ECLI:NL:GHARL:2014:112

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
200.136.877-02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan cross-border mediation in familierechtelijke geschillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep inzake de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil tussen een vrouw en een man over het gezag en de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2012. De rechtbank had in een eerdere beschikking van 24 oktober 2013 bepaald dat het gezag over het kind gezamenlijk aan beide ouders toekomt en een zorgregeling heeft vastgesteld. De vrouw verzocht in hoger beroep om schorsing van deze beschikking, maar de man verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar verzoek.

Tijdens de zitting op 20 december 2013 is de vrouw niet verschenen, terwijl de man en beide advocaten wel aanwezig waren. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de man bij de tenuitvoerlegging van de beschikking. Het hof heeft vastgesteld dat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn in de eerdere beschikking van de rechtbank en dat er geen nieuwe feiten zijn die een andere beslissing rechtvaardigen.

Het hof heeft de vrouw opgedragen om schriftelijk aan te geven welke omgangsregeling zij voor haar en de man aanvaardbaar acht, rekening houdend met hun respectieve verblijven in Aruba en Nederland. Tevens heeft het hof beide partijen aangespoord om deel te nemen aan cross-border mediation om tot een oplossing te komen die voor beide partijen aanvaardbaar is. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is dat het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt afgewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 7 januari 2014
Zaaknummer 200.136.877/02

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikkingin het incident inzake de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad in de zaak van
[appellante],
wonende op [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de vrouw,
advocaat mr. H. Gase, kantoorhoudende te Almere,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te Almere,
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de man,
advocaat mr. M.G. van der Vliet-Blokziel, kantoorhoudende te Almere.

Het geding in eerste aanleg

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 24 oktober 2013 (zaaknummers C/16/344884 / FL RK 13-1187 en C/16/344889/ FL RK 13-1188) heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, - voor zover hier van belang - bepaald dat het gezag over de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 2012], voortaan aan de vrouw en de man gezamenlijk toekomt en is een zorgregeling tussen [kind] en de man vastgesteld van éénmaal per 14 dagen, telkens van vrijdagavond 17.00 uur tot maandagavond 17.00 uur, éénmaal per 14 dagen, in de week dat er geen omgang plaatsvindt, op woensdag van 12.30 uur tot 18.00 uur, de helft van de schoolvakanties, alsmede de helft van de feestdagen; de verjaardagen worden gelijkelijk verdeeld. Tevens heeft de rechtbank toegestaan dat de man telefonisch/skype contact met [kind] onderhoudt.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 8 november 2013, heeft de vrouw in het incident verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen ten aanzien van de beslissing omtrent het gezag en de zorgregeling.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 2 december 2013, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar schorsingsverzoek, althans haar dit te ontzeggen met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure, het salaris van de advocaat daaronder begrepen.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een journaalbericht met bijlagen van 20 november 2013 van mr. Gase.
Het schorsingsverzoek is behandeld ter zitting van 20 december 2013. Verschenen zijn de man, mr. Gase en mr. Van der Vliet-Blokzijl. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de vrouw niet verschenen.

