ECLI:NL:GHARL:2014:1324

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
200.128.712-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de kinderen van de ouders, die in 1996 zijn getrouwd en in 2011 zijn gescheiden. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van zijn jongste kind, [kind 3], te wijzigen van de moeder naar hemzelf. De moeder heeft dit verzoek bestreden en verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ontwikkeling van de kinderen en de communicatie tussen de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat [kind 3] al meer dan drie jaar bij de moeder woont en dat deze situatie stabiliteit en continuïteit biedt. De vader heeft aangevoerd dat de moeder de contacten tussen [kind 3] en zijn zussen belemmert, maar het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de huidige situatie schadelijk is voor [kind 3]. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [kind 3], maar heeft de zorg- en contactregeling gewijzigd. De regeling houdt in dat [kind 3] vanaf 1 april 2014 eenmaal per veertien dagen een weekend bij de vader zal verblijven, met uitbreiding naar de helft van de schoolvakanties vanaf 1 juli 2014. Het hof heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders hun verantwoordelijkheden nemen en constructief samenwerken voor het welzijn van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.128.712/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/07/205240 FA RK 12-2425)
beschikking van de familiekamer van 18 februari 2014
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.H. Boom, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats 2],
verder te noemen: de moeder,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. S. Vaupell, kantoorhoudend te Wolvega.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (Leeuwarden),
gevestigd te Leeuwarden,
als uitvoerder van de ondertoezichtstelling namens BJZ Friesland,
hierna te noemen: LJ&R.
[kind 1]
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen: [kind 1]
[kind 2]
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen: [kind 2]

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 19 maart 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 juni 2013, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en zijn inleidend verzoek -te weten, primair te bepalen dat [kind 3] voortaan zijn hoofdverblijf bij de vader zal hebben en subsidiair te bepalen dat [kind 3] eenmaal per twee weken voor de duur van een weekend, alsmede de helft van de schoolvakanties contact heeft met [kind 1] en [kind 2] en zijn vader althans een zodanige contactregeling te bepalen als de rechtbank juist mocht achten- alsnog toe te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 augustus 2013, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden met de conclusie de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel het beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 6 augustus 2013 een brief van 5 augustus 2013 van het LJ&R met bijlage;
- op 18 december 2013 een brief van 15 december 2013 van [kind 1] en [kind 2] met het verzoek te worden gehoord waarna het hof hen heeft uitgenodigd voor een gesprek met een raadsheer-commissaris.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op donderdag 16 januari 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is in het kader van zijn adviserende taak, mevrouw Douma verschenen. Namens de stichting zijn verschenen mevrouw Wijma en mevrouw Bouma.
2.5
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft een raadsheer-commissaris met [kind 1] en [kind 2] gesproken. De inhoud van dit gesprek is ter zitting zakelijk weergegeven.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders zijn op 28 maart 1996 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 27 juli 2011 is de echtscheiding uitgesproken en deze beschikking is op 9 augustus 2011 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand waardoor het huwelijk is ontbonden.
3.2
Uit het huwelijk zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats];
- [kind 2], op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats], en
- [kind 3], op [geboortedatum 3], te [geboorteplaats].
3.3
Na het uiteengaan van partijen in september 2010 is de moeder met de drie kinderen verhuisd naar een woning in [plaats]. De vader is in de voormalige echtelijke woning in [woonplaats 1] blijven wonen.
3.4
In februari 2011 is [kind 1] en in maart 2011 is [kind 2] bij de vader gaan wonen. [kind 3] is bij de moeder blijven wonen. Na mei 2011 zijn de contacten tussen de vader en [kind 3], tussen de moeder en [kind 1] en [kind 2], en ook de contacten tussen [kind 1] en [kind 2] en [kind 3] stilgevallen.
3.5
Naar aanleiding van de uitkomsten van een raadsonderzoek heeft de rechtbank bij beschikking van 20 januari 2012 de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland die de uitvoering heeft overgedragen aan het (landelijk werkende) LJ&R. De ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] is niet verlengd. De ondertoezichtstelling van [kind 3] is verlengd
3.6
Bij beschikking van 25 januari 2012 heeft de rechtbank, overeenkomstig het advies van de raad, bepaald dat [kind 1] en [kind 2] hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben en dat [kind 3] zijn hoofdverblijf bij de moeder zal hebben. Er is geen zorgregeling vastgesteld tussen de kinderen en de niet-verzorgende ouder.
3.7
De vader heeft zich in maart 2012, voor zich en mede namens [kind 1] en [kind 2], gewend tot de rechtbank met het verzoek een omgangsregeling vast te stellen tussen de kinderen waarbij [kind 1] en [kind 2] gerechtigd zijn tot omgang met [kind 3] gedurende één maal per maand op zondagmiddag en gerechtigd zijn tot telefonisch contact met [kind 3] gedurende één maal per week. Bij beschikking van 8 juni 2012 heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen waarbij is bepaald dat de aard en de duur van de omgangscontacten alsmede de wijze van begeleiding wordt bepaald door de gezinsvoogd.
