ECLI:NL:GHARL:2013:CA1620

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.120.248-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2009. De rechtbank Groningen had eerder op 23 oktober 2012 de moeder ontheven van het gezag en Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) tot voogd benoemd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R. Kertokarijo, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontheffing van het gezag af te wijzen. Subsidiair vroeg zij om aanhouding van de zaak voor aanvullend onderzoek naar haar opvoedingsvaardigheden.

Tijdens de zitting op 15 april 2013 is de zaak behandeld, waarbij de moeder, de Raad, BJZ, de pleegouders en de vader van het kind aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ongeschikt is om de zorg voor haar kind op zich te nemen, en dat het belang van het kind, dat inmiddels bij pleegouders woont, voorop staat. Het hof overweegt dat de hechting van het kind aan de pleegouders niet verstoord mag worden, en dat de continuïteit van de opvoedsituatie van groot belang is voor de ontwikkeling van het kind.

Het hof heeft de wettelijke gronden voor de ontheffing van het gezag van de moeder aanwezig geacht en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De moeder blijft echter een belangrijke rol in het leven van het kind vervullen en behoudt het recht op contact. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van het kind, en de rol van BJZ als neutrale partij in het behartigen van de belangen van het kind.

Uitspraak

Beschikking d.d. 14 mei 2013
Zaaknummer 200.120.248
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R. Kertokarijo, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbende:
1. Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ,
2. [belanghebbenden],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 23 oktober 2012 (zaaknummer 134101 / FA RK 12-1129) heeft de rechtbank Groningen de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige [kind], geboren [in 2009]. De rechtbank heeft BJZ daarbij tot voogd benoemd.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 17 januari 2013, heeft de moeder primair verzocht de beschikking van 23 oktober 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de raad tot ontheffing van de moeder van het gezag over [kind] af te wijzen. Subsidiair heeft de moeder verzocht de zitting aan te houden en een onafhankelijke deskundige ex artikel 810a Rv te benoemen voor aanvullend onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 28 februari 2013, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht de moeder bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad in haar beroep niet ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
20 maart 2013 met bijlagen van BJZ.
Bij brief van 2 april 2013 heeft mr. Kertokarijo een door de moeder geschreven relaas aan het hof toegestuurd. In beginsel neemt het hof geen kennis van door procespartijen zelf geschreven processtukken. Het hof heeft er echter begrip voor dat de moeder het lastig vindt om haar mening ter zitting goed te verwoorden en de voorzitter heeft ter zitting derhalve een korte samenvatting van het relaas gegeven, waarop de moeder een aanvulling heeft gegeven.
Ter zitting van 15 april 2013 is de zaak behandeld, tegelijk met de behandeling van de zaak bekend onder nummer 200.121.972. Verschenen zijn de moeder
- bijgestaan door mevrouw Buwalda van Community Support - met haar advocaat en de raad, vertegenwoordigd door de heer H. van der Hoef. Voorts zijn ter zitting verschenen BJZ, vertegenwoordigd door mr. M. Lautenbach en mevrouw
E. Huigen (gezinsvoogd), de pleegouders en de vader van [kind], [vader]
Mr. Lautenbach heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de affectieve relatie tussen de moeder en de vader is [kind] geboren. De vader heeft [kind] niet erkend en de moeder is alleen met het gezag belast.
2. De moeder heeft nog twee andere kinderen van andere vaders. BJZ is sinds
18 juni 1996 belast met de voogdij over de oudste zoon van de moeder, [kind 2], geboren [in 1995]. De moeder is bij beschikking van de rechtbank Groningen d.d. 27 november 2012 eveneens ontheven van het gezag over haar tweede zoon, [kind 3], geboren [in 2001]. De moeder heeft tegen deze beschikking ook appel ingesteld.
3. Bij beschikking van 4 november 2009 is [kind], als ongeboren baby, voorlopig ondertoezicht gesteld. Bij die beschikking is er tevens een machtiging verleend tot (spoed)uithuisplaatsing voor de duur van vier weken.
4. Bij beschikking van 18 november 2009 is [kind] ondertoezicht gesteld van BJZ en is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. De termijnen van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn daarna telkens verlengd.
5. De raad heeft bij verzoek van 23 mei 2012 verzocht de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over [kind].
6. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". De moeder heeft hiertegen appel ingesteld.
Procedureel
7. Het hof zal de vader, anders dan de rechtbank, niet aanmerken als juridisch belanghebbende in deze procedure. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat hij niet mede met het gezag over [kind] is belast en hem niet als tot zijn gezin behorende heeft verzorgd en opgevoed. Het hof heeft de vader wel toegelaten tot de zitting en hem gehoord in de hoedanigheid van informant.
De overwegingen
8. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 BW kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Op grond van het bepaalde in artikel 1:268 lid 1 BW kan een ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich tegen de ontheffing verzet. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van een van de situaties als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel.
