ECLI:NL:GHARL:2014:1509

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
200.140.400
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling ondanks psychische problematiek van saniet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zutphen had eerder, op 10 januari 2014, besloten de schuldsaneringsregeling van appellante te beëindigen zonder het verlenen van een schone lei. Appellante, die lijdt aan psychische problematiek, waaronder PTSS, had onvoldoende voldaan aan de informatie- en sollicitatieverplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Ondanks de geboden kansen en ondersteuning van verschillende instanties, waaronder maatschappelijk werk en GGNet, was er geen verbetering in haar situatie. Het hof heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar parttime werk bij Post.NL, niet voldoende heeft gesolliciteerd naar een fulltime baan en dat zij haar bewindvoerder niet tijdig heeft geïnformeerd over haar ontslag. Het hof concludeert dat appellante niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat er onvoldoende gronden zijn om de schuldsaneringsregeling voort te zetten. De beslissing van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.140.400
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, C06/10/187R)
arrest van de eerste civiele kamer van 27 februari 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
appellante,
advocaat: mr. W.L.M. Fleuren.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 2 juni 2010 is ten aanzien van
appellante (hierna te noemen: [appellante]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd
mr. M.J. van Lee en tot bewindvoerder [bewindvoerder].
1.2
Bij beslissing van de rechtbank Zutphen van 29 augustus 2011 is bepaald dat de
schuldsaneringsregeling wordt voortgezet en dat de termijn van de regeling met een jaar wordt verlengd.
1.3
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 januari 2014 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd zonder dat daarbij de zogenoemde schone lei is verstrekt. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 17 januari 2014 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 10 januari 2014 en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de op haar van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling niet wordt beëindigd.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brief met bijlagen van mr. Fleuren van 28 januari 2014, van de brief met bijlagen van de schuldsaneringsbewindvoerder van 29 januari 2014, van de brief met bijlagen van mr. Fleuren van 18 februari 2014 en van het e-mailbericht met bijlagen van de beschermingsbewindvoerder [beschermingsbewindvoerder] van 19 februari 2014.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van haar moeder en (stief)vader. Voorts is de schuldsaneringsbewindvoerder verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante], geboren op [geboortedatum], beëindigd zonder dat aan haar de schone lei is verleend. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellante], ondanks de hulp van maatschappelijk werk, beschermingsbewind en begeleiding door GGNet, er niet in is geslaagd aan de verplichtingen van de regeling te voldoen, terwijl haar daartoe diverse kansen zijn geboden. Ook is niet gebleken dat gedurende de regeling verbetering in die situatie is gekomen of zal komen.
3.2
[appellante] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Zij stelt dat zij zich
steeds maximaal heeft ingespannen om aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, maar ook aan die op grond van de andere hulpverlenende instanties, waaronder de beschermingsbewindvoerder, te voldoen. Daarbij waren haar psychische toestand en problemen in de relationele sfeer belemmerende factoren. [appellante] lijdt aan PTSS en beschikt over een benedengemiddelde intelligentie. Zij heeft voorts voldoende voldaan aan haar sollicitatieverplichting. Tot november 2013 was zij gedurende zes uur per dag werkzaam bij Post.NL te [woonplaats geïntimeerde]. Daarnaast was daarom geen noodzaak om aanvullend te solliciteren. Omdat haar werkplek werd verplaatst naar Deventer en zij de reiskosten niet kon betalen, was het voor haar niet mogelijk om bij Post.NL te blijven werken. Nu zij zelfstandige woonruimte heeft is er meer rust in haar leven gekomen, als gevolg waarvan zij ook nu pas kan profiteren van de behandeling bij GGNet, aldus [appellante].
3.3
Het hof stelt voorop dat aan [appellante] reeds vele kansen zijn geboden om de
schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. In het vonnis van 1 september 2011 is door de rechtbank de looptijd van de regeling daartoe zelfs verlengd met een jaar. Bovendien wordt aan [appellante] door diverse instanties hulp geboden. In november 2011 zijn de goederen van [appellante] onder bewind gesteld met benoeming van [beschermingsbewindvoerder] tot beschermingsbewindvoerder. Daarnaast ontvangt [appellante] begeleiding van GGNet.
3.4
[appellante] heeft in de periode van december 2012 tot november 2013, ondanks haar parttime dienstverband bij Post.NL, niet aanvullend gesolliciteerd. Haar stelling dat zij geen aanleiding zag om voor het kleine restant van werkloosheid aanvullend te solliciteren kan haar niet baten. Zelfs indien zij bij Post.NL gedurende zes uur per dag werkzaam was, wist zij dat op haar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting rustte om (aanvullend) te solliciteren naar een fulltime baan. Dit geldt temeer nu bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat sprake was van een kortere werkdag dan zes uur, hetgeen ook volgt uit de overgelegde loonstroken. Dat zij – ook na de haar op 1 september 2011 door de rechtbank geboden extra kans – wederom niet heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting dient haar te worden verweten.
3.5
[appellante] heeft in november 2013 zonder overleg met de schuldsaneringsbewindvoerder
en haar beschermingsbewindvoerder ontslag genomen bij Post.NL, omdat haar werkzaamheden werden verplaatst van [woonplaats geïntimeerde] naar [plaats 1] en zij de daarmee gepaard gaande reiskosten niet kon voldoen. Het had op de weg van [appellante] gelegen om de bewindvoerder daarover in te lichten en in ieder geval eerst te overleggen en te onderzoeken of het door haar in het kader van de schuldsaneringsregeling ontvangen leefgeld in verband met de gestegen reiskosten zou kunnen worden verhoogd. Genoemde handelwijze is haar naar het oordeel van het hof te verwijten.
3.6
Omdat [appellante], ondanks de verzoeken van de bewindvoerder, lange tijd heeft verzuimd de voor de aanvraag van een aanvullende uitkering benodigde stukken aan te leveren, is aan haar, hoewel zij er in verband met haar parttime werk al veel langer recht op had, eerst in september 2013 een aanvullende uitkering toegekend. Uit het voorgaande volgt dat [appellante] aan de bewindvoerder, naar enerzijds uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is gebleken en anderzijds door [appellante] is erkend, ondanks diverse verzoeken daartoe, onvoldoende informatie heeft doen toekomen.
3.7
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat [appellante], zelfs na de haar geboden extra kans van de verlenging van de looptijd van de regeling in 2011, onvoldoende heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en sollicitatieverplichting. Het kon van [appellante], ondanks de door haar gestelde problematiek, redelijkerwijs gevergd worden, eventueel met behulp van derden, de bewindvoerder tijdig en in voldoende mate te informeren en, zolang geen sprake was van een vrijstelling van de sollicitatieplicht, in voldoende mate te solliciteren naar (voltijds) werk.
3.8
De in hoger beroep aangevoerde gronden treffen geen doel. Van omstandigheden op grond waarvan de schuldsaneringsregeling desondanks zou moeten voortduren is onvoldoende gebleken. Het hof ziet, nu [appellante] reeds diverse kansen heeft gehad, evenmin aanleiding om de regeling met wederom een verlenging van de looptijd voort te zetten.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 januari 2014.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, F.J.P. Lock en A.S. Gratama, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en op 27 februari 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.