GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.106.426/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 110676/HA ZA 11-165)
arrest van de tweede kamer van 11 juni 2013
Leeuwarder Onderlinge Verzekeringen U.A.,
gevestigd te Leeuwarden,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Leeuwarder Onderlinge,
advocaat: mr. D.A. Westra, kantoorhoudend te Leeuwarden,
[Installatiebedrijf X],
gevestigd te Arum,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. W.S. Santema, kantoorhoudend te Sneek.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 28 september 2011 en 8 februari 2012 van de rechtbank Leeuwarden.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 17 april 2012,
- de memorie van grieven, (met producties,)
- de memorie van antwoord,
- een akte van Leeuwarder Onderlinge,
- een antwoordakte.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 De vordering van Leeuwarder Onderlinge in hoger beroep luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vonnissen van de Rechtbank Leeuwarden van 28 september 2011 en 8 februari 2012, in de procedure met rolnummer 110676/HA ZA 11-165 te vernietigen;
2. geïntimeerde te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellante te betalen de schade van € 13.460,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2009, althans 28 april 2009 tot de dag der algehele voldoening;
3. geïntimeerde te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellante te betalen de kosten betreffende de deskundigenonder[A] en [B] ad in totaal € 1.277,25 te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. geïntimeerde te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellante te betalen een bedrag groot € 1.388,34, althans € 954,--, dan wel tot een zodanig bedrag als in deze juist en redelijk wordt geacht, vanwege buitengerechtelijke kosten;
5. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties".
2.4 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1 Leeuwarder Onderlinge heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] veroordeelt:
I tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Leeuwarder Onderlinge de schade van EUR 13.460,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2009, althans 28 april 2009 tot de dag der algehele voldoening;
II tot betaling aan Leeuwarder Onderlinge van de kosten betreffende de deskundigenonderzoeken van [A] en [B] ad in totaal EUR 1.277,25 te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III tot betaling aan Leeuwarder Onderlinge tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag groot EUR 1.388,34, althans EUR 954,00, dan wel tot een zodanig bedrag als in deze juist en redelijk wordt geacht, vanwege buitengerechtelijke kosten;
IV in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de nakosten die worden vastgesteld op een bedrag van EUR 131,00 zonder betekening en EUR 199,00 met betekening.
3.2 Leeuwarder Onderlinge heeft daartoe bij dagvaarding primair gesteld dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten jegens [X] in haar verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst, omdat [geïntimeerde] volgens Leeuwarder Onderlinge haar werkzaamheden gebrekkig heeft uitgevoerd. Ter gelegenheid van de comparitie heeft Leeuwarder Onderlinge gesteld dat [geïntimeerde] bij het verwijderen van de buis onder het dak, die volgens Leeuwarder Onderlinge een eigen afvoer had, als ter zake deskundige had moeten zorgen voor een adequate oplossing voor de waterafvoer of op zijn minst had moeten waarschuwen voor problemen die er zouden kunnen ontstaan. Volgens Leeuwarder Onderlinge is, nu als gevolg van de wanprestatie lekkage is ontstaan, [geïntimeerde] jegens Leeuwarder Onderlinge – als gesubrogeerd verzekeraar van [X] – aansprakelijk voor deze schade. Leeuwarder Onderlinge stelt subsidiair [geïntimeerde] aansprakelijk voor de schade die is ontstaan als gevolg van haar onrechtmatig handelen jegens [X], omdat [geïntimeerde] volgens Leeuwarder Onderlinge heeft nagelaten een deugdelijke hemelwaterafvoer voor [X] te realiseren.
3.3 [geïntimeerde] heeft tot haar verweer aangevoerd dat aan de buis die onder het dak bleef liggen, een afvoer zat met een redelijke diameter, waardoor het [geïntimeerde] niet nodig leek om deze afvoer te verzwaren. Hierover is dan ook niet met [X] gesproken, aldus [geïntimeerde]. [geïntimeerde] betwist dat zij het resterende deel van de buis heeft aangesloten op de bestaande afvoer. Volgens [geïntimeerde] had het op de weg gelegen van de dakbedekker c.q. het bedrijf dat de werkzaamheden verrichtte met betrekking tot de afvoer van het hemelwater om te zorgen voor afdoende afvoermogelijkheden. Voorts kan [geïntimeerde] niet geacht worden bekend te zijn geweest met gebreken aan de inpandige hemelwaterafvoer en/of de noodzaak die aan te passen. Nu dat niet het geval is geweest, kan [geïntimeerde] niet aansprakelijk worden gehouden voor de gevolgen van het feit dat de diameter van de afvoerbuis onvoldoende groot was, aldus nog steeds [geïntimeerde].
