Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen, die door de moeder in hoger beroep is aangevochten. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.J. Coxon, verzet zich tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 1 augustus 2013 de kinderen onder toezicht heeft gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht. De moeder stelt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat de kinderen op het moment van indiening van het verzoek al niet meer in Nederland woonden. Het hof heeft de procedure op 14 januari 2014 mondeling behandeld, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de stichting.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, geboren en getogen in Nederland, sinds 2006 in [woonplaats] hebben gewoond. De moeder heeft echter aangegeven dat zij en de kinderen per 1 juli 2013 naar België zijn verhuisd, maar er zijn onduidelijkheden over de feitelijke verblijfplaats van de kinderen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen en geconcludeerd dat de kinderen op het moment van indiening van het verzoek nog steeds geworteld waren in de Nederlandse maatschappij, met sociale contacten en familiebanden in Nederland. De moeder heeft inconsistentie vertoond in haar verklaringen over de verblijfplaats van haar en de kinderen.
Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Vervolgens heeft het hof de grieven van de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende gronden zijn voor de ondertoezichtstelling van de kinderen, gezien hun schoolverzuim en de zorgen over hun ontwikkeling. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.