ECLI:NL:GHARL:2014:10015

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
200.151.594/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot gezamenlijk gezag en een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [de minderjarige1]. De vader, die in hoger beroep was gekomen van eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om gezamenlijk gezag over zijn kind en een zorgregeling vast te stellen. De moeder, die het gezag alleen uitoefent, heeft het verzoek van de vader bestreden en incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder een problematische relatie hebben, gekenmerkt door huiselijk geweld en een gebrek aan vertrouwen. De moeder heeft aangegeven dat zij en de minderjarige beter af zijn zonder de vader in hun leven. Het hof heeft in zijn overwegingen de angsten van de moeder voor de vader meegewogen, evenals de ontwikkeling van de minderjarige, die momenteel goed verloopt. Het hof concludeert dat er een reëel risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders bij gezamenlijke gezagsuitoefening.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met de belangen van de minderjarige, aangezien deze niet weet wie zijn vader is en de moeder niet van plan is om hem hierover te informeren. Het hof heeft de verzoeken van de vader tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling afgewezen en de eerdere beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd. De moeder dient de vader eenmaal per zes maanden schriftelijk op de hoogte te stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.151.594/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/128211/FA RK 13-1221)
beschikking van de familiekamer van 16 december 2014
inzake
[verzoeker],
thans verblijvende te [A],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.W. de Jong, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
wonende te [B],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Schütz, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 april 2014 en 4 juni 2014, beide uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.
Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 juli 2014, is de vader in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 april 2014. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor wat betreft het gezag en de zorgregeling en in zoverre opnieuw beslissende te bepalen dat partijen voortaan het gezamenlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]), geboren [in] 2010 in de gemeente [B], zullen hebben en een zorgregeling vast te stellen tussen de vader en [de minderjarige1] zoals nader omschreven in het inleidend verzoekschrift, althans zodanig te beslissen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2
Tevens is de vader bij het hiervoor genoemde beroepschrift in beroep gekomen van de beschikking van 4 juni 2014. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor wat betreft de informatieregeling en in zoverre opnieuw beslissende een informatieverplichting op te leggen, inhoudende dat de moeder hem eens per maand schriftelijk op de hoogte dient te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige1], waarbij de moeder tenminste met betrekking tot de gezondheid en de schoolvorderingen van [de minderjarige1] informatie zal verstrekken en daarbij telkens een recente foto van [de minderjarige1] zal meezenden, althans zodanig te beslissen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 13 augustus 2014, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.4
Daarbij heeft de moeder tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De moeder verzoekt het hof in het principaal hoger beroep het beroep van de vader ongegrond te verklaren en in het incidenteel hoger beroep de beschikking van (naar het hof begrijpt:) 2 april 2014 te vernietigen voor zover het de omgang betreft en in zoverre opnieuw beslissende het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling op andere gronden af te wijzen.
2.5
Daarop heeft de vader in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 24 september 2014, waarin hij het hof verzoekt de moeder in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het incidenteel appel af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie juist acht.
2.6
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht met bijlage van 17 juli 2014 van mr. De Jong;
- een journaalbericht met bijlagen van 27 oktober 2014 van mr. De Jong;
- een journaalbericht met bijlage van 4 november 2014 van mr. De Jong.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 18 november 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is mevrouw [C] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [de minderjarige1] geboren. [de minderjarige1] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [de minderjarige1] alleen uit.
3.2
Bij de beschikking van 2 april 2014 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de verzoeken van de vader betreffende het gezamenlijk gezag en de zorgregeling afgewezen.
3.3
Bij de beschikking van 4 juni 2014 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de moeder de vader eens per zes maanden schriftelijk op de hoogte dient te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige [de minderjarige1], in die zin dat de moeder ten minste betrekking tot de gezondheid en schoolvorderingen van de minderjarige informatie zal verstrekken en daarbij telkens een recente foto van de minderjarige zal sturen.

