Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van [appellante] tot faillietverklaring op eigen aangifte. De rechtbank Noord-Nederland had eerder, op 3 december 2014, het verzoek van [appellante] afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat het doel van een faillissement is de vereffening van het vermogen van de schuldenaar door een curator ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank had geoordeeld dat er geen baten in het vermogen van [appellante] aanwezig waren die onder de schuldeisers verdeeld konden worden. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 december 2014 was [appellante] niet verschenen, maar haar advocaat was wel aanwezig.
Het hof heeft de grieven van [appellante] beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe relevante stellingen of verweren waren die niet al in eerste aanleg waren behandeld. Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank en voegt daaraan toe dat, hoewel [appellante] op zichzelf voldoet aan de eisen om in staat van faillissement te worden verklaard, er geen bekende baten zijn. [appellante] had aangevoerd dat zij mogelijk recht had op een deel van een schadevergoeding die de hoofdhuurder van het pand had ontvangen, maar dit was onvoldoende onderbouwd.
Het hof concludeert dat [appellante] misbruik maakt van haar recht om faillissement aan te vragen, aangezien de boedel geen bekende baten bevat en het faillissement niet wordt aangevraagd voor de doeleinden waarvoor het in de wet is opgenomen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek tot faillietverklaring is afgewezen. De beslissing van het hof is genomen door de derde civiele kamer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.