ECLI:NL:GHARL:2014:12

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
6 januari 2014
Zaaknummer
200.112.315-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van boetebeding bij koop onroerende zaak en devolutieve werking van hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de uitleg van een boetebeding in een koopovereenkomst van onroerende zaken. De appellanten, [appellanten], hebben een koopovereenkomst gesloten met De Sjalon c.s. voor een boerderij en bijbehorende grond. De koopprijs bedroeg EUR 5.850.000,- en er waren ontbindende voorwaarden opgenomen in de overeenkomst. De appellanten hebben de overeenkomst ontbonden en vorderen een boete van EUR 585.000,- op basis van het boetebeding in de overeenkomst. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat De Sjalon c.s. niet in staat zijn geweest om te bewijzen dat er overeenstemming was over het opschuiven van de termijn voor het inroepen van de ontbindende voorwaarden.

In hoger beroep heeft het hof de bewijswaardering van de rechtbank beoordeeld. Het hof oordeelt dat de grieven van de appellanten doel treffen. Het hof stelt vast dat er geen bewijs is geleverd dat de termijn voor het inroepen van de ontbindende voorwaarden is verlengd. De appellanten hebben aangevoerd dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt over het opschuiven van de termijn, maar het hof oordeelt dat deze stellingen niet voldoende zijn onderbouwd. De devolutieve werking van het hoger beroep betekent dat het hof de zaak opnieuw beoordeelt en de eerdere beslissingen van de rechtbank in twijfel trekt.

Het hof heeft ook de vorderingen van de appellanten met betrekking tot schadevergoeding en de boete beoordeeld. De appellanten hebben verschillende schadeposten ingediend, waaronder makelaarskosten en kosten koper. Het hof heeft besloten dat de vordering tot schadevergoeding en de boete verder moet worden beoordeeld in een comparitie van partijen, waarbij het hof hoopt op een schikking. De uitspraak van het hof is gedaan op 7 januari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.112.315/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 174992 / HL ZA 10-1160)
arrest van de tweede kamer van 7 januari 2014
in de zaak van

1.[appellante],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellante],
2. [appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellant],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. J.J. Turenhout, kantoorhoudend te Alphen aan den Rijn,
tegen

1.Grootlandbouwbedrijf De Sjalon C.V.,

gevestigd te Bant,
hierna:
De Sjalon,
2. De Sjalon Beheer B.V.,
gevestigd te Espel,
hierna:
De Sjalon Beheer,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
De Sjalon c.s.,
advocaat: mr. P. Stehouwer, kantoorhoudend te Sneek.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 27 oktober 2010, 2 maart 2011 en 30 mei 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d.16 juli 2012,
- de memorie van grieven, (met productie),
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellanten] luidt:
"het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad tussen partijen gewezen op 30 mei 2012 onder rolnummer 174992/HA ZA/10-1160 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van appellanten alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening".
2.4
In incidenteel appel hebben De Sjalon c.s. gevorderd:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, moge behagen om het vonnis van de Rechtbank van
30 mei 2012, eventueel onder verbetering van gronden, te bekrachtigen, een en ander met veroordeling van [appellante] en [appellant] in de kosten van deze procedure in eerste aanleg en in appel".