4.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van het gezag
4.1
Op grond van artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag, dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
4.2
Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien:
a. a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.3
Het hof stelt voorop dat artikel 1:253c BW betrekking heeft op de juridische vader, derhalve in deze de man die het kind heeft erkend of van wie het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld. De rechtbank heeft bij beschikking van 2 april 2014 die nu (op andere onderdelen) aan het hof voorligt, de vader vervangende toestemming als bedoeld in artikel 1:204 derde lid BW verleend om [de minderjarige1] te erkennen. Uit doelmatigheidsoverwegingen zal het hof daarom ook een oordeel geven over het verzoek van de vader om hem met de moeder met het gezamenlijk gezag te belasten.
4.4
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder geen enkel vertrouwen heeft in de vader. De moeder wenst geen enkel contact met de vader. [de minderjarige1] weet niet wie zijn vader is en de moeder geeft aan dat zij ook niet voornemens is daar verandering in aan te brengen. Zij is er rotsvast van overtuigd dat zowel zijzelf als [de minderjarige1] beter af is zonder vader. De moeder acht de vader tot alles in staat. Gezamenlijk gezag is voor de moeder dan ook onbespreekbaar. Zij heeft diepgewortelde angsten voor de vader. De moeder heeft aangegeven dat haar angsten zijn ontstaan onder meer doordat ze door de vader herhaaldelijk is mishandeld tijdens hun relatie. De moeder verwacht niet dat er ooit sprake zal zijn van een verbetering in de communicatie. De vader ontkent dat sprake is geweest van huiselijk geweld. Ter zitting heeft hij erkend dat het thans niet mogelijk is constructief overleg met elkaar te voeren en heeft hij verklaard dat hij niet weet op welke wijze de weerstand van de moeder zou kunnen worden doorbroken.
Het hof is op grond van de stukken en de indruk die het hof ter zitting van de moeder heeft gekregen van oordeel dat de moeder authentiek is in de angsten voor de vader, nog afgezien van de vraag of deze gevoelens objectief gerechtvaardigd zijn. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat blijkens het raadsrapport van 2 januari 2014 de politie meermalen betrokken is geweest bij de vader ten tijde van de periode dat hij met de moeder samenwoonde in verband met klachten van buren over ruzies dan wel geweld alsmede alcoholgebruik. Tevens staat vast dat de vader is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf voor diefstal met geweld en andere geweldsdelicten.
4.5
Uit het raadsrapport blijkt dat [de minderjarige1] zich op het moment goed ontwikkelt. Met de rechtbank en de raad is het hof van oordeel dat deze positieve ontwikkeling niet verstoord dient te worden. Vanwege de grote angsten van de moeder voor de vader en de daarmee samenhangende slechte verstandhouding tussen de ouders acht het hof aannemelijk dat bij gezamenlijke gezagsuitoefening instabiliteit en onrust zal ontstaan in de opvoedingssituatie bij de moeder en dat dit een negatieve weerslag zal hebben op de ontwikkeling van [de minderjarige1]. Het hof acht dit in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1].
4.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de communicatieproblemen tussen de ouders in het onderhavige geval zodanig ernstig zijn dat er een reëel en onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige1] klem of verloren zal raken tussen de ouders bij uitoefening van het gezamenlijk gezag en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare termijn voldoende verbetering zal komen. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader om te bepalen dat de ouders voortaan het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] zullen hebben, dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de omgang
4.7
Het hof acht het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] in het onderhavige geval in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1]. Gebleken is dat [de minderjarige1] niet weet wie zijn vader is. Voor [de minderjarige1] is het dan ook allereerst van belang dat hij hierover door zijn moeder wordt ingelicht. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder niet van plan is [de minderjarige1] uit zichzelf hierover in te lichten. Hoewel het hof begrip heeft voor de angsten van de moeder, acht het hof haar houding op dit punt zorgelijk, nu statusvoorlichting essentieel is voor een goede identiteitsontwikkeling. Van de moeder wordt daarom verwacht dat zij spoedig hulp inschakelt waardoor zij in staat zal zijn [de minderjarige1] binnen afzienbare termijn statusvoorlichting te geven. Dit betekent dat zij daarbij tevens - in het belang van [de minderjarige1] - hulp dient te ontvangen voor het verminderen van haar angsten ten aanzien van de vader. Naar het oordeel van het hof dient de moeder voorlopig de ruimte te worden gegeven om statusvoorlichting op gang te brengen om de vader een plek in het leven van [de minderjarige1] te geven, voordat eventueel tot een (opbouw van een) omgangsregeling kan worden gekomen.
4.8
Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de vader op dit moment gedetineerd is. Volgens de vader zal zijn detentie tot 15 juli 2015 duren. Weliswaar heeft de vader gesteld dat met een traject bij het [D] omgang tussen de vader en [de minderjarige1] kan worden opgestart, nu hij iedere vrijdag met verlof is en vanaf februari 2015 in principe in aanmerking komt voor een Elektronisch Traject, maar het hof ziet daartoe geen mogelijkheden. Duidelijk is dat omgang middels het traject bij het [D] in eerste instantie begeleid zal plaatsvinden en dat het de insteek is om toe te werken naar onbegeleide omgang. Ter zitting is naar voren gekomen dat de vader niet beschikt over (vaste) eigen huisvesting waar hij de omgangsmomenten met [de minderjarige1] eventueel zou kunnen doorbrengen. Bovendien blijkt uit de detentieverklaring van 14 oktober 2014 dat het nog niet vast staat dat de vader daadwerkelijk per 1 februari 2015 voor het Elektronisch Traject in aanmerking komt. Ter zitting heeft de vader toegelicht dat het Elektronisch Traject zal worden uitgevoerd indien hij zich tijdens de detentie goed blijft gedragen. Nu de omzetting van een deel van de detentie in een Elektronisch Traject nog onzeker is, kan het hof dit dan ook niet bij de beoordeling betrekken. Voor zover de vader nog heeft gesteld dat begeleide omgang in het detentiecentrum kan plaatsvinden, gaat het hof daaraan voorbij, aangezien dat in de situatie zoals die tussen ouders bestaat niet in het belang van [de minderjarige1] is.
4.9
Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling dient te worden afgewezen.
4.1
De vader heeft subsidiair verzocht om een onderzoek naar zijn pedagogische vaardigheden door de raad te laten verrichten. In het licht van het voorgaande ziet het hof op dit moment geen noodzaak om een dergelijk onderzoek te gelasten. De omstandigheden van en rondom vader zijn daarvoor nog te ongewis. Het hof gaat derhalve voorbij aan het verzoek van de vader.
Ten aanzien van de informatieregeling
4.11
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de moeder de vader eenmaal per zes maanden schriftelijk op de hoogte dient te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige1]. Anders dan de vader heeft verzocht, acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige1] te bepalen dat de moeder hem eenmaal per maand dient te informeren over [de minderjarige1]. Als gevolg van de slechte verstandhouding tussen de ouders en de angsten die de moeder voor de vader heeft is er een onaanvaardbaar risico dat een dergelijke frequentie negatieve gevolgen zal hebben voor het psychisch functioneren van de moeder, hetgeen onvermijdelijk een negatieve weerslag zal hebben op [de minderjarige1].

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikkingen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 april 2014 en 4 juni 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. A.R. van der Winkel en mr. M.P. den Hollander, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 december 2014 in het bijzijn van de griffier.