ECLI:NL:GHARL:2014:1054

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
200.125.198-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en zorgkorting in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie en de zorgkorting na een echtscheiding. De vrouw, appellante, had in eerste aanleg verzocht om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 30 januari 2013 te vernietigen, waarin de alimentatie voor de minderjarigen op nihil was gesteld. De man, geïntimeerde, had verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 1991 zijn gehuwd en uit dit huwelijk twee minderjarigen hebben, geboren in 1995 en 2002. In juni 2011 hebben zij een ouderschapsplan ondertekend waarin de man kinderalimentatie van € 219,-- per kind per maand heeft toegezegd. De rechtbank had in de eerdere beschikking van 14 december 2011 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld. De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de alimentatie op nihil heeft gesteld, terwijl de man volgens haar in staat is om de alimentatie te betalen. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij in de periode van 12 juli 2012 tot 1 juni 2013 een bijdrage van € 170,-- bruto per maand voor de minderjarige [minderjarige 2] moet betalen, en vanaf 1 juni 2013 een bedrag van € 98,-- per maand. Het hof heeft de zorgkorting vastgesteld op 25% en de beslissing van de rechtbank voor wat betreft de nihilstelling van de alimentatie voor [minderjarige 1] bekrachtigd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hof heeft de overige verzoeken van de vrouw afgewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 6 februari 2014
Zaaknummer 200.125.198

HET GERECHTSHOF ARNHEM- LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de vrouw,
advocaat mr. H. Siesling-Vellinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de man,
advocaat mr. J.S. Bauer, kantoorhoudende te Leeuwarden.

Het geding in eerste aanleg

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 30 januari 2013 (zaaknummer: C/17/123668 / FA RK 12-1867) heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de beschikking van de rechtbank Leeuwarden
van 14 december 2011 gewijzigd, in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren [in 1995], en [minderjarige 2], geboren [in 2002], met ingang van 1 juli 2012 op nihil wordt gesteld.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 12 april 2013, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 30 januari 2013 te vernietigen en opnieuw beslissende, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de man af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 mei 2013, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep dan wel het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een journaalbericht van 15 augustus 2013 met bijlagen, een journaalbericht van
27 augustus 2013 met bijlagen en een journaalbericht van 28 augustus 2013 met bijlagen, alle van mr. Bauer.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [minderjarige 1] zijn mening niet kenbaar gemaakt.
Ter zitting van 9 september 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat.

