In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting van belanghebbende werd verminderd. De Inspecteur had een bedrag van € 401.570 van de door belanghebbende gedane investeringen buiten de toepassing van de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving (VAMIL) gelaten. Belanghebbende had in 2008 geïnvesteerd in melkrobots en een melkveestal, en stelde dat deze investeringen recht gaven op MIA en VAMIL. De Rechtbank had de aanslag verminderd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De Inspecteur ging in hoger beroep, waarbij ook belanghebbende incidenteel hoger beroep instelde over de afwijzing van zijn verzoek om een integrale proceskostenvergoeding en de verwerping van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel.
Tijdens de zitting werd het standpunt van belanghebbende dat de melkrobots bijdroegen aan de verlaging van de ammoniakemissie, ondersteund door milieu-adviezen. Het Hof oordeelde dat de melkrobots, voor zover zij relevant waren voor de emissiereductie, in aanmerking kwamen voor MIA en VAMIL. Het Hof verwierp echter het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd dat de Inspecteur een toezegging had gedaan over de investeringen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, behalve voor de beslissing over de proceskosten, en veroordeelde de Inspecteur tot betaling van de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak werd gedaan op 25 februari 2014.