3.4 Leeuwarder Onderlinge heeft de door [geïntimeerde] ter comparitie geschetste gang van zaken niet weersproken. De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder 4.5 overwogen dat partijen verschillen over de vraag of [geïntimeerde] in het kader van de nadere opdracht van [X] om één van de buizen op het dak te verwijderen een adequate oplossing had moeten aandragen voor de waterafvoer (omdat die na verwijdering van de buis wellicht onvoldoende zou zijn), althans dat zij [X] had moeten waarschuwen voor de onjuistheid in de opdracht omdat na verwijdering van één van de buizen de bestaande buis mogelijk niet in staat zou zijn om al het hemelwater af te voeren.
3.5 In haar eindvonnis van 8 februari 2012 heeft de rechtbank bovenstaande vragen ontkennend beantwoord en heeft zij de vorderingen van Leeuwarder Onderlinge afgewezen.
4. De feiten
4.1 De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.9) van het bestreden tussenvonnis d.d. 28 september 2011 een aantal feiten vastgesteld. Aangezien partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen deze vaststelling, behoudens het in grief I vervatte bezwaar, zal het hof in hoger beroep ook van deze feiten uitgaan, met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief I zal worden overwogen.
4.2 Grief I houdt in dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.3 (en in rechtsoverweging 4.3) van het tussenvonnis d.d. 28 september 2011 ten onrechte heeft overwogen dat het zou gaan om een buis op het dak van [X]. Het gaat volgens Leeuwarder Onderlinge om een inpandige buis die zich onder het dak bevindt. Aangezien [geïntimeerde] dit feit erkent, zal het hof hiervan uitgaan.
Voorts betwist Leeuwarder Onderlinge dat [X] aan [geïntimeerde] expliciet opdracht heeft gegeven tot verwijdering van de betreffende buis. Leeuwarder Onderlinge stelt dat [X] tijdens de opname van de werkzaamheden met [geïntimeerde] heeft besproken (en daarmee opdracht heeft gegeven ) dat deze buis diende te vervallen, nu deze bij de toekomstige ingang van [X] uitkwam. Of daartoe de buis geheel diende te worden verwijderd, of gedeeltelijk of op welke manier dan ook zou moeten worden aangepast, is niet besproken, aldus Leeuwarder Onderlinge. [geïntimeerde] stelt dat [X] tijdens de werkzaamheden aan hem gevraagd heeft om de buis te verwijderen omdat op die plaats een deur zou komen. [X] heeft geen opdracht gegeven om de hemelwaterafvoer te verleggen dan wel op een andere wijze voor afvoer te zorgen, aldus [geïntimeerde].
Het hof ziet geen relevant verschil tussen de termen vervallen en verwijderen. Het hof zal derhalve evenals de rechtbank als vaststaand aannemen dat [X] aan [geïntimeerde] heeft opgedragen de buis te verwijderen, met dien verstande dat de reikwijdte van deze opdracht tussen partijen in geschil is.
4.3 Grief I slaagt ten dele, maar dit leidt niet reeds tot vernietiging van het bestreden vonnis.
4.4 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede op grond van hetgeen in hoger beroep - als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken - is komen vast te staan, staat in deze zaak het volgende tussen partijen vast.
4.4.1 [geïntimeerde] heeft in 2007 werkzaamheden verricht voor het bedrijf [het keukenbedrijf] (hierna: [X]) op basis van een door [geïntimeerde] verstrekte en door [X] aanvaarde offerte betreffende installatiewerk ten behoeve van een nieuwe keukenshowroom.
[geïntimeerde] heeft onder andere werkzaamheden geoffreerd met betrekking tot de hemelwaterafvoer aan de voorkant van het pand van [X]. Deze werkzaamheden zijn niet uitgevoerd. Op de eindfactuur van [geïntimeerde] is hiervoor dan ook een bedrag in mindering gebracht.
4.4.2 Tijdens de werkzaamheden heeft [X] aan de monteurs van [geïntimeerde] opgedragen een hemelwaterafvoerbuis (HWA-buis) midden onder het dak van het pand van [X] te verwijderen, waarop zij deze buis hebben verwijderd. Deze werkzaamheden stonden niet vermeld in de offerte. Een andere hemelwaterafvoerbuis onder het dak, die aan de achterzijde van het pand van de ene zijkant naar de andere zijkant loopt, is blijven liggen. [geïntimeerde] heeft voor het weghalen van de buis niets in rekening gebracht.