De beoordeling

De vaststaande feiten

1.
Partijen zijn [in 1991] met elkaar gehuwd, uit
welk huwelijk [in 1993] [meerderjarige], [in 1995] [minderjarige 1] en [in 2002] [minderjarige 2] zijn geboren.
2.
Partijen hebben in juni 2011 een ouderschapsplan ondertekend, waarin zij (onder meer) zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 februari 2011 en zolang [minderjarige 1] en [minderjarige 2] minderjarig zijn en bij de vrouw wonen, aan de vrouw voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kinderalimentatie betaalt van € 219,-- per kind per maand. Partijen zijn voorts overeengekomen dat de man vanaf het tijdstip waarop een kind meerderjarig wordt, alimentatie betaalt ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan het kind zelf, tenzij het kind op dat moment nog bij de vader woont en deze in het levensonderhoud voorziet.
3.
Bij beschikking van 14 december 2011 is, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat het door de ouders opgemaakte ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking en dat de man
met ingang van 14 december 2011 € 219,-- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vrouw dient te betalen. Deze beschikking is op 24 januari 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.
Bij inleidend verzoekschrift van 28 november 2012 heeft de man de rechtbank verzocht om, met wijziging / intrekking van de tussen partijen gesloten overeen-komst en de beschikking van 14 december 2011, te bepalen dat de door de man
te betalen alimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 1 juli 2012, dan wel met ingang van 15 augustus 2012 dan wel met ingang van de
datum van indiening van het verzoekschrift op nihil dan wel op een lager bedrag
dan € 219,-- per kind per maand wordt gesteld. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
5.
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing van de rechtbank is het hoger beroep van de vrouw gericht.
De wijziging van omstandigheden
6.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat de bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van
14 december 2011 opgelegde bijdrage opnieuw zal worden beoordeeld.
De ingangsdatum
7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de eventuele wijziging van de door de man te betalen kinderalimentatie in dient te gaan op 1 juli 2012, zodat ook het hof uit zal gaan van deze ingangsdatum.
De behoefte van de kinderen
8.
Uit het door partijen in juni 2011 ondertekende ouderschapsplan blijkt dat de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de ouders zijn begroot op € 219,-- per kind per maand. Onder artikel 7.2 van het ouderschapsplan staat vermeld dat de man de kosten van verzorging en opvoeding van [meerderjarige] ter hoogte van
€ 219,-- voor zijn rekening neemt. Het hof gaat er op grond van het vorenstaande van uit dat de ouders zijn overeenkomen dat de kosten van [meerderjarige] eveneens € 219,-- per maand bedragen.
9.
Bij de berekening van de draagkracht van de man, zal het hof voor de periode vanaf 1 juni 2013 aansluiting zoeken bij de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen. Het hof zal de behoefte van de kinderen voor deze periode niet aanpassen volgens de daarvoor per 1 januari 2013 geldende regels, nu partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen dat de behoefte van de kinderen
€ 219,-- per kind per maand bedraagt en dit ook overigens niet in geschil is.
Het hof zal een verrekening van het kindgebonden budget dan ook buiten beschouwing laten.
10.
De vrouw heeft ter zitting van het hof nog naar voren gebracht dat er bij het opstellen van het ouderschapsplan ten aanzien van het overeengekomen (behoefte)bedrag van € 219,-- per kind per maand welbewust is afgeweken van
de wettelijke maatstaven. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw deze grief, doordat zij deze eerst ter zitting van het hof aan de orde heeft gesteld, tardief ingesteld, hetgeen in strijd is met de eisen van een behoorlijke procesorde.
Het hof zal deze grief van de vrouw derhalve buiten beschouwing laten.
De geschilpunten
11.
De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- het inkomen van de man;
- rente en aflossing van schulden;
- woonlasten;
- de verblijfplaats van [minderjarige 1].
De draagkracht van de man
Het inkomen van de man
12.
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 1 juli 2012 op nihil heeft bepaald. De vrouw voert hiertoe - kort gezegd - aan dat de rechtbank haar oordeel enkel heeft gebaseerd op de brief van 24 oktober 2012 van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, terwijl de hierin genoemde beslissing om de aan de vrouw verleende bijstand (voorlopig) niet op de man te verhalen niet is genomen op grond van de financiële situatie van de man. De vrouw betwist overigens dat de man niet in staat zou zijn om de vastgestelde kinderalimentatiebijdrage van € 219,-- per kind per maand te betalen.
13.
Volgens de man heeft de gemeente wel degelijk grondig onderzoek gedaan naar zijn financiële situatie en terecht geconcludeerd dat de gemeente geen alimentatie kon verhalen op de man. De man heeft ter onderbouwing van zijn verslechterde inkomenssituatie naar voren gebracht dat hij een eenmanszaak heeft en dat zijn bedrijf als gevolg van de recessie in zwaar weer verkeert.