3.De feiten

3.1
De grieven richten zich niet tegen de feitenvaststelling in het tussenvonnis van 30 mei 2012. Nu ook anderszins niet van bezwaren daartegen is gebleken, zal in hoger beroep worden uitgegaan van de feiten zoals deze als vaststaand zijn weergegeven in rechtsoverweging 2 van dat vonnis. Het volgende staat daarmee vast.
3.1.1
Op 24 februari 2010 hebben [appellanten] en De Sjalon een koopovereenkomst gesloten. Onderwerp van deze overeenkomst was een aan [appellanten] toebehorende boerderij met bijbehorende cultuurgrond, agrarisch woon- en bedrijfserf met opstallen, verhardingen, waterbron en verder bijbehoren (hierna “de onroerende zaken”), gelegen aan [adres]. De koopsom bedroeg EUR 5.850.000,-.
3.1.2
In artikel 6 van de koopovereenkomst is een drietal ontbindende voorwaarden opgenomen. De volgende passages zijn relevant:
"
Deze overeenkomst kan door koper worden ontbonden [---]:
(a) [---]
(b) Ingeval koper niet uiterlijk op 1 april 2010 van de Gemeente Noordoostpolder een schriftelijke bevestiging verkrijgt tot [---] het kunnen bouwen van een kweekkas [---],
(c) Ingeval koper niet uiterlijk op 1 april 2010 voor de financiering van het object een hypothecaire geldlening of het aanbod daartoe van een erkende geldverstrekkende instelling
heeft verkregen, op algemeen gangbare voorwaarden en condities’:
[---]
De koper dient de verkoper en diens makelaar uiterlijk op de in de ontbindende voorwaarde
genoemde datum schriftelijk in kennis te stellen van de ontbinding."
3.1.3
Artikel 12 van de koopovereenkomst luidt als volgt.
"Indien één der partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig blijft in de nakoming van zijn uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichting zal deze overeenkomst van rechtswege zonder gerechtelijke tussenkomst ontbonden zijn, tenzij de wederpartij alsnog uitvoering van de overeenkomst verlangt.
In beide gevallen zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij zonder gerechtelijke tussenkomst terstond opeisbaar oproepen van 10% van de koopsom, onverminderd het recht op verdere schadevergoedingen en vergoeding van kosten voor verhaal, waaronder begrepen de kosten van rechtskundige bijstand.
(…)"
3.1.4
Op 8 april 2010 stuurde De Sjalon een faxbericht aan de makelaar van [appellante], [makelaar], met een verzoek tot opschorting van de termijn waarbinnen een beroep op de ontbindende voorwaarden kon worden gedaan.
3.1.5
Op 9 april 2010 antwoordde [makelaar] dat dit verzoek aan de verkopende partij was doorgegeven.
3.1.6
Op 16 april 2010 heeft De Sjalon een bespreking gehad met de makelaars van
[appellanten], de heren[appellante] en [makelaar].
3.1.7
Op 7 mei 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij De Sjalon, [appellante]
c.s. ([appellante] en [appellant]) evenals[appellante] en [makelaar] aanwezig waren.
3.1.8
Bij brief van 25 mei 2010 heeft De Sjalon een beroep gedaan op de ontbindende
voorwaarden. De volgende passages uit deze brief zijn relevant:
"[-] Op 1 april 2010 was voor beide ontbindende voorwaarden nog geen duidelijkheid en is mondeling afgesproken dat de termijn voor de ontbindende voorwaarden verlengd zou worden,[-] Ondanks dat wij met een drietal partijen spreken over een financiering is op dit moment geen van deze partijen bereid een harde toezegging over een financiering te doen. Ook van de Gemeente Noordoostpolder hebben wij nog steeds geen uitsluitsel over bestemmingswijziging."

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellanten] hebben aan hun vordering kort gezegd ten grondslag gelegd dat zij de koopovereenkomst hebben ontbonden en dat De Sjalon om die reden een boete van € 585.000,- als bedoeld in artikel 12 van de koopovereenkomst en schadevergoeding verschuldigd zijn. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 2 maart 2011 aan De Sjalon c.s. opgedragen te bewijzen dat (1) tussen [appellanten] en De Sjalon (mondeling) overeenstemming is bereikt over het opschuiven van de in artikel 6 van de koopovereenkomst genoemde termijn waarbinnen De Sjalon een beroep kon doen op de ontbindende voorwaarden tot 31 mei 2010, althans (2) dat [appellanten] heeft ingestemd met uitstel tot datum van de termijn waarbinnen een beroep moet worden gedaan op de ontbindende voorwaarden dan wel dat De Sjalon erop heeft mogen vertrouwen dat deze termijn zou worden opgeschoven. In het eindvonnis is geoordeeld dat De Sjalon c.s. er niet in zijn geslaagd het eerste bewijsthema te bewijzen, maar wel het tweede. Om die reden is de vordering van [appellanten] integraal afgewezen.