4.4.3 Op 26 juli 2008 is er bij [X] schade ontstaan als gevolg van lekkage. [X] heeft een derde, te weten LBL te Leeuwarden, ingeschakeld om de lekkage te verhelpen door middel van het plaatsen van een extra hemelwaterafvoer.
4.4.4 Op 26 augustus 2008 heeft [X] per fax aan [geïntimeerde] – voor zover hier van belang – het volgende bericht:
‘(…) houdt ik u verantwoordelijk voor de lekkage op zaterdag 26 juli j.l. en de daaruit voortvloeiende kosten en herstelwerkzaamheden. Uw monteur was op 30 juli en de week daarop niet van plan om ook maar iets van een noodoplossing te maken, zodat ik een volgende regenbui maar af kon wachten met alle gevolgen van dien. Zoals u weet is er toen terstond door een ander installatiebedrijf een 2e afvoer bijgemaakt, wat de lekkage heeft opgelost.’
4.4.5 Bij eindverslag van de expertise, in opdracht van Leeuwarder Onderlinge, van 2 december 2008 van [A] B.V. is de schade vastgesteld op EUR 13.460,00 exclusief BTW. Leeuwarder Onderlinge heeft deze schade vergoed aan [X]. In dit eindverslag wordt – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
‘Schadeomvang
Door het binnengestroomde water is schade ontstaan aan 5 keukenopstellingen, sauswerk op wanden van de keukenopstellingen, vloerbedekking en een systeemplafond.’
4.4.6 Op 5 januari 2009 heeft [B] (hierna: [B]), in opdracht van Leeuwarder Onderlinge, onderzoek gedaan naar de oorzaak van de lekkage. In het rapport naar aanleiding van het onderzoek wordt – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
‘De horizontale leiding is dus duidelijk te klein gedimensioneerd.
De lekkage is waarschijnlijk ontstaan doordat het waterniveau in de aansluitleidingen is gestegen tot boven het dakniveau. Kennelijk zijn de aansluitingen tussen de dakafvoeren en het leidingwerk niet waterdicht. Volgens NEN 3215 dient het gehele inpandige regenwatersysteem waterdicht te zijn. Bij het stijgen van het waterniveau in de aansluitleidingen is water via deze niet waterdichte verbinding kunnen lekken.
Als noodafvoer voor het verhoogde dak (…). Daarvoor zijn minimaal 4 rechthoekige brievenbussen nodig van 0,4 m breed en 90 mm hoog. Momenteel zijn 2 veel kleinere brievenbussen aangebracht.
(…) De 2 bestaande brievenbussen dienen vergroot te worden.
(…)
Conclusies
De lekkage is ontstaan door een te kleine diameter van de liggende leiding in combinatie met het niet waterdicht uitvoeren van het inpandige HWA leidingsysteem.’
4.4.7 Op 7 april 2009 heeft [A] per aangetekende brief aan [geïntimeerde] – voor zover hier van belang – het volgende bericht:
‘Uit door een technisch adviseur, i.c. [B] BV, ingesteld onderzoek is gebleken dat u aansprakelijk bent voor de geleden schade. (…)
Namens belanghebbenden houden wij u, als installateur van het litigieuze leidingssysteem in 2007, dan ook aansprakelijk voor de financiële consequenties.
Inmiddels is de schade aan (…) vastgesteld op een bedrag van EUR 13.460,00 exclusief BTW.
Wij verzoeken u uw verzekeraar van vorenstaande in kennis te stellen, waarbij wij namens onze opdrachtgever aandringen op overmaking van voornoemd bedrag op ons bankrekeningnummer (…).
Indien binnen drie weken na dagtekening van onderhavig schrijven aan ons het bedrag wordt vergoed van EUR 13.460,00, dan zal deze betaling ter finale kwijting worden geaccepteerd (…).’