14.
Bij de beoordeling van de draagkracht van een zelfstandig ondernemer is het gebruikelijk dat de winst uit onderneming wordt vastgesteld door middeling van de winsten over de laatste drie jaren van de onderneming. In de onderhavige zaak is naar het oordeel van het hof niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van voornoemd uitgangspunt dient te worden afgeweken.
Het hof zal derhalve, evenals de man, uitgaan van het gemiddelde van de winst
uit onderneming over de jaren 2010, 2011 en 2012. Volgens de draagkracht-berekening van de man (onder 70.) bedraagt de gemiddelde winst uit onderneming € 31.959,-- bruto per jaar. Ook het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van dit bedrag als winst uit onderneming.
Rente en aflossing van schulden
15.
Volgens de man leven partijen sinds mei 2007 gescheiden en heeft hij vele jaren, totdat de vrouw na de echtscheiding bijstand heeft aangevraagd, twee huishoudens gefinancierd. De man stelt dat zijn zakelijke schuld fors is opgelopen, omdat zijn inkomen volstrekt ontoereikend was om beide huishoudens te financieren.
Van de opbrengt van de verkoop van de echtelijke woning zal de hypotheekschuld en een deel van de zakelijke schuld worden afgelost. De man heeft als bijlage
bij het journaalbericht van 28 augustus 2013 een actuele restschuldberekening overgelegd, waaruit blijkt dat zijn restschuld, na verkoop van de echtelijke woning en uitgaande van een overwaarde van € 115.000,--, € 55.904,-- zal bedragen, welke restschuld volledig voor zijn rekening zal komen.
16.
Naar het oordeel van het hof heeft de man de door hem opgevoerde restschuld, met uitzondering van de aflossing aan het bureau zelfstandigen fryslân, onvoldoende met stukken onderbouwd. Het hof zal in de berekening van de draagkracht van de man dan ook geen rekening houden met deze restschuld,
voor zover een onderbouwing ontbreekt. Uit de door de man overgelegde overeenkomst van geldlening van 19 oktober 2012, behorende bij de beschikking van 17 oktober 2012 tot verstrekking van een rentedragende lening op grond van de Wet werk en bijstand en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen tot een bedrag van € 20.000,--, blijkt dat de hoofdsom van de lening door de man dient te worden terugbetaald in 30 maandelijkse termijnen van € 555,56 per maand, ingaande op 1 juni 2013.
17.
Gelet op de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen, gepubliceerd in februari 2013, overweegt het hof als volgt. Als de ingangsdatum van de vaststelling of wijziging van de kinderalimentatie ligt na 1 april 2013
dient de draagkracht te worden berekend volgens de nieuwe richtlijnen. Nu de ingangsdatum van de aflossingsverplichting aan het bureau zelfstandigen fryslân na 1 april 2013 ligt, te weten vanaf 1 juni 2013, zal het hof vanaf 1 juni 2013 de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen toepassen.
18.
Het hof zal het betoog van de man ten aanzien van voornoemde aflossing aldus begrijpen dat hij van mening is dat de bijdrage die zal volgen uit de draag-krachtformule - vanwege deze aflossingsverplichting - voor hem tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, omdat hij hierdoor met zijn inkomen niet meer
in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien. Nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij de schuld aan het bureau zelfstandigen fryslân is aangegaan om huwelijkse belastingschulden af te lossen, dient naar het oordeel van het hof met de maandelijkse aflossingsverplichting van € 555,-- per maand vanaf 1 juni 2013 (periode 2) rekening te worden gehouden.
Woonlasten
De man houdt in zijn draagkrachtberekening rekening met een hypotheekrente van € 1.042,67 per maand. Volgens de vrouw woont de man samen en dienen de woonlasten te worden gedeeld. Nu de vrouw haar stelling onvoldoende nader heeft onderbouwd, zal het hof deze, gelet op de betwisting daarvan door de man, passeren. Het hof zal derhalve bij de berekening van de draagkracht van de man tot 1 juni 2013 rekening houden met de volledige woonlasten van de man, zoals deze blijken uit de door hem overgelegde draagkrachtberekening.
19.
Gelet op de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen komt het hof wat betreft de periode vanaf 1 juni 2013 (periode 2) aan de beoordeling van de stellingen van partijen ten aanzien van de woonlasten niet toe. Ingevolge deze nieuwe richtlijn wordt immers bij de berekening van de draagkracht reeds forfaitair rekening gehouden met de woonlasten van de man.
De verblijfplaats van [minderjarige 1]
20.
De man stelt dat [minderjarige 1] vanaf 1 maart 2012 bij hem is blijven wonen, hetgeen door de vrouw wordt betwist. [minderjarige 1] vermeldt zelf in zijn brief van 27 augustus 2013 dat hij gedurende de periode 1 maart 2012, het moment waarop zijn moeder is verhuisd naar [woonplaats], tot heden in het oorspronkelijke ouderlijk huis in [woonplaats] is blijven wonen.
Dit betekent volgens [minderjarige 1] dat hij vanaf maart 2012 bij zijn vader woont, die zorgt voor zijn dagelijkse levensonderhoud. Gelet op deze brief gaat het hof er, overeenkomstig de stelling van de vader, van uit dat [minderjarige 1] sinds 1 maart 2012 bij de man is blijven wonen.
