ECLI:NL:GHARL:2013:CA3787

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-000536-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte is beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op het moment van de feiten de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De verdachte, een veel oudere man, heeft het vertrouwen van het slachtoffer misbruikt door haar tegen haar wil seksueel te benaderen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verschillende delen van het geslachtsorgaan van het slachtoffer heeft betast, wat volgens de wetgeving als seksueel binnendringen wordt gekwalificeerd.

Tijdens de procedure heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat een verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens een politieverhoor, uitgesloten moest worden van bewijs omdat de verdachte niet was gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat. Het hof heeft dit verweer verworpen, omdat de verdachte na het verhoor met zijn advocaat had gesproken voordat hij een nieuwe verklaring aflegde. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan het primair tenlastegelegde.

De strafoplegging bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die als gevolg van de handelingen van de verdachte schade heeft geleden. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.682,52, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, terwijl ook rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000536-12
Uitspraak d.d.: 12 maart 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 24 januari 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats, 1938],
wonende te [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 februari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mevrouw mr R. van de Beek, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal om die reden opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot 1 juni 2006 te [plaats] met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum, 1990], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam te weten - zakelijk weergegeven - :
- het met zijn lichaam tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] drukken en/of
- de billen van voornoemde [slachtoffer] vastpakken en/of
- over de blote borsten van voornoemde [slachtoffer] wrijven en/of in de blote borsten van voornoemde [slachtoffer] knijpen en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) voelen aan en/of wrijven over de vagina van voornoemde [slachtoffer] en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) de vagina van voornoemde [slachtoffer] penetreren, althans met zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen van voornoemde [slachtoffer] wrijven;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot 1 juni 2006 te [plaats] met [slachtoffer], geboren op 19 juni 1990, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig - zakelijk weergegeven -:
- met zijn lichaam tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] drukken en/of
- de billen van voornoemde [slachtoffer] vastpakken en/of
- over de blote borsten van voornoemde [slachtoffer] wrijven en/of in de blote borsten van voornoemde [slachtoffer] knijpen en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) voelen aan en/of wrijven over de vagina van voornoemde [slachtoffer];
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer betreffende het bewijs
De raadsvrouw heeft bepleit dat de door verdachte op 11 april 2011 bij de politie afgelegde verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten, nu verdachte niet is gewezen op de mogelijkheid van bijstand van een advocaat voorafgaand aan dan wel tijdens de verhoren door de politie en dat bij dat verhoor geen advocaat aanwezig is geweest.
Met betrekking tot dit verweer stelt het hof in deze zaak het volgende vast.
1. Verdachte werd op 11 april 2011 om 10.25 uur door de politie gehoord. Hij heeft toen onder meer verklaard: ”Ik ben vanochtend aangehouden en ik wilde eerst graag weten wat er aan de hand was voordat ik bezoek krijg van een advocaat”.
2. Op 11 april 2011 is verdachte in verzekering gesteld is en is zijn advocaat, mr Van de Beek in kennis gesteld van het voorgenomen verhoor van verdachte op 12 april 2011. Nog op 11 april 2011 heeft verdachte bezoek gehad van zijn advocaat.
3. Verdachte heeft op 12 april 2011 in een inhoudelijke verklaring de feitelijkheden met [slachtoffer] bekend.
Gelet op het bovenstaande zal het hof geen gebruik maken voor het bewijs van hetgeen door verdachte op 11 april 2011 is verklaard. De verklaring op 12 april 2011 heeft de verdachte afgelegd, nadat hij op 11 april 2011 heeft gesproken met zijn advocaat, zodat artikel 6 EVRM er niet aan in de weg staat om die verklaring voor het bewijs te bezigen.
Door en namens de verdachte is voorts betoogd dat er geen sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Het hof verwerpt het verweer.
Aangeefster [slachtoffer] heeft het volgende verklaard :
“Toen ging hij (de rechtbank begrijpt de verdachte) met zijn hand in mijn broek naar mijn vagina toe. Die heeft hij aangeraakt en toen heeft hij zijn vinger bij mij ingebracht.”
De verdachte heeft zijn handelingen als volgt omschreven:
“Ik ben bij de grote schaamlippen geweest en heb daarna bij de kleine schaamlippen gewreven.” Verdachte heeft tevens bekend ook bij andere kinderen soortgelijke handelingen gepleegd te hebben. Daarover en over de handelingen bij aangeefster in deze zaak heeft verdachte verklaard: “Ik heb bij alle vier de clitoris geraakt. U vraagt mij wat de clitoris is voor mij? Dat zijn de kleine schaamlippen.”