5.De grieven

5.1
Met de grieven wordt de hiervoor genoemde bewijsbeslissing door [appellanten] aangevallen. Het hof oordeelt als volgt.et hof overweegt omtrent deze bewijswaardering het volgende.
5.2
Tussen partijen staat vast dat zij op 16 april 2010 en 7 mei 2010 gesprekken hebben gevoerd en dat de aanleiding daarvoor was het op 8 april 2010 gedateerde schriftelijk verzoek van De Sjalon om de uiterste datum van de termijn voor het beroep op de ontbindende voorwaarde op te schorten, gevolgd door het antwoord van de makelaar van [appellanten] van 9 april 2010, inhoudende dat dit verzoek aan de verkopende partij was doorgegeven. De aanleiding voor het tweede gesprek in mei 2010 was gelegen in het feit dat zich inmiddels een andere potentiële koper had aangediend.
5.3
Getuige [getuige 1] heeft over dat gesprek, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard dat is afgesproken dat [appellanten] aan De Sjalon de gelegenheid gaven om vóór 31 mei 2010 de zaak te regelen en dat daarbij niet expliciet over de ontbindende voorwaarde is gesproken. Volgens makelaar [makelaar] was dat geen onderwerp van gesprek omdat de datum al was gepasseerd waarop de ontbindende voorwaarde had kunnen worden ingeroepen. Naar zijn zeggen is door[appellante] bovendien gezegd dat de ontbindende voorwaarde was verlopen en dat de boete van 10% kon worden geïnd. Afgesproken is volgens hem dat uiterlijk 1 november 2010 getransporteerd zou worden. Ook [getuige 1] en [getuige 2] hebben dat laatste verklaard. Volgens [makelaar], die daarin eveneens wordt gesteund door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], moest daar wel tegenover staan dat een bedrag in de orde van € 900.000,- aanbetaald zou worden. Voor [makelaar] was duidelijk dat dit bedrag als boete geïnd zou worden als het transport niet op 1 november 2010 zou plaatsvinden. Dit laatste - verhoging van de boete - hebben [getuige 1] en [makelaar] niet zo begrepen. Echter, ook als van hun verklaringen wordt uitgegaan, wordt niet duidelijk op grond waarvan zij hebben kunnen menen dat niet alleen uitstel werd verleend voor de financiering en de daaropvolgende levering (onder voorwaarde van aanbetaling), maar dat ook de inmiddels ruimschoots verstreken termijn zou worden verlengd binnen welke een beroep op de ontbindende voorwaarde kon worden gedaan. Een dergelijk vertrouwen konden zij niet ontlenen aan het enkele feit dat [getuige 1] ten tijde van het tekenen van de koopakte op 24 februari 2010 al zou hebben gezegd dat de datum van 1 april 2010 niet haalbaar was en dat daarna, in de gesprekken die in april en mei plaatsvonden, met geen woord is gerept over het feit dat De Sjalon c.s. al vanaf 1 april 2010 in gebreke waren. Ook anderszins wordt dat vertrouwen nergens door gesteund.
5.4
De grieven treffen doel.

6.De grondslag van de vordering en de verweren van De Sjalon c.s.

