ECLI:NL:GHARL:2013:CA1612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.120.069/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 19 oktober 2012 een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind] had verleend. De vader, die in beroep ging, werd bijgestaan door advocaat mr. M.A. Knobben. De Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg Overijssel waren als geïntimeerden betrokken bij de procedure. De uithuisplaatsing was noodzakelijk geacht vanwege vermoedens van mishandeling en/of seksueel misbruik, die in augustus 2012 waren gemeld. Het hof heeft de eerdere beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop stond.

Het hof heeft in zijn overwegingen de zorgen over de psychoseksuele ontwikkeling van [kind] meegewogen, evenals de resultaten van eerdere onderzoeken en de lopende politieonderzoeken. De vader ontkende de beschuldigingen van mishandeling en/of seksueel misbruik, maar het hof oordeelde dat de ontkenning onvoldoende was om de noodzaak van de uithuisplaatsing te weerleggen. De sterke band tussen de vader en [kind] werd erkend, maar was op dat moment niet voldoende om de uithuisplaatsing te voorkomen. Het hof benadrukte dat bij een verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing alle belangen opnieuw moeten worden afgewogen, waarbij de belangen van het kind altijd voorop staan.

De beslissing van het hof om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, is genomen in het licht van de zorgen die door verschillende deskundigen zijn geuit over de ontwikkeling van [kind]. Het hof heeft de belangen van het kind als hoogste prioriteit gesteld en de noodzaak van de uithuisplaatsing als gerechtvaardigd beoordeeld, gezien de omstandigheden en de lopende onderzoeken.

