ECLI:NL:GHARL:2014:1471

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
200.133.083-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en ontzegging van omgang in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om alleen met het gezag over de minderjarige belast te worden en om de zorgregeling tussen de vader en het kind te schorsen. De rechtbank had in eerste aanleg een zorgregeling vastgesteld waarbij de vader contact had met het kind één weekend per maand. De moeder was van mening dat de omstandigheden zodanig waren gewijzigd dat het in het belang van het kind noodzakelijk was om haar alleen met het gezag te belasten.

Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig gebrekkig was en dat de vader niet ter zitting was verschenen, wat de mogelijkheid om tot een oplossing te komen bemoeilijkte. De minderjarige, die lijdt aan meervoudige problematiek, had sinds februari 2013 geen contact meer met de vader. Het hof oordeelde dat omgang met de vader in strijd was met de zwaarwegende belangen van het kind, gezien de kwetsbaarheid van het kind en de stress die de omgang met de vader had veroorzaakt. Het hof heeft daarom het gezamenlijk gezag beëindigd en het recht op omgang van de vader ontzegd.

De beslissing van het hof houdt in dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan de moeder toekomt. De griffier van het hof is opgedragen om deze beslissing onverwijld aan de griffier van de rechtbank te mededelen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.133.083/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C18/133401 FA RK 12-843)
beschikking van de familiekamer van 25 februari 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. O.J.C. Toxopeus, kantoorhoudend te Veendam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
geen advocaat gesteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 juni 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 september 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en alsnog haar verzoeken om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige]) en om de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] te schorsen, toe te wijzen.
2.2
De vader heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof is voorts binnengekomen een brief van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord Nederland, locatie Groningen (hierna: de raad) van 11 september 2013, waarin de raad mededeelt dat door de raad op 28 februari 2013 een rapport is opgemaakt, dat reeds in het bezit van het hof is. Tevens is bij het hof binnengekomen een journaalbericht gedateerd 12 september 2013 met bijlagen en een journaalbericht gedateerd 24 september 2013 met bijlage, beide van mr. Toxopeus.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2014 plaatsgevonden. Verschenen is de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het op 2 maart 2010 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en moeder is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] de minderjarige [minderjarige] geboren.
3.2
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige]. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
Bij ouderschapsplan van 17 december 2009 zijn partijen - onder meer - overeengekomen dat zij het in het belang van [minderjarige] achten om gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast te blijven, met dien verstande dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder zal zijn. Partijen zijn de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) overeengekomen: [minderjarige] verblijft bij de vader eenmaal per twee weken het weekeinde van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur. De vader haalt en brengt [minderjarige] op de afgesproken tijden. Feestdagen, meivakantie, herfstvakantie, krokusvakantie en zomervakantie zullen worden gedeeld. Bij beschikking van 20 januari 2010 heeft de rechtbank bepaald dat de regelingen in het ouderschapsplan, dat aan die beschikking is gehecht en door de rechtbank is gewaarmerkt, deel uitmaken van die beschikking.
3.4
De moeder heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift van 16 april 2012, ingekomen bij de rechtbank op 18 april 2012, verzocht haar voortaan alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] en te bepalen dat de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] voor onbepaalde tijd wordt beëindigd, dan wel voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen tijd wordt geschorst in afwachting van een door de raad te verrichten onderzoek.
3.5
De vader heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten en het verzoek tot beëindiging van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] af te wijzen. De vader heeft voorts bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat [minderjarige] één weekend per vier weken bij de vader verblijft, waarbij de vader [minderjarige] op zaterdag om 10.00 uur bij de moeder ophaalt en haar op zondag om 18.00 uur bij de moeder terugbrengt.
3.6
Bij beschikking van 26 juni 2012 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te verrichten en de rechtbank van rapport en advies te dienen en de beslissing aangehouden.
3.7
De raad heeft bij rapport van 28 februari 2013 aan de rechtbank gerapporteerd.
3.8
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de vader contact heeft met [minderjarige] één weekend in de maand van vrijdagmiddag 18.00 uur tot zondagmiddag 18.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] haalt en brengt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.
De motivering van de beslissing
Het gezag
4.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