3.8
Op 3 december 2012 heeft de vader, wederom mede namens [kind 1] en [kind 2], de rechtbank verzocht om primair het hoofdverblijf van [kind 3] te wijzigen en te bepalen dat [kind 3] voortaan zijn hoofdverblijf bij de vader zal hebben dan wel subsidiair te bepalen dat [kind 3] eenmaal per twee weken voor de duur van een weekend, alsmede de helft van de schoolvakanties contact heeft met [kind 1] en [kind 2] en zijn vader althans een zodanige contactregeling te bepalen als de rechtbank juist mocht achten.
3.9
Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De vader is van deze beschikking in beroep gekomen en heeft zijn verzoek(en) opnieuw aan het hof voorgelegd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [kind 3] alsmede een uitbreiding van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [kind 3].
4.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
4.3
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een regeling inzake toedeling van zorg- en opvoedingstaken en elke beslissing waarbij een contactverbod is opgelegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een regeling te doen vaststellen.
4.4
De rechter beproeft alvorens te beslissen op voormeld verzoek, een vergelijk tussen de ouders en kan, ook ambtshalve, indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
4.5
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
4.6
De vader stelt dat de moeder aan de totstandkoming van een normaal contact tussen [kind 3] en zijn zusters [kind 1] en [kind 2] in de weg staat en zal blijven staan, ondanks of wellicht zelfs dankzij de ondertoezichtstelling. Voor een goede ontwikkeling van [kind 3] is het contact met zijn zussen belangrijk en de vader meent dat dit alleen gewaarborgd kan worden wanneer het hoofdverblijf van [kind 3] wordt gewijzigd en [kind 3] bij hem (en zijn zusters) komt wonen. [kind 3] kan dan een omgangsregeling krijgen met zijn moeder. In het belang van [kind 3] dient in ieder geval de omgangsregeling tussen hem en de vader alsmede de zussen uitgebreid te worden aangezien de ondertoezichtstelling onvoldoende resultaat oplevert. De gezinsvoogden richten zich op verbetering van de communicatie tussen de ouders voordat omgang tussen de kinderen en de niet-verzorgende ouder dan wel uitbreiding van de contacten mogelijk is. Hierdoor kan de moeder uitbreiding frustreren door te weigeren het gesprek met de vader aan te gaan, zoals zij heeft gedaan. De vader heeft zich daarvoor tot in april 2013 ingezet maar de moeder weet zich gesteund door de gezinsvoogd van [kind 3]. Uiteindelijk heeft de vader de samenwerking met het LJ&R stopgezet. Hij meent dat de huidige patstelling enkel door een rechterlijke uitspraak kan worden doorbroken. De vader bepleit zo nodig een raadsonderzoek naar beide punten.
4.7
De moeder voert hiertegen aan dat [kind 3] zich naar behoren ontwikkelt en dat er geen grond is voor een wijziging van zijn hoofdverblijf. Zij wijst er op dat de inzet van de gezinsvoogden heeft geleid tot telefonische contacten tussen [kind 3] en de vader en ook het opstarten van omgangscontacten. De vader heeft zelf zijn medewerking aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling stopgezet, waardoor ook zijn omgang met [kind 3] is stilgevallen. De moeder heeft haar best gedaan om [kind 3] in de contacten te steunen en te begeleiden, en om tot verbetering van de communicatie met de vader te komen. Zij informeert de vader over [kind 3] hoewel zij daarop geen reactie krijgt en haar vragen niet beantwoord worden. De moeder wijst er verder op dat zij geen contact heeft met [kind 1] en [kind 2] en door de vader niet over hen geïnformeerd wordt. De moeder meent, met de rechtbank en de gezinsvoogden, dat uitbreiding van de omgang eerst aan de orde kan zijn als de communicatieproblemen tussen de ouders zijn opgelost. Zij was en is nog immer bereid om daartoe gesprekken met de vader aan te gaan. Een onderzoek van de raad voor de kinderbescherming heeft volgens haar geen toegevoegde waarde.
4.8
Het LJ&R constateert in haar reactie van 5 augustus 2013 dat [kind 3] zich bij de moeder goed ontwikkelt en baat heeft bij duidelijkheid, structuur en zijn eigen sociale netwerk van school en vrienden. Een wijziging van het hoofdverblijf wordt niet in het belang van [kind 3] geacht. Vanuit de situatie bij de moeder thuis moet worden gewerkt aan de omgangsregeling tussen [kind 3] en zijn vader en zijn beide zussen. In dat kader is van belang dat er overleg/communicatie tussen de ouders tot stand komt. De vader weigert hieraan echter zijn medewerking; hij stelt emotioneel niet in staat te zijn om het gesprek met moeder aan te gaan. De moeder heeft in de afgelopen maanden medewerking verleend aan de contacten tussen de kinderen.
