ECLI:NL:GHARL:2014:169

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
200.056.167
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot snoei van bomen en rechtsopvolging onder bijzondere titel

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een vordering van twee verzoekers tegen een perceeleigenaar, hierna aangeduid als verweerder, met betrekking tot de snoei van bomen op een perceel dat door de verweerder is verkocht aan een derde partij, [A]. De verzoekers, beiden wonende te Enschede, hebben in hoger beroep de voortzetting van de procedure tegen de verweerder gevorderd, ondanks het feit dat de verweerder zijn eigendom van het perceel heeft verloren. De zaak is geschorst sinds 28 mei 2013, en de verzoekers hebben verzocht om de derde partij, [A], op te roepen als partij in het geding.

Het hof heeft de relevante wetsartikelen, zoals artikel 225 lid 1 en artikel 118 Rv, in overweging genomen. De verweerder heeft aangevoerd dat hij niet langer eigenaar is van het perceel en daarom niet in staat is om de gevorderde snoei of verwijdering van de bomen uit te voeren. De verzoekers hebben echter betoogd dat de verweerder niet heeft aangetoond welk belang hij heeft bij de schorsing van de procedure.

Het hof heeft geoordeeld dat de schorsingsgrond van toepassing is, maar dat de verzoekers het recht hebben om de procedure te hervatten. Tevens is vastgesteld dat [A] als rechtsopvolger van de verweerder betrokken is bij de materiële rechtsverhouding, waardoor de verzoekers belang hebben bij de oproeping van [A] als partij in het geding. Het hof heeft de verzoekers toestemming gegeven om [A] op te roepen, en heeft iedere verdere beslissing, inclusief die over de proceskosten, aangehouden.

Dit arrest is uitgesproken op 14 januari 2014, en het hof heeft de bevoegdheid van de verzoekers om het geding te hervatten bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.056.167
(zaaknummer rechtbank Almelo 98508)
arrest van de eerste kamer van 14 januari 2014
in onder meer het schorsingsincident als bedoeld in artikel 225 lid 1, aanhef en onder c. Rv van

1.[verzoeker 1]

2
[verzoeker 2],
beiden wonende te Enschede,
appellanten,
verweerders in het incident,
hierna: [verzoekers],
advocaat: mr. G.J. Hollema,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
eiser in het incident,
hierna: [verweerder],
advocaat: mr. M. Goorhuis Oude Sanderink.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 9 oktober 2012 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het schriftelijk deskundigenbericht van 15 februari 2013;
- de begrotingsbeschikking d.d. 7 maart 2013;
- de memorie na deskundigenrapport, tevens houdende wijziging van eis met producties, van [verzoekers];
- de akte schorsing rechtsgeding van [verweerder] d.d. 28 mei 2013;
- de antwoordakte schorsing rechtsgeding van [verzoekers] d.d. 25 juni 2013.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Naar tussen partijen vaststaat, heeft [verweerder] zijn woning en perceel aan de [adres] te [plaats] verkocht en op 20 december 2012 overgedragen aan [A]. [verzoekers] hebben bij hun memorie na deskundigenrapport, tevens houdende wijziging van eis gevorderd dat de procedure tegen [verweerder] wordt voortgezet en (als subsidiair aangeduid) verzocht hen toe te staan om [A] op de voet van artikel 118 Rv op te roepen als partij in het geding. Bij akte heeft [verweerder] vervolgens met een beroep op artikel 225 lid 1, aanhef en onder c. Rv als schorsingsgrond aangevoerd dat hij is opgehouden eigenaar te zijn van het perceel en daarom niet meer de beschikking heeft over de bomen op dat perceel, zodat het niet meer in zijn macht ligt om tot de door [verzoekers] gevorderde verwijdering dan wel snoei van die bomen over te gaan. [verzoekers] hebben bij akte erkend dat dit een situatie is als bedoeld in dat wetsartikel. Zij hebben zich echter tegen schorsing verzet op de grond dat [verweerder] niet heeft aangevoerd welk belang hij bij de schorsing heeft en tot wanneer die schorsing zou moeten duren.
2.2
Naar aanleiding hiervan oordeelt het hof als volgt.
Blijkens de wetsgeschiedenis (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 395) heeft de wetgever bij de wijziging van artikel 225 Rv per 1 januari 2002 aangetekend dat onder het ophouden van de rechtsbetrekkingen waarin een partij het geding voerde door een andere oorzaak dan overlijden het geval is begrepen van rechtsopvolging onder bijzondere titel. Partijen zijn het erover eens dat deze schorsingsgrond zich voordoet. Het hof sluit zich daarbij aan. Willemsens belang bij de schorsing kan hierin zijn gelegen dat hij, ingeval van een eventuele veroordeling, daaraan niet meer kan voldoen omdat hij geen eigenaar meer van de bomen is. Dit is een voldoende belang waaraan enige vertraging geen afbreuk doet.
2.3
Daarmee is [verweerder] echter nog niet van het proces af. [verzoekers] hebben immers de bevoegdheid om op de voet van artikel 227 lid 1, aanhef en onder b. Rv hetzij bij exploot hetzij -mits [verweerder] daarmee instemt- bij akte ter rolle te verklaren dat het geding wordt hervat, al was het maar over de vraag of [verweerder] het werkelijk niet meer in zijn macht heeft (voorbehouden) om de bomen te (laten) verwijderen of snoeien en over de vraag met betrekking tot de proceskosten.
2.4
[A] is als rechtsopvolger onder bijzondere titel van [verweerder] de nieuwe eigenaar van het perceel, die het in ieder geval in zijn macht heeft om tot verwijdering of snoei van de bomen over te gaan. Daardoor is hij zozeer bij de materiële rechtsverhouding tussen de procespartijen betrokken geraakt dat [verzoekers], die [A] als derde willen oproepen, er belang bij hebben dat hun vordering mede of alleen tegen [A] wordt toegewezen, althans dat beslissingen die in het geding met [verweerder] worden genomen (ook) [A] zullen binden. Hun verzoek tot oproeping zal daarom op de voet van artikel 118 Rv worden toegewezen.

3.Slotsom

3.1
Het geding is sedert 28 mei 2013 geschorst. [verzoekers] zijn bevoegd om te verklaren dat het geding wordt hervat. [verzoekers] mogen [A] als partij in het geding roepen.
3.2
Iedere verdere beslissing, ook die over de kosten, zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verstaat dat het geding ingevolge artikel 225 Rv is geschorst sedert 28 mei 2013;
verstaat dat [verzoekers] bevoegd zijn met inachtneming van artikel 227 Rv te verklaren dat het geding wordt hervat;
staat toe dat [verzoekers] [A] met inachtneming van de voorschriften van artikel 118 Rv in het geding roepen tegen een na de hervatting gelegen roldatum;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, K.J. Haarhuis en D. Stoutjesdijk, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.