Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
23 december 2014
[Z](hierna: belanghebbende),
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Kosten
6.Beslissing
23 december 2014.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de waarde van een onroerende zaak, een kantoorpand, werd vastgesteld op € 1.075.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en een taxatierapport. De belanghebbende, eigenaar van het pand, was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde te hoog was, verwijzend naar de gerealiseerde verkoopprijs van € 700.000 in 2014.
De rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de waarde verlaagd, maar de heffingsambtenaar ging in hoger beroep. Tijdens de zitting bij het Hof werd de waarde opnieuw ter discussie gesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem verdedigde waarde. Ook de belanghebbende slaagde er niet in om zijn bepleite waarde aannemelijk te maken. Het Hof besloot uiteindelijk om de waarde in goede justitie vast te stellen op € 925.000, rekening houdend met de omstandigheden van de verkoop en de waardepeildatum.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de heffingsambtenaar werd verplicht om de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig te verminderen. Tevens werd het betaalde griffierecht aan de belanghebbende vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering bij de vaststelling van de WOZ-waarde en de rol van de heffingsambtenaar en de belanghebbende in dit proces.