4.9
De raadsmedewerker heeft ter zitting medegedeeld dat zij op basis van het verhandelde ter zitting tot de trieste conclusie komt dat de ouders, ook met ondersteuning van de gezinsvoogden, nauwelijks verbetering hebben gebracht in hun onderlinge verstandhouding. Zij acht het voor de kinderen van groot belang dat de ouders er in slagen om naar de toekomst te kijken en hun verantwoordelijkheid nemen. Zij acht wijziging van het hoofdverblijf niet in het belang van [kind 3] maar adviseert wel dat de omgang van [kind 3] met de vader en zijn zussen, die ook belangrijk voor hem zijn, verder op te bouwen en uit te breiden.
Het hoofdverblijf van [kind 3]
4.1
Het hof is van oordeel dat het, gelet op het continuïteitsaspect, in het belang van [kind 3] is dat -zoals het LJ&R en de raad ook ter zitting hebben aangegeven- het hoofdverblijf van [kind 3] niet gewijzigd wordt. [kind 3] woont na het feitelijk uiteengaan van partijen, inmiddels meer dan drie jaar geleden, bij zijn moeder in [woonplaats 2] en gaat daar naar school en naar sport. Hij heeft zich daar bij de moeder gesetteld. Een wijziging van het hoofdverblijf zal de rust, stabiliteit en continuïteit doorbreken. Het hof is met het LJ&R en de raad van oordeel dat het van belang is dat de huidige regelmaat blijft bestaan in het leven van [kind 3] en dat er voldoende structuur en duidelijkheid wordt geboden door de moeder. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is onvoldoende gebleken dat het niet goed gaat met [kind 3] sinds hij bij zijn moeder woont. De vader heeft op basis van het gedrag van [kind 3] tijdens de omgangscontacten wel een aantal zorgelijke signalen benoemd als reden voor wijziging van het hoofdverblijf, maar deze signalen komen naar het oordeel van het hof voort uit de strijd tussen de ouders die zich al enige tijd toespitst op de omgangscontacten tussen [kind 3] en de vader dan wel tussen [kind 3] en zijn beide zussen en hangen niet samen met het verblijf van [kind 3] bij de moeder. De door de vader genoemde zorgelijke signalen worden niet door derden, zoals de gezinsvoogd van [kind 3] of door zijn leerkrachten bevestigd. Naar het oordeel van het hof betekenen deze aan de omgang gerelateerde signalen dat er nog een belangrijke taak voor de ouders is weggelegd, maar het is geen reden voor wijziging van het hoofdverblijf.
4.11
Het hof acht het, alles in ogenschouw nemende, het meest in het belang van [kind 3] dat hij bij de moeder in zijn huidige vertrouwde woon- en leefomgeving met de daarbij behorende sociale contacten en zijn vertrouwde school zal blijven. Dit belang van [kind 3] is doorslaggevend. Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank om het hoofdverblijf bij de moeder te handhaven, bekrachtigen.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.12
Partijen hebben, met tussenkomst van de gezinsvoogden, uitvoering gegeven aan de beschikking van 8 juni 2012 waarbij is vastgesteld dat [kind 1] en [kind 2] gerechtigd zijn tot omgang met [kind 3] gedurende eenmaal per maand op zondagmiddag alsmede gerechtigd zijn tot telefonisch contact met [kind 3] gedurende eenmaal per week. Op enig moment is de regeling uitgebreid met telefonische contacten tussen [kind 3] en de vader (tot in februari 2013) en omgangscontacten tussen hen beiden (tot mei 2013). In mei weigerde de vader verdere gesprekken en overleg met de gezinsvoogden waarna de omgang is stilgevallen omdat de gezinsvoogden voor- en nabesprekingen van de omgang nodig achten.
4.13
Het hof constateert dat de gezinsvoogden tijdens de ondertoezichtstelling vooral hebben ingezet op verbetering van de communicatie tussen de ouders teneinde draagvlak te krijgen voor uitbreiding van de omgang. De ouders zijn echter niet in staat gebleken tot verbetering van de communicatie te komen, waardoor ook uitbreiding van de omgang niet althans onvoldoende van de grond is gekomen.
4.14
Eerst bij gelegenheid van de zitting van 12 december 2013 naar aanleiding van het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing omtrent de omgang, hebben partijen voor het eerst de afspraak gemaakt dat [kind 3] eenmaal per maand een weekend van zaterdagmorgen tot zondagavond bij de vader thuis kan verblijven. Daarbij is afgesproken dat beide ouders tot halverwege rijden voor het halen en brengen. Naar de bedoeling van het LJ&R en de moeder zal deze regeling gelden tot 1 april 2014 waarna deze uitgebreid zal worden tot een weekend van vrijdagavond tot zondagavond welke uitbreiding in beginsel zal gelden tot 1 juli 2014. Deze regeling zal vervolgens geëvalueerd worden waarna er overleg zal zijn over een verdere opbouw.
