Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste instantie
2.Het geding met rolnummer 200.089.834 in hoger beroep
"dat het Uw Gerechtshof behage te vernietigen de eindbeslissingen opgenomen onder rechtsoverweging 9 en 14 van het tussenvonnis van 16 maart 2011 van de Rechtbank Groningen, sector kanton tussen geïntimeerde en appellante onder rolnummer 372686 CV EXPL 08-10257 gewezen, zulks onder instandhouding van de niet in dit hoger beroep bestreden beslissingen in het tussenvonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de door appellante in conventie ingestelde vorderingen onder I, III alsnog toe te wijzen
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
3.De grieven
4.Het geding met rolnummer 200.095.075 in hoger beroep
5.De grieven
7.Met betrekking tot de vaststaande feiten in beide zaken:
10 januari 2008.
Gedurende twee jaar na het einde van dit contract, ook na verlenging, zal het de werknemer niet zijn toegestaan op enigerlei wijze, als zelfstandige of in dienstbetrekking of in welke hoedanigheid ook, direct of indirect zakelijke contacten te onderhouden of voor te stellen met of zich met zakelijke bedoelingen te richten tot enige relatie van de werkgever. Met een relatie van de werkgever wordt in dit verband bedoeld: Alle personen en organisaties waarin de afgelopen twee jaar aantoonbaar contact mee is geweest.
Mocht de werknemer binnen genoemde termijn in een zakelijk kader worden benaderd door een in dit verband verboden relatie van de werkgever, dan zal de werknemer die benadering gelijk afwijzen althans daarop niet ingaan, zo nodig met de verklaring dat hem geen contact is toegestaan.
In het geval de werknemer twijfel heeft of zou moeten hebben of er sprake is van een verboden relatie, dan dient hij, alvorens tot enige zakelijke activiteiten komen, eerst de vraag aan de werkgever voor te leggen of sprake is van een verboden relatie.
Het zal de werknemer verboden zijn, ook na twee jaar na het einde van zijn dienstverband bij de werkgever, op enigerlei wijze gebruik te (doen) maken van of te (doen) verwijzen naar de handelsnaam [X] of enige andere handels- of dienstennaam waarvan de werkgever zich tijdens het dienstverband van de werknemer mocht bedienen of hebben bediend.
[appellante] B.V. en haar mogelijke rechtsopvolgers, alsmede haar zusterorganisaties onder de holding [X] BV gevestigde te [vestigingsplaats 2] (..) en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] (..), heeft een concept ontwikkeld voor Sales Proces Sourcing en het gehele spectrum van het inventariseren van de markt, het verrijken van bestanden door het koppelen van verschillende bronnen, het analyseren van doelgroepen en hier voorspellende waarde uit afleiden, mede het overnemen van (delen) van het verkoopproces voor derden, zoals het maken van afspraken en het doen van acquisitiegesprekken en het trainen en coachen ten behoeve van het verkrijgen van het nieuwe klanten.
[F] bankiers te gaan verrichten.Daarbij is vermeld dat bij het wederzijdse akkoord wat betreft een tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet de afstand van het overeengekomen relatiebeding en niet van de separate geheimhoudingsverklaring is inbegrepen. [geïntimeerde] is verzocht (en voor zover nodig gesommeerd) te bevestigen dat hij afziet van zijn voornemen diensten te gaan verlenen ten behoeve van [F] bankiers en naar de bevestiging te handelen. [geïntimeerde] is daarbij aansprakelijk gesteld voor de gecumuleerde boetes en de geleden of te lijden schade.
8.De beoordeling in de zaak met rolnummer 200.089.834/01
9.Met betrekking tot de grieven in het incidenteel appel:
10.Slotsom
11.De beoordeling in de zaak met rolnummer 200.095.075/01:
Ter voorkoming van misbruik van de disciplinaire boete heeft de wetgever van 1907 diverse waarborgen aangebracht, zoals het vereiste (aanvankelijk in art.1637
vlid 3 BW en nu in art. 7:650 lid 3 BW) dat de bestemming van de boete nauwkeurig moet worden vermeld en niet ten voordele mag strekken van de werkgever of degene die namens de werkgever bevoegd is de boete op te leggen, en het bepaalde in het vijfde lid dat een maximum stelt aan opgelegde boetes in een week.
aan de werkgeverbij het verraden van een bedrijfsgeheim, welk standpunt tot discussie leidde in de Tweede Kamer. Men werd het eens over een wijzigingsvoorstel: een boetebeding in arbeidszaken werd onder de werking van art. 1637
vBW gebracht en op de, met nietigheid bedreigde, overtreding van de waarborgen tegen misbruik van boetes (met uitzondering van de schriftelijkheidseis), zoals omvang en bestemming van de boete, werd in het 6e lid van het wetsartikel een uitzondering mogelijk gemaakt voor werknemers met een loon boven een bepaald minimum. Gevolg hiervan was dat met werknemers met een loon tot dat bepaalde minimum geen boetebeding overeengekomen kon worden waarbij de
werknemereen boete verschuldigd raakte, met uitzondering van twee apart geregelde bedingen: het concurrentiebeding (toen in art. 1637
xBW, nu art. 7:653 BW) en het beding waarbij een hogere schadeloosstelling werd overeengekomen dan het loon over een niet in acht genomen opzegtermijn (art 1639
rlid 4 BW, thans art. 7:680 lid 5 BW). De wetgever zag er geen probleem in dat andere boetebedingen niet met lager betaalde werknemers overeengekomen konden worden, want daaraan zou in de praktijk weinig behoefte bestaan. Wilde een werkgever toch schade verhalen op een lager betaalde werknemer, dan diende hij een gewone aansprakelijkheids-procedure te beginnen.
vBW, de bevoegdheid de boete te matigen.
(€ 30.000,--) voor matiging in aanmerking komt.
€ 50,-- per dag, met een maximum van € 2.500,--.