6.1
Nu de grieven doel treffen, bestaat aanleiding tot het maken van onderscheid tussen de schadevordering en de boete.
De schadevordering
6.2
De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat het hof het verweer van De Sjalon c.s. tegen de schadevordering nader zal hebben te beoordelen. Daarbij dient zich meer in het bijzonder de vraag aan (i) of terecht aan De Sjalon c.s. bewijs is opgedragen van hun stellingen dat tussen [appellanten] en De Sjalon (mondeling) overeenstemming is bereikt over het opschuiven tot 31 mei 2010 van de termijn waarbinnen De Sjalon een beroep kon doen op de ontbindende voorwaarden. In het verlengde daarvan ligt de vraag die in het incidenteel appel aan de orde is gesteld, namelijk (ii) of De Sjalon c.s. erin zijn geslaagd dat bewijs te leveren. Het hof oordeelt als volgt.
Ad (i): [appellanten] hebben onder meer vergoeding van de schade gevorderd als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst door henzelf op 29 juni 2010. Het meest verstrekkende verweer daartegen is het beroep dat De Sjalon c.s. hebben gedaan op de hieraan voorafgaande ontbinding, te weten door het op 25 mei 2010 inroepen van de ontbindende voorwaarde. Volgens de Sjalon is zij op 7 mei 2010 met [appellanten] overeengekomen dat de betreffende termijn werd verlengd tot 31 mei 2010. De rechtbank heeft dat terecht als een bevrijdend verweer opgevat, en op goede gronden heeft zij De Sjalon c.s. belast met het bewijs van de stelling dat de in artikel 6 van de koopovereenkomst overeengekomen termijn is gewijzigd van 1 april 2010 in 31 mei 2010. Deze partijen beroepen zich immers op een nadere overeenkomst waarvan het rechtsgevolg is dat zij uiterlijk op 31 mei 2010 op de ontbindende voorwaarden konden inroepen.
Ad (ii): Het hof heeft hiervoor al overwogen dan niet is komen vast te staan dat overeenstemming is bereikt over het opschuiven van de termijn waarbinnen De Sjalon c.s. een beroep konden doen op de ontbindende voorwaarde, en dat zelfs niet vast staat dat zij daarop mochten vertrouwen. Om die reden dienen de afzonderlijke schadeposten te worden beoordeeld. Het gaat om de volgende vorderingen en verweren.
6.2.1
Makelaarskosten (€ 139.230,-)
Gevorderd worden de door [appellanten] gemaakte makelaarskosten. Deze vordering wordt bestreden omdat niet aannemelijk is gemaakt dat dergelijke kosten zijn gemaakt, althans dat ervan moet worden uitgegaan dat de opvolgende koper deze kosten voor zijn rekening heeft genomen.
6.2.2
Kosten koper (€ 9.905,-)
Bij levering via een ABC-akte zouden [appellanten] geen notariskosten en dergelijke verschuldigd zijn geweest. Nu die mogelijkheid is komen te vervallen, moeten zij deze kosten wel zelf dragen, zo wordt aangevoerd. Zij vorderen vergoeding van die kosten als schade. Het verweer hiertegen luidt dat het gevorderde niet is onderbouwd.
6.2.3
Verschil in koopprijs (€ 117.000,-)
Gevorderd is schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet (nader berekend op € 117.000,-) ter zake van het geschil tussen de bedongen koopsom en de koopprijs die [appellanten] bij verkoop aan een derde zullen ontvangen. De Sjalon c.s. brengen hiertegen in dat uiteindelijk een kleiner perceel is verkocht dan zij zelf hadden gekocht.
6.2.4
Incassokosten en rente
Over de boete wordt vanaf 16 april 2010 wettelijke rente gevorderd. Bovendien worden tot een bedrag van € 5.355,- aan incassokosten gevorderd onder verwijzing naar het rapport Voor-werk II. De hoogte van de gevorderde kosten wordt bestreden.
6.2.5
Verrekening
Voor zover De Sjalon c.s. enig bedrag aan [appellanten] moeten betalen, doen zij een beroep op verrekening tot een bedrag van € 6.940,50. Dit bedrag ziet op het gebruikersdeel van een door Gasunie uitgekeerde schadevergoeding. Aangevoerd wordt dat dit bedrag niet aan [appellanten], maar aan De Sjalon als pachter had moeten worden uitgekeerd.