4.15
Het hof acht het in het belang van [kind 3] dat thans duidelijkheid komt over de omgangsregeling tussen hem en de vader (en zijn beide zussen die bij de vader wonen) en dat deze niet afhankelijk wordt gesteld van nader overleg tussen de ouders waar dit overleg, de afgelopen twee jaar niet op gang is gekomen ondanks de ondersteuning van de gezinsvoogden. Er is het hof niet gebleken van contra-indicaties voor omgang tussen [kind 3] en de vader. Ook overigens heeft het hof geen gronden gezien die dienen mee te brengen dat een andere omgangsregeling dan een weekend per veertien dagen in het belang van [kind 3] aangewezen is. Dat de ouders voor het halen en brengen een aanzienlijke afstand moeten overbruggen, is een praktisch punt dat de ouders moeten oplossen maar is geen reden voor beperking.
4.16
Ter zitting is gebleken dat [kind 3] voorafgaand aan de mondelinge behandeling voor de eerste maal een weekend bij de vader en zijn beide zussen heeft verbleven en dat dat weekend goed is verlopen. Weliswaar heeft (ook) de moeder op basis van het gedrag van [kind 3] een aantal zorgelijke signalen benoemd als reden voor een beperkte en geleidelijke opbouw van de omgang, maar -zoals het hof eerder heeft overwogen ten aanzien van de zorgelijke signalen die de vader heeft genoemd- ook deze zorgelijke signalen komen naar het oordeel van het hof voort uit de strijd tussen de ouders.
4.17
De strijd tussen de ouders, die het hof zowel bij zijn overwegingen ten aanzien van het hoofdverblijf als de zorgregeling heeft genoemd, heeft zonder meer impact op [kind 3]. Hij zal bij de vader de ruimte moeten ervaren dat het goed is dat hij bij de moeder woont en dat hij daar met plezier mag wonen. Omgekeerd zal hij bij de moeder de ruimte moeten ervaren dat hij naar de vader en zijn zussen mag gaan en dat hij daar met plezier mag verblijven. In het belang van goede ontwikkelingsperspectieven van [kind 3] (en [kind 1] en [kind 2]) acht het hof het noodzakelijk dat de ouders op dit punt hun verantwoordelijkheid nemen en tot een constructieve samenwerking komen met een respectvolle wederzijdse bejegening. Dat daarvan op dit moment nog geen sprake is, dient niet in de weg te staan aan een goede omgangsregeling tussen [kind 3] en de vader en [kind 1] en [kind 2].
4.18
Het hof zal een regeling vaststelling op grond van een weekend per veertien dagen met een aantal vaste momenten voor een uitbreiding. [kind 3] zal tot 1 april 2014 eenmaal per veertien dagen een weekend van zaterdagmorgen tot zondagavond bij de vader (en zijn zussen) mogen verblijven. Vanaf 1 april 2014 zal hij eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdagavond tot zondagavond bij zijn vader mogen verblijven. Vanaf 1 juli 2014 zal deze weekendregeling worden uitgebreid met een vakantieregeling in die zin dat hij vanaf 1 juli 2014 de helft van de schoolvakanties bij de vader zal mogen verblijven. De verdere praktische invulling van deze regeling zullen de ouders, met de gezinsvoogd, zelf moeten regelen waarbij voor wat betreft het halen en brengen in beginsel van ieder van hen een gelijke inzet gevergd mag worden
4.19
Het hof heeft zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht geacht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak heeft bestaan om een nader onderzoek te gelasten.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het betreft de beslissing omtrent het hoofdverblijf van [kind 3] en vernietigen voor zover het betreft de beslissing omtrent de zorg- en contactregeling ten aanzien van [kind 3].

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf van [kind 3], geboren op [geboortedatum 3], te [geboorteplaats], is afgewezen;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek van de vader tot wijziging van de zorg- en contactregeling ten aanzien van [kind 3] is afgewezen,
en in zoverre opnieuw beslissende, bepaalt dat [kind 3] voortaan bij de vader zal verblijven
- eenmaal per veertien dagen een weekend, tot 1 april 2014 van zaterdagmorgen tot zondagavond en vanaf 1 april 2014 van vrijdagavond tot zondagavond,
- alsmede de helft van de schoolvakanties vanaf 1 juli 2014;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte ten aanzien van de zorg- en contactregeling af;
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, voorzitter, mr. J.G. Idsardi en mr. H. van Lokven-van der Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 februari 2014 in bijzijn van de griffier.