9. Op grond van artikel 1:268 lid 2 onder a BW kan een ontheffing, ondanks verzet van de ouder, worden uitgesproken indien na een ondertoezichtstelling van tenminste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht
tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
10. Vast staat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] inmiddels langer hebben geduurd dan de hiervoor genoemde termijnen.
11. De moeder is van mening dat de rechtbank op basis van het rapport en het advies van de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat zij onmachtig is om de verzorging en opvoeding van [kind] op zich te nemen.
De moeder stelt dat zij zich sinds de geboorte van [kind], anders dan BJZ aangeeft, heeft ingezet om de mogelijkheden te laten onderzoeken om [kind] weer bij haar te laten wonen. De conclusie dat de moeder onmachtig is, en de daaruit voortvloeiende beslissing om de moeder te ontheffen van het gezag over [kind], dient volgens de moeder te berusten op recent onderzoek naar de persoon en opvoedingsvaardigheden van de moeder.
12. De raad stelt dat er in het eerste levensjaar van [kind] geprobeerd is verschillende trajecten in te zetten om te beoordelen of [kind] bij de moeder teruggeplaatst kon worden. De raad concludeert dat de gezinsvoogd en de moeder verschillen van visie waarom dit niet gelukt is. Inmiddels is [kind] ruim drie jaar oud en is hij gehecht in het pleeggezin, waar hij zich goed ontwikkelt. [kind] heeft veel rust, veiligheid, duidelijkheid en stabiliteit nodig. De situatie van de moeder sluit volgens de raad niet aan bij de behoeftes van [kind]. De raad stelt dat de moeder intensieve begeleiding nodig heeft om haar eigen dagelijkse routine goed draaiende te houden. Daarnaast wordt [kind] volgens de raad ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd indien zijn verblijfplaats gewijzigd zou worden en hij bij de moeder zou gaan wonen. Er is volgens de raad geen perspectief op terugkeer van [kind] naar de moeder.
13. Naar het oordeel van het hof staat vast dat er op diverse manieren is geprobeerd om een traject van terugkeer van [kind] naar de moeder in gang te zetten maar is dit, om welke reden dan ook, niet gelukt. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) opheffing van de bedreiging zoals genoemd in artikel 1:254 BW en de terugkeer van het kind naar de ouder(s). [kind] woont al vanaf zijn geboorte bij de pleegouders, waar hij gehecht en op zijn plaats is. Een veilige hechting creëert een belangrijke voorwaarde voor een gezonde sociale-, emotionele- en persoonlijkheidsontwikkeling. Het is voor een verdere ontwikkeling van [kind] naar het oordeel van het hof dan ook van belang dat het hechtingsproces bij de pleegouders niet wordt verstoord.
Indien de hechtingsontwikkeling thans zou worden afgebroken, door [kind] bij zijn pleegouders vandaan te halen, zou dit naast de impact van deze ingrijpende gebeurtenis tot gevolg kunnen hebben dat hierna in het geheel geen hechting meer op gang komt. Dit zal ook in de toekomst grote negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van [kind] hebben. Het is van groot belang dat het thans ingezette hechtingsproces zich kan voortzetten. Het belang van [kind] brengt mee dat er sprake is van continuïteit in zijn opvoedsituatie.
14. Daarbij overweegt het hof dat weliswaar het uiteindelijke doel van een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing een hereniging met de ouders is, maar dat door verloop van een lange periode waarin het kind bij pleegouders opgroeit het belang van het kind op hereniging met zijn ouder(s) kan verschuiven naar het belang van het kind op een ongestoorde voortzetting van zijn feitelijke gezinsleven met de pleegouders. Hiervan is in het geval van [kind] sprake. In de gegeven omstandigheden dient aan het belang van [kind] bij continuering van de huidige opvoedingssituatie een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het recht van de moeder op hereniging met hem.
Het is in [kind]s belang, dat voor alle betrokkenen duidelijk is dat hij opgevoed en verzorgd blijft worden door zijn pleegouders. Hij is gebaat bij duidelijkheid omtrent zijn toekomstperspectief.
15. De moeder verzoekt subsidiair om aanhouding van de zaak onder benoeming van een onafhankelijk deskundige ex art. 810a Rv, die de opvoedingsvaardigheden van de moeder nader zal onderzoeken en hierover zal rapporteren aan het hof.
Het hof ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden teneinde een contra-expertise te laten verrichten. Zoals hiervoor overwogen is [kind] zich aan het hechten aan zijn pleegouders en acht het hof het in zijn belang dat de huidige opvoedingssituatie wordt gecontinueerd en dat het hechtingsproces ongestoord doorgang kan blijven vinden. Om die reden zou een (positieve) beantwoording van de vraag of de moeder over de capaciteiten en mogelijkheden beschikt om [kind] op te voeden niet tot een andere beslissing hebben kunnen leiden.
16. Het hof is - evenals de rechtbank - van oordeel dat de voogdij dient te worden overgedragen aan BJZ, die als neutrale partij de belangen van [kind] in het vizier kan houden en kan behartigen. Het hof wil wel benadrukken dat het van belang is dat de moeder, ondanks dat zij nu ontheffen wordt van het gezag over [kind], een belangrijke rol in zijn leven zal blijven vervullen en dat zij uiteraard het recht houdt op contact met [kind].
Slotsom
17. Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor de ontheffing van het gezag van de moeder over [kind] aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, I.A. Vermeulen en G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
14 mei 2013 in bijzijn van de griffier.