Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
[getuige 1], volgens zijn verklaring statutair directeur van [rechtsvoorgangster appellante] tot het moment van overdracht van aandelen aan [appellante] B.V. (hierna: [getuige 1]), en [getuige 2], volgens zijn verklaring voorheen in dienst bij [geïntimeerde] en daar belast met de algemene leiding gedurende anderhalf jaar (hierna: [getuige 2]), zomede op 3 december 2012 [getuige 3], volgens haar verklaring voormalig aandeelhouder en statutair directeur van [rechtsvoorgangster appellante] (hierna: [getuige 3]), als getuigen doen horen. [geïntimeerde] heeft op 11 april 2013 [getuige 4], volgens zijn verklaring voormalig chef de bureau bij [geïntimeerde] (gedurende 40 jaar), in het tegengetuigenverhoor als getuige doen horen.
tekstvan het optiebeding zou vanaf 1 maart 2004 als huurprijs gelden het ten opzichte van de huurprijs tot 1 maart 2004 overeenkomstig (de indexeringsformule van) artikel 2 lid 2 van de huurovereenkomst vastgestelde bedrag, dat jaarlijks per 1 maart opnieuw zou worden vastgesteld (zie rechtsoverweging 2.8 van het tussenarrest na verwijzing).
strekkingvan de onderhavige bepaling in het optiebeding – dat geen nadere huurprijsvaststelling kon worden gevorderd – gemotiveerd had betwist, rustte de bewijslast daarvan op [appellante] (zie de rechtsoverwegingen 2.9 en 2.10 van het tussenarrest na verwijzing).
’s-Hertogenbosch dan wel diens schriftelijke verklaring van 28 juni 2005. In laatstbedoelde verklaringen uitte hij zich omtrent de inhoud van het optiebeding in gelijke zin. Voorts maakte hij in zijn getuigenverklaring ten overstaan van het hof ‘s-Hertogenbosch gewag van de bekrachtiging van de desbetreffende afspraken door [persoon 2]. Dat hij daarbij niet tevens vermeldde dat [persoon 2] zelf hem dienaangaande had geïnformeerd, maakt zijn verklaring nog niet ongeloofwaardig. Uit die verklaring blijkt ook niet dat hem op dat punt toen naar de herkomst van zijn wetenschap is gevraagd.
€ 3.886,12, die, naar [geïntimeerde] onbestreden heeft aangevoerd door [appellante] niet is betaald. Het totaalbedrag ad € 124.398,38 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
16 januari 2006, zoals door [appellante] onbetwist is gevorderd.
3.Slotsom
€ 248,-
€ 9.786,-(6 punten (max.) x tarief IV à € 1.631)