ECLI:NL:GHARL:2014:1508

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
200.140.374
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens nieuwe, bovenmatige schuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Gelderland had eerder, op 9 januari 2014, de schuldsaneringsregeling van de appellant beëindigd zonder hem de schone lei te verlenen. De appellant, die samen met zijn partner in de schuldsaneringsregeling zat, had tijdens de regeling nieuwe, bovenmatige schulden laten ontstaan door een schadevergoedingsmaatregel die hem was opgelegd na een veroordeling voor oplichting. Het hof heeft vastgesteld dat deze nieuwe schuld is ontstaan tijdens de schuldsaneringsregeling en dat de appellant geen middelen heeft om deze schuld te voldoen. Het hof overweegt dat de appellant het risico heeft genomen door zijn toelatingsverzoek voor de schuldsaneringsregeling door te zetten, ondanks dat er nog een strafzaak tegen hem liep. De appellant had kunnen afwachten hoe de uitspraak in die strafzaak zou luiden, maar heeft ervoor gekozen om de schuldsaneringsregeling aan te vragen. Het hof concludeert dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de schuldsaneringsregeling voortduurt. De beslissing van de rechtbank Gelderland wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.140.374
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 06/13/134)
arrest van de eerste civiele kamer van 27 februari 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
advocaat: mr. R. Stam.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van 11 maart 2013 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, ten aanzien van appellant (hierna te noemen: [appellant]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. J.S.W. Lucassen en tot bewindvoerder aangesteld J.A.H. Hoogveld.
1.2
Bij vonnis van 9 januari 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd, zonder dat aan [appellant] de schone lei is verleend. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 16 januari 2014 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 9 januari 2014 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en het voorstel tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brief met bijlagen van 12 februari 2014 van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, vergezeld van zijn partner [naam partner] (hierna: [naam partner]), en bijgestaan door mr. Stam. Tevens is verschenen de bewindvoerder.
2.4
Ter zitting in hoger beroep heeft mr. Stam de volgende stukken overgelegd:
- een afschrift aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank
Gelderland, locatie Arnhem, van 4 juni 2013;
- een uittreksel Justitiële documentatie van de Justitiële Informatiedienst van 20 januari 2014. De bewindvoerder heeft ter zitting overgelegd:
- een brief met één bijlage van de gemeente Arnhem aan de bewindvoerder van 4 juni 2013.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellant], geboren op [geboortedatum appellant], woont samen met [naam partner], die gelijktijdig met [appellant] is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. [appellant] en [naam partner] hebben drie kinderen.
[appellant] en [naam partner] worden begeleid door [naam buurtcoach], buurtcoach. Tevens ontvangen zij van Bureau Holos psychosociale ondersteuning/maatschappelijke participatie, door welk bureau [appellant] is verwezen naar GGNet voor psychiatrische hulp. De rechter-commissaris heeft [appellant] tot 23 januari 2014 ontheffing verleend van de sollicitatieplicht.
3.2
Bij het hiervoor onder 2.4 genoemde vonnis van 4 juni 2013 is [appellant], kort gezegd, wegens het medeplegen van oplichting in de periode van 22 december 2005 tot en met
31 januari 2006 veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis en is aan [appellant] een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 6.564,88 subsidiair 67 dagen hechtenis.
Bij strafbeschikking van 10 december 2013 is aan [appellant] een geldboete opgelegd van € 330,- (te vermeerderen met € 7,- administratiekosten) wegens het als bestuurder rijden van een auto zonder rijbewijs. Volgens de verklaring van [appellant] is op 16 januari 2014 tegen deze strafbeschikking verzet ingesteld. Ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep was hierop nog niet beslist.
3.3
De rechter-commissaris heeft op 25 april 2013 een voordracht gedaan om de schuld-saneringsregeling van [appellant] tussentijds te beëindigen, omdat tijdens die regeling feiten aan het licht zijn gekomen die, indien zij bij de behandeling van de toelating bekend waren geweest, hadden kunnen leiden tot een afwijzing van dat verzoek. Daartoe heeft de rechter-commissaris aangevoerd dat [appellant] stelt dat het geen zin heeft te solliciteren, omdat vuur-wapengevaarlijke criminelen het op zijn leven hebben gemunt, hetgeen hij tijdens de toelatingszitting niet heeft gemeld, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen, als ook dat er een strafzaak loopt tegen [appellant]. Bij vonnis van 9 juli 2013 heeft de rechtbank voornoemde voor-dracht afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het [appellant] niet te verwijten valt dat hij niet kan solliciteren wegens de bedreigingen en zijn depressieve klachten en dat [appellant] dat wel had moeten melden bij de toelating. De rechtbank heeft hierbij wel haar twijfels uitgesproken of [appellant] in staat is tijdig en volledig te voldoen aan de informatie-plicht, waarop [appellant] nadrukkelijk gewezen wordt. Tot slot heeft de rechtbank aangegeven dat ontheffing van de sollicitatieplicht van [appellant] door de bewindvoerder kan worden verzocht op basis van een verklaring van GGNet.