4.4.8 Op 24 juni 2009 heeft [X] per brief aan [A] – voor zover hier van belang – het volgende bericht:
‘Het staat niet in de offerte dat de horizontale leiding welke bij de toekomstige ingang uitkwam, moest vervallen. Dit was wel bij de opname besproken en zodoende ook door het installatiebedrijf [geïntimeerde] tijdens de werkzaamheden uitgevoerd. Wat niet was besproken hoe dit uit te voeren. De oplossing zoals door [geïntimeerde] uitgevoerd leek simpel en logisch: de resterende afvoer, welke bleef zitten, aan te sluiten op een bestaande afvoer. Helaas moest er nu door die buis nu 2x zoveel water afgevoerd worden. Zoals in het rapport staat vermeld was de diameter daar niet op berekend. De buis liep vol en stroomde dus over. Er had dus een nieuwe afvoer op deze bestaande buis gemaakt moeten worden en niet doorgekoppeld op een andere afvoer.
Ik heb aan [geïntimeerde] ook in eerdere kleinere lekkages gevraagd hoe dit op te lossen. Na de grote regenval van 26 juli 2008, heb ik ook in eerste instantie [geïntimeerde] erbij gehaald. Deze wilde het niet terstond oplossen. Pas toen heb ik een ander bedrijf (LBL) ingeschakeld, die de dag daarop direct een afvoer erbij heeft gemaakt. Na dit herstel is er geen drup waterschade meer geweest.
Dus [geïntimeerde] is altijd het bedrijf geweest dat bij de binnenafvoeren is betrokken geweest, totdat zij afhaakten. (…)
Het dak is perfekt gelegd door Daktrend Leeuwarden (…).’
4.4.9 Op 28 maart 2012 heeft de heer [Q] van [B] aan de advocaat van Leeuwarder Onderlinge het volgende bericht (productie 3 bij de memorie van grieven):
"De hoeveelheid water die door een drukloze liggende leiding stroomt is afhankelijk van afschot en diameter.
In praktijk wordt meestal geprobeerd een leiding op een afschot 1:100 (1 cm/m) te leggen. Een groter afschot is zeer ongebruikelijk.
Bij lange leidingen of leidingen in vloeren is er soms niet voldoende hoogte beschikbaar en komt de leiding onder een lager afschot te liggen. Dit betekent dat de leiding in een grotere diameter moet worden uitgevoerd.
In het geval van het pand [X] te Leeuwarden heeft de verantwoordelijke persoon kennelijk geen berekening gemaakt van de vereiste diameter. Hij had daarbij uiteraard rekening moeten houden met het bestaande afschot."
4.4.10 Bij e-mailbericht van 2 april 2012 heeft de heer [Q] voornoemd het volgende aan de advocaat van Leeuwarder Onderlinge bericht (productie 4 bij de memorie van grieven):
"De waterdruk die in een leiding ontstaat als deze geheel gevuld is met water is afhankelijk van de waterkolom boven de betreffende plaats. Aangezien de aansluiting dakafvoer/leiding direct onder het dak zit kan daar nooit een hoge waterdruk ontstaan.
De verbinding tussen dakafvoer is een spie-eind dakafvoer dat in een buiseind gestoken wordt (zie bijgaande schets). Zolang de capaciteit van de leiding voldoende is, zal daar geen lekkage ontstaan. Als door een omstandigheid onvoldoende water kan worden afgevoerd, bij voorbeeld door een verstopping of door het verhogen van de hoeveelheid af te voeren water, kan de leiding helemaal vol komen te staan tot aan het dakniveau. Juist voor deze situaties is men verplicht de aansluiting dakafvoer/leiding waterdicht te maken en mag men niet volstaan met alleen een losse verbinding.
In [X] situatie is het dus goed mogelijk dat er nooit eerder lekkage is geweest, omdat het water voorheen snel genoeg wegstroomde en er dus nooit een volledig gevulde leiding is geweest. Door de wijziging moet dezelfde leiding meer water afvoeren, heeft daarvoor onvoldoende capaciteit, leiding komt vol water te staan, bereikt het niveau van de losse verbinding en gaat lekken."
5. Met betrekking tot de (overige) grieven
5.1 De grieven II tot en met VII leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.2 Zoals hiervoor reeds overwogen zijn partijen het erover eens dat [X] tijdens de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden aan [geïntimeerde] heeft opgedragen om (een gedeelte van) de hemelwaterafvoerbuis aan de voorzijde van het pand te verwijderen c.q. te laten vervallen. Zij verschillen echter van mening over de vraag of deze extra opdracht tevens inhield dat [geïntimeerde] ervoor zorg diende te dragen dat - na verwijdering hiervan - het (resterende) hemelwaterafvoersysteem toereikend zou zijn voor de hoeveelheid af te voeren water.