Uitspraak

Beschikking d.d. 2 mei 2013
Zaaknummer 200.120.069
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.A. Knobben,
kantoorhoudende te Deventer,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudende te Zwolle,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbenden:
1. [de stiefmoeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de stiefmoeder,
2. Bureau Jeugdzorg Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
hierna te noemen: BJZ.
De inhoud van de tussenbeschikking van dit hof van 26 maart 2013 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na voormelde tussenbeschikking is door het hof ontvangen:
- per fax en gewone post een brief met bijlagen gedateerd op 8 april 2013 van de raad;
- per fax een brief met bijlage gedateerd op 19 april 2013 van BJZ;
- per fax en gewone post een brief gedateerd op 22 april 2013 van
mr. Knobben.
Voorts is door het hof ontvangen (na telefonisch verzoek daartoe):
- per e-mailbericht van 25 april 2013 het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg.
De beoordeling
1. Aan het hof ligt voor de beschikking van 19 oktober 2012 (zaaknummer 201986 / JZ RK 12-696) van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle. Bij die beschikking is aan BJZ een machtiging verleend om de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 2006], met ingang van 19 oktober 2012 tot 6 december 2012 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang.
2. Het hof kan zich verenigen met deze beschikking en maakt de overwegingen van de kinderrechter tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3. De directe aanleiding voor de uithuisplaatsing van [kind] op 8 augustus 2012 is gelegen in vermoedens van mishandeling en/of seksueel misbruik zoals gemeld in augustus 2012.
4. [kind] is op 14 augustus 2012 in het ziekenhuis onderzocht. Er zijn geen signalen van recent misbruik of mishandeling gevonden.
5. In het verslag van 4 oktober 2012 (betreffende een onderzoek van [kind] en opgemaakt door drs. J.E. Albrecht, orthopedagoog generalist NVO en
S.M. Vierhout, basisorthopedagoog NVO) wordt melding gemaakt van het feit dat voor wat betreft het gevoel van [kind] met betrekking tot veiligheid in de thuissituatie sprake is van een zeer beladen en geremde houding die niet past bij zijn jonge leeftijd. Ook wordt melding gemaakt van het feit dat er vanuit het onderzoek geen concrete aanwijzingen naar voren komen van niet bij de leeftijd passende seksuele ervaringen of van drang of dwang. Wel wordt melding gemaakt van (grote) zorgen over de cognitieve ontwikkeling, psychoseksuele ontwikkeling, alsmede de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind]. Duidelijk is geworden dat een nader onderzoek naar [kind] is geïndiceerd, mede ook omdat de recente uithuisplaatsing en de heftige reactie van [kind] daarop een betrouwbaar onderzoek op alle onderdelen op dat moment onmogelijk maakt.
6. Uit het verzoek van de raad van 12 oktober 2012 blijkt dat er nog een tweede medisch onderzoek van [kind] (bloedonderzoek waarbij gekeken wordt naar mogelijke seksueel overdraagbare aandoeningen) zal plaatsvinden.
7. Op 16 oktober 2012 is duidelijk geworden dat er recent aangifte is gedaan bij de politie tegen de vader wegens vermoedens van seksueel misbruik. Door de politie is aan de raad kenbaar gemaakt dat bij deze aangifte de melding van augustus 2012 zal worden meegenomen. Ter zitting bij de kinderrechter is door de raad aangegeven dat op 6 december 2012 (de datum waarop de door de kinderrechter afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing ten einde loopt) de resultaten van het politieonderzoek afgerond zouden moeten zijn en dat door de politie geen nadere informatie over het lopende onderzoek wordt verstrekt.
8. De vader ontkent ten stelligste dat sprake is van mishandeling en/of seksueel misbruik van [kind] in de thuissituatie. Naar de beleving van de vader is er ook geen sprake van een gestoorde of verstoorde seksuele ontwikkeling of gedragsproblemen in de thuissituatie. In elk geval niet zodanig dat een uithuisplaatsing is geïndiceerd. Wel erkent de vader dat sprake is van zorgen in de schoolsituatie maar de vader geeft daarbij aan dat die zorgen door hem zijn opgepakt. Immers om die reden heeft hij [kind] aangemeld bij het speciaal onderwijs.
9. Bij een verzoek als het onderhavige dienen alle belangen te worden afgewogen waarbij de belangen van een kind de eerste overweging vormen. De maatregel mag in geen geval zwaarder zijn dan de omstandigheden rechtvaardigen. De vraag of al dan niet sprake is van seksueel misbruik en/of mishandeling door de vader in de thuissituatie is voor het hof op dit moment niet te beantwoorden. De ontkenning van de vader, en overigens ook van de stiefmoeder, is daarvoor onvoldoende. Het hof is van oordeel dat gelet op het vorenoverwogene - de (recente) aangifte, het lopende politieonderzoek, de termijn waarop verwacht wordt dat het politieonderzoek wordt afgerond en het bloedonderzoek dat nog gaat plaatsvinden -, de afweer van de bedreiging van de zedelijke belangen van [kind] een voortzetting van de uithuisplaatsing over een relatief korte periode van 19 oktober 2012 tot 6 december 2012 noodzakelijk maakt. Het hof heeft bij die overweging mede in aanmerking genomen de zorgen die er door de onderzoekers over de psychoseksuele ontwikkeling van [kind] zijn geuit.
10. Het hof wil daarbij echter ook benadrukken dat de stelling van de vader dat tussen hem en [kind] sprake is van een duurzame, liefdevolle en hechte band wordt ondersteund door diverse informatiebronnen zoals die in de stukken aanwezig zijn. Ook de raad benoemt in zijn verzoek de sterke wederkerige band tussen [kind] en zijn vader. Het hof heeft dan ook op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat dat anders zou zijn. Echter, de aanwezigheid van een sterke wederkerige band is op dit moment onvoldoende om reeds hierom de noodzaak van een uithuisplaatsing van [kind] niet aanwezig te achten. Hetzelfde geldt voor de positieve beeldvorming van de vader zoals die ook uit het onderhavige dossier blijkt. Zo is het hof gebleken dat de vader jarenlang mee heeft gewerkt aan verschillende vormen van hulpverlening en onderzoeken van [kind] in het vrijwillige kader en staat ook vast dat de thuisbegeleidster zoals laatstelijk aanwezig in het gezin van de vader direct voorafgaand aan de uithuisplaatsing, heeft aangegeven dat zij geen zorgen heeft over het gezin. Bij een eventueel verlengingsverzoek dienen ook deze omstandigheden opnieuw te worden meegewogen. Net als de omstandigheden zoals genoemd in de beschikking van de kinderrechter van 19 oktober 2012.
Slotsom
11. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, voorzitter, M.P. den Hollander en G.M. van der Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 mei 2013 in het bijzijn van de griffier.