3.4
Bij e-mailbericht van 25 oktober 2013 heeft de bewindvoerder bericht dat de regeling niet naar behoren verloopt. Naar aanleiding hiervan heeft de rechter-commissaris de regeling (opnieuw) voorgedragen voor tussentijdse beëindiging. De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat [appellant] tijdens die regeling bovenmatige schulden heeft laten ontstaan, hetgeen niet is toegestaan. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
De bovenmatige schulden zijn ontstaan door het plegen van strafbare feiten. Deze zijn dan ook te verwijten aan [appellant]. Dit geldt in ieder geval voor de veroordeling wegens oplichting en de daarvoor opgelegde schadevergoedingsmaatregel, aldus de rechtbank.
Weliswaar heeft [appellant] - nog steeds volgens de rechtbank - betoogd dat de CJIB-boete ten onrechte is opgelegd, maar hetgeen [appellant] hierover ter zitting heeft verklaard (dat hij, terwijl de auto geparkeerd stond, met de jas van zijn vriendin aan, op de bijrijdersstoel zat, terwijl zijn vriendin, die had gereden, even met zijn jas bij een winkel naar binnen was gegaan omdat de rits van de jas kapot was) is ongeloofwaardig, zodat ervan kan worden uitgegaan dat die boete terecht is opgelegd.
3.5
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat voornoemd vonnis van de politierechter van 4 juni 2013 inmiddels onherroepelijk is geworden. Bij dat vonnis is aan [appellant] onder meer een aanzienlijke schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Deze maatregel is gegrond op artikel 36f Wetboek van Strafrecht en betreft een verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer van het door [appellant] gepleegde misdrijf. Deze verplichting ontstaat op het moment dat het vonnis waarbij de maatregel wordt opgelegd is uitgesproken en onherroepelijk is geworden. Nu de uitspraak waarbij de maatregel is opgelegd is gedaan en onherroepelijk is geworden nadat de schuldsaneringsregeling op [appellant] van toepassing was verklaard, betekent dit dat sprake is van een tijdens de schuld-saneringsregeling ontstane nieuwe, bovenmatige, schuld. Dat de periode waarin het strafbare feit is gepleegd (ruimschoots) voor het tijdstip van toelating tot de schuldsaneringsregeling ligt, maakt dat niet anders. Evenmin doet hieraan af dat [appellant] bij gelegenheid van de behandeling van zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling aan de orde heeft gesteld dat er nog een strafzaak aanhangig was. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] er zelf voor heeft gekozen zijn toelatingsverzoek door te zetten en dat hij niet (wat ook mogelijk was geweest) heeft afgewacht hoe de uitspraak in de strafzaak zou luiden en hoe hoog de eventueel aan hem op te leggen schadevergoedingsmaatregel zou uitvallen. Daarmee heeft [appellant] het risico genomen dat hij in het schuldsaneringstraject zou worden geconfronteerd met een omvangrijke nieuwe schuld die hij niet (tijdig) zou kunnen inlopen. Dit risico heeft zich hier ook gemanifesteerd.
Niet in debat is dat [appellant] geen middelen heeft om het met de schadevergoedingsmaatregel verband houdende bedrag te voldoen, zodat niet valt in te zien dat hij de nieuwe schuld nog tijdens de schuldsaneringsregeling zal kunnen aflossen. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds moet worden beëindigd.
3.6
Het hoger beroep faalt derhalve. Of de strafbeschikking van 10 december 2013 terecht is gegeven, kan verder onbesproken blijven. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] zou moeten voortduren, is onvoldoende gebleken. In de door [appellant] gestelde omstandigheid dat een tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling zeer nadelig zal zijn voor hem en zijn gezin en dat zijn hulpverleners het van groot belang achten dat die regeling wordt voortgezet, is onvoldoende om anders te beslissen. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 januari 2014.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, C.G. ter Veer en A.S. Gratama, en is op
27 februari 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.