6.2.6
Beoordeling
Het hof houdt elk oordeel ter zake van deze vorderingen aan.
De boete
6.3
De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat het hof zal hebben te beoordelen of de rechtbank ook met betrekking tot de boete terecht De Sjalon c.s. heeft belast met het bewijs van haar verweer dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over het opschuiven van de genoemde termijn tot 31 mei 2010. Dat is niet het geval. Het hof zal dit oordeel hierna toelichten.
6.4
Voor toewijzing van de vordering ter zake van de contractuele boete is vereist dat hetgeen [appellanten] ter onderbouwing van hun vordering aanvoeren en is komen vast te staan, de conclusie rechtvaardigt dat deze boete
verschuldigden
opeisbaaris geworden. Bij de beoordeling van de vraag of zij aan deze stelplicht hebben voldaan, en of hun stellingen aannemelijk zijn, overweegt hof het volgende.
6.5
Omtrent de feitelijke gang van zaken na 1 april 2010 hebben [appellanten] onder meer aangevoerd dat hun makelaar,[appellante], ten tijde van een bespreking op 7 mei 2010 heeft benadrukt dat [appellanten] gerechtigd waren de contractuele boete te innen, omdat de termijn was verlopen waarbinnen De Sjalon een beroep op de ontbindende voorwaarde kon doen. Uitgangspunt voor [appellanten] is dus dat de boete na 1 april 2010
verschuldigdis gebleven (dat ook nadien nog steeds een vorderingsrecht bestond). Voor de opeisbaarheid kan dat niet worden gezegd om de hierna te noemen reden.
6.6
Voortbouwend op het uitgangspunt van verschuldigdheid van de boete is volgens [appellanten] op 7 mei 2010 onder meer afgesproken dat de boete zou worden verhoogd tot € 900.000,- en dat uiterlijk op 31 mei 2010 een gelijk bedrag in mindering op de koopsom zou worden voldaan. De levering zou daarna uiterlijk op 1 november 2010 plaatsvinden. Zij maken dus onderscheid tussen een uiterlijk op 31 mei 2010 te betalen aanbetaling op de koopsom van € 900.000,- en de na 1 april 2010 verschuldigde boete, die zou zijn verhoogd tot datzelfde bedrag. In deze redenering ligt kennelijk de gedachte besloten dat (i) een beroep op de ontbindende voorwaarde na 1 april 2010 niet langer mogelijk was en (ii) dat de vanaf die datum verschuldigde boete na 7 mei 2010 weliswaar verschuldigd zou blijven, maar vanaf dat moment niet (langer)
opeisbaarzou zijn totdat ook de vordering tot voldoening van de aanbetaling opeisbaar zou worden, te weten op 31 mei 2010 en voorts (iii) dat de boete pas opeisbaar zou worden indien De Sjalon c.s. op die datum de aanbetaling niet zouden doen. Tot nader order (tot 31 mei 2010 of nadien) wordt immers afgezien van invordering van de boete, ook al was die volgens [appellanten] tot het moment van deze afspraak (sinds 1 april 2010) wel opeisbaar. Anders gezegd: het hof begrijpt de lezing van [appellanten] aldus, dat het niet de bedoeling van partijen is geweest dat de aanbetaling en de boete
naast elkaaropeisbaar zouden kunnen worden. Dat de stellingen van [appellanten] in die zin moeten worden begrepen, leidt het hof onder meer af uit de dagvaarding onder 5 en 6, waarin wordt opgemerkt dat De Sjalon c.s. ook na 25 mei 2010 nog gehouden waren mee te werken aan de levering,
bij gebreke waarvaneen boete zou worden verbeurd. Een dergelijke uitleg is bovendien in overeenstemming met de getuigenverklaring van hun makelaar, de heer [makelaar].
6.7
Hoewel [appellanten] uitgaan van deze nadere afspraak, lijken zij hun vordering toch te baseren op de stelling dat - niet het verhoogde bedrag van € 900.000,- , maar - de oorspronkelijke boete van € 585.000,- op grond van de onderliggende overeenkomst van 24 februari 2010 op 1 april 2010 opeisbaar is geworden en sindsdien ook opeisbaar is gebleven. Daartoe voeren zij aan dat De Sjalon c.s. de voortbouwende schriftelijke overeenkomst niet hebben willen tekenen waarin de lezing is verwoord die [appellanten] aan de nadere afspraken geven, en dat De Sjalon c.s. vervolgens een beroep op de ontbindende voorwaarde hebben gedaan.