5.3 Naar het oordeel van het hof heeft Leeuwarder Onderlinge in het licht van het verweer van [geïntimeerde] onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat de extra opdracht aan [geïntimeerde] méér inhield dan het verwijderen c.q. laten vervallen van (een gedeelte van) de betreffende hemelwaterafvoerbuis. Met name heeft Leeuwarder Onderlinge geen dan wel onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd om te kunnen oordelen dat [geïntimeerde] met deze (deel)opdracht verantwoordelijk werd voor de deugdelijkheid van het gehele hemelwaterafvoersysteem in het pand van [X].
5.4 Voorts heeft Leeuwarder Onderlinge, bezien in het licht van het verweer van [geïntimeerde], onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat [geïntimeerde] de resterende buis op de bestaande afvoer heeft aangesloten dan wel dat zij aan [X] heeft geadviseerd om de resterende buis op de bestaande afvoer aan te sluiten. Het hof zal dan ook uitgaan van de onjuistheid van deze stellingen.
5.5 Aldus resteert de vraag of [geïntimeerde] [X] ervoor had dienen te waarschuwen dat het resterende hemelwaterafvoersysteem mogelijk ontoereikend zou zijn voor de totale hoeveelheid af te voeren regenwater. Hierbij gaat het hof er met de rechtbank van uit dat de onderhavige opdracht dient te worden aangemerkt als aanneming van werk. Dat [geïntimeerde] hiervoor uit coulance niets in rekening heeft gebracht brengt hierin geen verandering. Dit brengt mee dat de wettelijke regeling met betrekking tot aanneming van werk, waaronder artikel 7:754 BW, in casu van toepassing is op de onder 5.2 vermelde opdracht.
5.6 Uit het rapport van [B] (zie hiervoor onder 4.4.6) leidt het hof af dat de lekkage is ontstaan door (1) een - gelet op het bestaande afschot van 2 mm/m - te kleine diameter van de liggende leiding in combinatie met (2) het niet waterdicht uitvoeren van het inpandige HWA leidingsysteem. Bij voldoende afschot - 30 mm/m - zou de diameter van de horizontale HWA buis toereikend zijn geweest. Tussen partijen is - ook in hoger beroep - niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] wist dan wel zich kon realiseren dat het bestaande afschot slechts 2 mm/m was. De vraag of [geïntimeerde] in het kader van de in artikel 7:754 BW bedoelde waarschuwingsplicht onderzoek had moeten doen naar het afschot waarop de bestaande, horizontale buis lag, moet ontkennend worden beantwoord. De onderhavige opdracht heeft immers een beperkte strekking zoals hiervoor overwogen, nu niet is komen vast te staan dat [X] aan [geïntimeerde] heeft opgedragen om zorg te dragen voor een in zijn totaliteit deugdelijk hemelwaterafvoersysteem. Bovendien bestond er voor [geïntimeerde] geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat de horizontale hemelwaterafvoerbuis mogelijk op onvoldoende afschot lag. Onder deze omstandigheden lag het niet op de weg van [geïntimeerde] om uit eigen beweging te onderzoeken of de resterende, horizontale buis op voldoende afschot lag om de toegenomen hoeveelheid af te voeren regenwater te kunnen verwerken.
5.7 Voorts is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de niet-waterdichte uitvoering van het inpandige hemelwaterafvoersysteem, terwijl uit het voorgaande volgt dat op [geïntimeerde] ter zake evenmin een onderzoeksplicht rustte.
5.8 De slotsom luidt dat [geïntimeerde] niet is tekortgeschoten in de nakoming van de onderhavige aannemingsovereenkomst. Met name heeft [geïntimeerde] niet een uit artikel 7:754 BW voortvloeiende waarschuwingsplicht geschonden. Hierop stuiten de vorderingen van Leeuwarder Onderlinge af.
Slotsom
5.9 De grieven falen, zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd.
Het hof zal Leeuwarder Onderlinge als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € -
- griffierecht € 1.815,-
- getuigentaxen € -
- kosten deskundigenbericht € -
totaal verschotten € 1.815,- en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1,5 punt x € 894,- € 1.341,-
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank te Leeuwarden van 28 september 2011 en 8 februari 2012;
veroordeelt Leeuwarder Onderlinge in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.341,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.815,- voor verschotten;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, K.M. Makkinga en R.A. van der Pol en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 11 juni 2013 in bijzijn van de griffier.