De beoordeling

Ten aanzien van het schorsingsverzoek

1.
Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen die beschikking hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking dient te worden geschorst, zijn de volgende maatstaven - vgl. HR 30 mei 2008, LJN: BC5012 - relevant:
- de verzoeker dient belang te hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
- bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen dient te worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen;
- bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het hoger beroep in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld, geldt dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarbijvoorraadverklaring. Dit kan anders zijn indien de bestreden beschikking, waarvan de verzoeker beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de bestreden beschikking, voor zover het de omgang en het gezag betreft, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag. Anders dan de vrouw heeft gesteld, is het hof van oordeel dat de rechtbank bij haar beslissing ten aanzien van de omgang rekening heeft gehouden met de door de vrouw aangevoerde omstandigheden, waaronder het verblijf van de vrouw en [kind] op Aruba, de omstandigheid dat de vrouw destijds haar baan in Aruba heeft opgezegd om een bestaan met de man in Nederland op te bouwen, de zeer korte duur van de relatie, de slechte onderlinge relatie tussen partijen en het feit dat de vrouw geen woning en betaalde dienstbetrekking in Nederland kon krijgen maar wel op Aruba. Zo blijkt uit de bestreden beschikking dat de rechtbank bij haar beslissing ten aanzien van de omgang bekend was met het feit dat de vrouw en de minderjarige op Aruba verblijven en de man in Nederland. Bovendien komt uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank op 30 augustus 2013 naar voren dat de overige door de vrouw in het incident aangevoerde omstandigheden reeds bij de rechtbank aan de orde zijn gesteld en derhalve bij de rechtbank bekend waren.
Voor zover de vrouw heeft gesteld dat er sprake is van een juridische of feitelijke misslag, aangezien de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de vrouw in strijd met een rechterlijke beslissing op Aruba verblijft, volgt het hof haar daarin evenmin. De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft - voor zover hier van belang - de vrouw bij vonnis van 24 mei 2013 verboden met [kind] naar Aruba c.q. het buitenland te verhuizen, waarbij de vrouw is veroordeeld om aan de man een dwangsom te betalen voor iedere dag die zij met [kind] langer dan een aaneengesloten periode van drie weken op Aruba c.q. in een ander buitenland verblijft. Gebleken is dat de vrouw op 27 mei 2013 met [kind] naar Aruba is vertrokken om zich daar blijvend te vestigen. Het hof heeft in zijn arrest van 17 september 2013 het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd - voor zover hier van belang - voor zover dit ziet op de periode ná 17 september 2013 en heeft de vordering van de man om de vrouw te verbieden naar het buitenland te verhuizen, vanaf die periode afgewezen. Het vonnis is voor wat betreft de periode tot 17 september 2013 bekrachtigd, voor zover dit betreft het verbod om naar Aruba c.q. het buitenland te verhuizen. Gelet op het voorgaande is het hof - anders dan de vrouw heeft gesteld - van oordeel dat de rechtbank niet ten onrechte - in haar daarop volgende onderhavige beschikking van 24 oktober 2013 - heeft overwogen dat de vrouw in strijd met een rechterlijke beslissing naar Aruba is verhuisd.
4.
Ook is niet gebleken dat er sprake is van een situatie waarbij na het geven van de bestreden beschikking feiten zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen, die aan de zijde van de vrouw een noodtoestand zullen doen ontstaan waardoor de onverwijlde tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking niet kan worden aanvaard.
5.
Nu de vrouw evenmin anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat haar belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad zwaarder weegt dan het belang van de man bij tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, zal het hof het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking afwijzen.
6.
Het hof overweegt nog het volgende. Ter zitting is uitdrukkelijk de problematiek ten aanzien van de uitvoering van de omgangsregeling in verband met het verblijf van de vrouw en de minderjarige op Aruba en het verblijf van de man in Nederland aan de orde gesteld. Gebleken is dat thans geen omgang plaatsvindt tussen de man en de minderjarige. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw aangegeven dat de vrouw bereid is om haar medewerking te verlenen aan alle middelen die tot een oplossing leiden die voor beide partijen aanvaardbaar is. Aangezien gebleken is dat de vrouw niet bij de mondelinge behandeling van de hoofdzaak zal verschijnen en het in het belang van [kind] is dat met grote voortvarendheid stappen worden gezet om contact tussen [kind] en zijn vader mogelijk te maken, draagt het hof de vrouw op schriftelijk mee te delen welke omgangsregeling (frequentie, duur en plaats) tussen [kind] en de man voor haar aanvaardbaar is gezien haar verblijf op Aruba en het verblijf van de man in Nederland. Dit geldt evenzeer voor de hiermee samenhangende reiskosten van zowel de man als de vrouw. Het hof gaat ervan uit dat de omgang tussen [kind] en de man tevens af en toe in Nederland zal plaatsvinden, mede gelet op hetgeen de advocaat van de vrouw daaromtrent heeft verklaard en het feit dat familie van de vrouw in Nederland woonachtig is. Daarom dient de vrouw in haar voorstel tevens omgang tussen [kind] en de man tijdens verblijf van haar en [kind] in Nederland te betrekken. Het hof draagt ook de man op een voorstel in te dienen waarin hij dient aan te geven welke omgangsregeling (frequentie, duur en plaats) voor hem aanvaardbaar is, mede rekening houdend met de reiskosten van partijen.
7.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de vrouw bereid is mee te werken aan cross-border mediation. Gelet op haar verwachte afwezigheid bij de behandeling van het principaal hoger beroep, draagt het hof de vrouw op deze bereidheid schriftelijk vast te leggen en te ondertekenen en deze uiterlijk twee weken voor de nog te plannen zittingsdatum over te leggen aan het hof en de wederpartij. Ook de man heeft aangegeven bereid te zijn aan cross-border mediation mee te werken. Gelet hierop geeft het hof partijen in overweging zo spoedig mogelijk dit mediation-traject te starten. Partijen dienen zich te wenden tot het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering (telefoonnummer: +31 (0)88-800 90 00, emailadres: info@kinderontvoering.org). Indien partijen twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de hoofdzaak niet zijn gestart met cross-border mediation en de vrouw niet voldoet aan het hier aan haar opgedragene, zal het hof handelen zoals het gerade voorkomt.
Ten aanzien van de proceskosten
8.
Het hof zal, gezien de familierechtelijke aard van deze procedure de proceskosten in deze compenseren.
Slotsom
9.
Gelet op het voorgaande zal het hof beslissen als hierna vermeld.

De beslissing

Het gerechtshof:
wijst af het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking;
draagt partijen op ieder uiterlijk veertien dagen voor de mondelinge behandeling van de hoofdzaak met zaaknummer 200.136.877/01 een voorstel in te dienen waarin zij aangeven welke zorgregeling (frequentie, duur en plaats) aanvaardbaar is, rekening houdend met het verblijf van de vrouw en de minderjarige op Aruba en het verblijf van de man in Nederland en de daarmee samenhangende reiskosten van partijen;
draagt de vrouw op om uiterlijk twee weken voor de mondelinge behandeling van het principaal hoger beroep in deze zaak een door haar ondertekende verklaring over te leggen waaruit blijkt dat zij bereid is mee te werken aan cross-border mediation;
compenseert de kosten van het geding in deze in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, mr. A.H. Garos en
mr. F.J. Streppel, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
7 januari 2014 in bijzijn van de griffier.