21.
Tussen partijen is overigens niet in geschil dat [meerderjarige], in ieder geval tot augustus / september 2013, bij de man heeft gewoond en dat [minderjarige 2] sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw woont.
De berekening
22.
Nu het hof er van uitgaat dat [minderjarige 1] sinds 1 maart 2012 bij de man
is blijven wonen, zoals hiervoor overwogen, is de man reeds om die reden voor [minderjarige 1] geen alimentatie verschuldigd aan de vrouw. Het hof zal derhalve de beschikking van de rechtbank bekrachtigen voor wat betreft de nihilstelling van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]. Ter beoordeling van het hof ligt derhalve nog voor de vraag of de man over voldoende draagkracht beschikt om (voor een deel) in de behoefte van [minderjarige 2] te kunnen voorzien.
De draagkracht van de man over periode van 12 juli 2012 tot 1 juni 2013 (periode 1)
23.
Het hof heeft een draagkrachtberekening van de man opgesteld en daarbij het voorgaande en de overige niet-betwiste bedragen zoals die blijken uit de door de man overgelegde draagkrachtberekening in acht genomen, met dien verstande dat is uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Uit de door het hof opgestelde en aangehechte draagkrachtberekening blijkt dat de man in totaal een bedrag van € 393,--, per maand beschikbaar heeft om bij te dragen in de kosten van de kinderen. De draagkracht van de man verdeelt het hof over drie kinderen nu niet in geschil is dat de man ook de lasten voor de jongmeerderjarige [meerderjarige] nog draagt. Voor [minderjarige 2] is er een bedrag van afgerond (€ 393,-- / 3 =) € 131,-- per maand beschikbaar.
Gelet ook op de kosten voor de omgang heeft de man daarbij ook recht op fiscaal voordeel van € 39,-- per maand, zodat zijn bijdrage voor [minderjarige 2] zal worden bepaald op € 170,-- per maand.
De draagkracht van de man over de periode vanaf 1 juni 2013 (periode 2)
24.
De man heeft een netto besteedbaar inkomen van afgerond € 2.550,-- per maand. Op basis van de nieuwe richtlijnen en hetgeen hierboven is gesteld berekent het hof de draagkracht van de man per 1 juni 2013 op 70% x (€ 2.550,-- - (0,3 x
€ 2.213,-- + € 850,-- + € 555,--)) = afgerond € 337,-- per maand. In aanmerking genomen dat de draagkracht van de man verdeeld dient te worden over drie kinderen, is er een bedrag van (€ 337,-- / 3 =) afgerond € 112,-- per maand beschikbaar voor [minderjarige 2].
De zorgkorting
25.
Uit bijlage 1 bij het door partijen opgestelde ouderschapsplan blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat [minderjarige 2] in het weekend bij de vader verblijft, maar dat hij één keer per maand een weekend bij de moeder verblijft. De man heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat [minderjarige 2] elk weekend bij hem verblijft. Het hof zal deze stelling van de man passeren, nu hij deze, gelet op de betwisting daarvan door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Voorts blijkt uit genoemde bijlage dat [minderjarige 2] de helft van de vakanties doorbrengt bij de vader. Gelet op het vorenstaande, zal het hof op basis van de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen een zorgkorting toepassen van 25%, zijnde (afgerond) € 55,-- per maand.
De draagkracht van de vrouw over de periode vanaf 1 juni 2013
26.
De vrouw ontvangt sinds 15 augustus 2012 een bijstandsuitkering. Op basis van de nieuwe richtlijnen houdt het hof er rekening mee dat de vrouw in ieder geval met een bedrag van € 25,-- per maand kan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2].
De draagkracht van de man en de vrouw tezamen
27.
Nu de draagkracht van de man en de vrouw tezamen, zijnde een bedrag van
(€ 112,-- + € 25,--) = € 137,-- onvoldoende is om volledig in de behoefte van [minderjarige 2] te voorzien, komt het hof niet toe aan een draagkrachtvergelijking.
Het tekort van € 82,-- zal aan beide ouders voor de helft worden toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort, zijnde een bedrag van € 41,-, in mindering komt op zijn zorgkorting van € 55,--. Het hof zal het resterende bedrag van € 14,-- op de draagkracht van de man in mindering brengen.
Het hof zal derhalve de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] voor periode 2 bepalen op (€ 112,-- -
€ 14,-- =) € 98,-- per maand.
Slotsom
28.
Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen als na te melden.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de nihilstelling van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 2], geboren [in 2002];
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt, onder wijziging van de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van
14 december 2011, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2], voor de periode van 12 juli 2012 tot 1 juni 2013 (periode 1) op een bedrag van € 170,-- bruto per maand, zijnde € 131,-netto per maand en voor de periode vanaf 1 juni 2013 (periode 2) op € 98,-- per maand;
bepaalt dat deze bedragen, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of andere verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, R. Feunekes en
I.A. Vermeulen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
6 februari 2014 in bijzijn van de griffier.