Het hof stelt vast dat verdachte verschillende onderdelen van het geslachtsorgaan van aangeefster heeft betast. Het begrip “vagina” zoals in de tenlastelegging omschreven, legt het hof uit als het gehele vrouwelijke geslachtsorgaan, dat bestaat uit onder andere de grote en kleine schaamlippen, de clitoris en de schede. Het hof leest de “vagina” dus niet als de anatomische beperktere omschrijving waarmee alleen de schede wordt bedoeld.
Conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad omvat de term “seksueel binnendringen van het lichaam”, gelet op de tekst en de strekking van die term, zoals deze in het licht van de wetsgeschiedenis moet worden geïnterpreteerd, ieder binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking. Volgens de Hoge Raad dwingt de wetsgeschiedenis tot de opvatting dat de wetgever voor de toepassing van artikel 245 Wetboek van Strafrecht geen beperking heeft willen aanbrengen in de wijze waarop het lichaam is binnengedrongen. Dat strookt met de bedoeling van de bepaling, namelijk het beschermen van de (seksuele) integriteit van het lichaam. Ook ogenschijnlijk minder ernstige vormen van binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking kunnen als ingrijpende aantasting van de lichamelijke integriteit worden ervaren.
Het betasten van de kleine schaamlippen is naar het oordeel van het hof een handeling die seksueel binnendringen van het lichaam oplevert zoals bedoeld in artikel 245 Wetboek van Strafrecht, nu het betasten van kleine schaamlippen impliceert dat verdachte met zijn vingers tussen de grote schaamlippen van aangeefster is geweest.
Op grond van de verklaringen van aangeefster en verdachte, zoals hiervoor is weergegeven, is het hof van oordeel dat er bij het misbruik van aangeefster sprake is geweest van het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot 1 juni 2006 te [plaats] met [slachtoffer], geboren op 19 juni 1990, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam te weten - zakelijk weergegeven - :
- het met zijn lichaam tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] drukken en
- over de blote borsten van voornoemde [slachtoffer] wrijven en/of in de blote borsten van voornoemde [slachtoffer] knijpen en
- met zijn, verdachtes, vinger(s) voelen aan en/of wrijven over de vagina van voornoemde [slachtoffer] en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen van voornoemde [slachtoffer] wrijven;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof overweegt hierbij het volgende.
Verdachte heeft als veel oudere man een jong meisje uit zijn familiekring tegen haar wil seksueel benaderd. Daarbij heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem had.
Hij heeft haar door dit optreden blijkens haar aangifte een flinke knak in haar persoonlijke en seksuele ontwikkeling toegebracht. Zij heeft daar nu al geruime tijd veel last en verdriet van en zal daarvan, naar ervaringsregels leren, nog geruime tijd last houden. Dat rekent het hof verdachte zwaar aan.
Op zichzelf is daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals de advocaat-generaal die heeft gevorderd, op zijn plaats. Desondanks zal het hof hem die niet opleggen. Daarbij heeft het hof het volgende overwogen.
Naast de punten die hiervoor zijn genoemd, heeft het hof in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat het bewezen verklaarde nu zeven jaar geleden heeft plaats gevonden, dat verdachte sinds die keer niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, dat hij zich na het vonnis van de rechtbank onder behandeling van [behandelcentrum] heeft gesteld voor een intensieve therapie die hij trouw lijkt te volgen, dat hij zijn huisarts om libidoremmende middelen heeft gevraagd die hij nu al een jaar slikt en tenslotte dat zijn thuissituatie, in het bijzonder de zorg voor zijn hulpbehoevende echtgenote door het ondergaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onevenredig hard lijkt te zullen worden getroffen.
Al deze factoren tezamen leiden het hof tot het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf van na te melden duur.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.648,34. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.859,96. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof schat de immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde op een bedrag van 1500 euro en zal dat bedrag bij wijze van voorschot toewijzen. De post proceskosten wordt door het hof overeenkomstig het geldende Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven vastgesteld op een bedrag van 452 euro en de post reiskosten en parkeerkosten op 182,52 euro.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland te [plaats] en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen door en namens die instelling te geven. Ook als deze voorschriften en aanwijzingen het volgen van een ambulante behandeling bij [behandelcentrum] of een soortgelijke instelling zullen inhouden.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.682,52 (duizend zeshonderdtweeëntachtig euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit € 182,52 (honderdtweeëntachtig euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 452,00 (vierhonderdtweeënvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 1.682,52 (duizend zeshonderdtweeëntachtig euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit € 182,52 (honderdtweeëntachtig euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 (zesentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van P. Heinst, griffier,
en op 12 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.