Het hof overweegt als volgt. Uit het raadsrapport van 28 februari 2013 is het hof gebleken dat partijen ten tijde van het raadsonderzoek, begin 2013, met elkaar zijn overeengekomen dat de moeder voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] zou worden belast. De raad heeft, in weerwil van deze tussen de ouders gemaakte afspraak, geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] niet noodzakelijk was om de moeder alleen met het gezag te belasten, welk advies de rechtbank heeft overgenomen.
4.3
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de omstandigheden nadien zodanig zijn gewijzigd, dat het naar het oordeel van het hof in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om de moeder alleen te belasten met het gezag.
4.4
Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de moeder in haar beroepschrift en ter zitting onweersproken heeft gesteld dat er geen normale communicatie tussen partijen mogelijk blijkt te zijn.
4.5
Vast staat dat [minderjarige] een zeer kwetsbaar kind is. Uit het raadsrapport komt naar voren dat [minderjarige] te kampen heeft met meervoudige problematiek. [minderjarige] functioneert op ZMLK-niveau, lijdt aan een forse epileptische aandoening en is ook motorisch beperkt.
4.6
Nu er gelet op de gezondheid van [minderjarige] regelmatig beslissingen moeten worden genomen, die naar hun aard voortvarend moeten worden genomen, is een goede communicatie tussen de ouders naar het oordeel van het hof van essentieel belang. Nu de vader niet ter zitting is verschenen, heeft het hof niet kunnen verkennen in hoeverre er nog mogelijkheden zouden kunnen bestaan om te komen tot een zodanige verbetering van de communicatie van partijen dat zij in staat zullen zijn om samen in overleg beslissingen over [minderjarige] te nemen. Dit dient voor risico van de vader te komen.
4.7
Daar komt bij dat de vader, zoals de moeder onweersproken heeft gesteld, recent aan de moeder heeft laten weten dat hij depressief en overspannen is, terwijl hij de moeder voorts heeft gewaarschuwd voor zijn sociale netwerk, waarin recentelijk een schietpartij heeft plaatsgevonden.
4.8
Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder bij het nemen van beslissingen ten aanzien van [minderjarige] steeds in het belang van [minderjarige] heeft gehandeld. Het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, maakt dat het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om de moeder alleen te belasten met het gezag.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.9
Nu het hof het gezamenlijk gezag heeft beëindigd, zal het hof het verzoek tot schorsing van de zorgregeling, gebaseerd op artikel 1:253a BW, opvatten als een verzoek tot ontzegging van de omgang, gebaseerd op artikel 1:377a BW. Voor een ontzegging in de uitoefening van het recht op omgang voor bepaalde of onbepaalde duur gelden ingevolge artikel 1:377a BW de ontzeggingsgronden, als neergelegd in lid 3 van laatstgenoemd artikel. Volgens lid 3 van artikel 1:377a BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts indien, voor zover hier relevant:
  • omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
  • de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
  • het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
  • omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.1
Het hof overweegt als volgt. Uit het raadsrapport komt naar voren dat [minderjarige], gelet op haar meervoudige problematiek, weinig weerbaar is en moeilijk kan aangeven wat zij voelt en wil. Qua gezondheid en ontwikkeling is [minderjarige] een kwetsbaar meisje, dat veel veiligheid, duidelijkheid en structuur nodig heeft. Onzekerheid, stress en spanningen moeten worden vermeden, aangezien dit blijkens de verklaring van [minderjarige]'s neuroloog epileptische aanvallen kan veroorzaken.
4.11
Vast staat dat [minderjarige] al sinds februari 2013 geen contact meer met de vader heeft gehad. Zoals hiervoor overwogen is sprake van een zeer gebrekkige communicatie tussen de ouders. Gezien [minderjarige]'s problematiek is het naar het oordeel van het hof echter van groot belang dat de ouders wel met elkaar kunnen communiceren over het verloop van de omgangsregeling. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er in het verleden voortdurend problemen rondom de omgangsregeling zijn geweest. De moeder is daarbij steeds van goede wil geweest. Zo heeft zij meermalen, ook tijdens de procedure in eerste aanleg, getracht bezoekafspraken met de vader te maken. Desondanks zijn deze bezoeken, zoals onbetwist door de moeder is gesteld, keer op keer mislukt, doordat de vader zich niet aan gemaakte afspraken hield. Dit heeft bij [minderjarige] veel stress opgeleverd. De moeder heeft onbetwist gesteld dat [minderjarige] na het laatste contact met de vader, in februari 2013, welk contact volgens de moeder stressvol is verlopen, een epileptische aanval heeft gekregen. Sinds het contact met de vader is verbroken, heeft [minderjarige] geen epileptische aanvallen meer gehad.
4.12
Mede gelet op het feit dat de vader, zoals onbetwist door de moeder is gesteld, ook zelf geen contact meer met [minderjarige] zoekt, terwijl hij bovendien suggereert dat hij in een onveilige omgeving verkeert, is het hof op grond van het voorgaande van oordeel dat omgang van [minderjarige] met de vader in strijd met haar zwaarwegende belangen moet worden geacht. Het hof zal de vader dan ook het recht op omgang met [minderjarige] ontzeggen.
De slotsom
4.13
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 juni 2013 en in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats] en bepaalt dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan de moeder toekomt;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van een rechtbank;
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, G. Jonkman en
I.A. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 februari 2014 in bijzijn van de griffier.