6.8
Het hof kan [appellanten] in deze redenering niet volgen. Net als [appellanten] nemen De Sjalon c.s. immers tot uitgangspunt dat op 7 mei 2010 nadere afspraken zijn gemaakt omtrent de koopsom, de leveringsdatum en de boete zoals die hiervoor door het hof onder 6.6 is geduid. Daarmee strookt niet dat [appellanten] vordering baseren op hetgeen partijen voordien omtrent de (opeisbaarheid van) de boete zijn overeengekomen, enkel en alleen omdat zij met De Sjalon c.s. verschillen over de uitleg en inhoud van die nadere afspraken. Gegeven het feit dat deze afspraken zijn gemaakt en gegeven de invulling die [appellanten] eraan geven, kunnen zij enkel die eigen uitleg aan hun vordering ten grondslag leggen. Deze uitleg komt er als gezegd (impliciet) op neer dat de boete na 7 mei 2010 niet langer opeisbaar was en dat de opeisbaarheid daarvan afhankelijk is gesteld van toekomstige ontwikkelingen zoals die hiervoor onder 6.6 zijn geduid. Zoals al werd overwogen, is echter wel duidelijk dat met de nieuwe afspraken waar [appellanten] vanuit gaan onverenigbaar is dat de boete al voor 31 mei 2010 opeisbaar zou worden. Voor de bewijspositie van [appellanten] betekent dit een en ander het volgende.
6.9
Omdat de vordering is beperkt tot het bedrag van de oorspronkelijke boete, is bewijsvoering omtrent de gestelde verhoging van het boetebedrag tot € 900.000,- niet aan de orde. Voor toewijzing van de vordering is echter wel noodzakelijk dat komt vast te staan dat partijen nader zijn overeengekomen dat - zoals [appellanten] kennelijk bedoelen aan te voeren - de boete op grond van de op 7 mei 2010 gemaakte afspraken opeisbaar is geworden doordat De Sjalon c.s. op 31 mei 2010 zijn tekortgeschoten in hun verplichting tot het doen van een aanbetaling van € 900.000,- of dat zij op 1 november dat jaar zijn tekortgeschoten in de betaling van de koopsom. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de zijde van De Sjalon c.s., en gelet ook op de afgelegde getuigenverklaringen hierover, staat dit geenszins vast.

7.Comparitie van partijen

7.1
Bij deze tussenstand heeft het hof behoefte aan nadere bespreking met partijen omtrent de punten waar nog over moet worden beslist. De zitting zal worden aangewend om een schikking te beproeven.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
alvorens nader te beslissen:
bepaalt dat partijen [appellanten] in persoon, De Sjalon c.s. vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking/ samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof
mr. Zandbergen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 7.1 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de februari, maart en april 2014 zullen opgeven op
dinsdag 4 februari 2014, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij ter comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten en/of producties in het geding wil brengen, zij ervoor dient te zorgen dat aan het hof en de wederpartij schriftelijk wordt meegedeeld wat de inhoud is van de ter comparitie te verrichten proceshandeling (voorzien van stukken) en indien een partij ter comparitie nog producties in het geding wenst te brengen dat zij daarvan goed leesbare afschriften aan het hof en de wederpartij dient over te leggen, in beide gevallen uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de zitting;
verstaat dat de advocaat van [appellanten] uiterlijk
twee wekenvoor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van De Sjalon c.s. alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
éénweek voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. R.A. van der Pol en
mr. G. van Rijssen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 januari 2014.