ECLI:NL:GHARL:2013:CA1493

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.096.705/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de levering van energie en de vraag naar de totstandkoming van een overeenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2013, staat de levering van energie door RWE Energy Nederland N.V. aan [appellant] centraal. RWE vorderde in eerste aanleg betaling van € 2.645,27 voor geleverde energie, maar [appellant] betwistte de totstandkoming van een overeenkomst. De kantonrechter had de vordering van RWE toegewezen op basis van ongerechtvaardigde verrijking, omdat [appellant] de geleverde energie had ontvangen zonder daarvoor te betalen. In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend, terwijl RWE in incidenteel appel één grief heeft opgeworpen. Het hof heeft de grieven beoordeeld en geconcludeerd dat er geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand was gekomen, maar dat [appellant] wel ongerechtvaardigd was verrijkt door de ontvangen energie. Het hof heeft de ingangsdatum van de wettelijke rente vastgesteld op 21 februari 2011 en de kostenveroordeling in de procedure bevestigd, met enkele aanpassingen. De beslissing van de kantonrechter werd in grote lijnen bekrachtigd, behoudens de ingangsdatum van de wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.096.705/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 494787/11-1195)
arrest van de eerste kamer van 28 mei 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.G.B. van der Wal, kantoorhoudende te Winschoten,
tegen:
RWE Energy Nederland N.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: RWE,
advocaat: mr. G.D. Bosman, kantoorhoudende te Veldhoven.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 13 december 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
In voormeld tussenarrest heeft het hof een comparitie gelast. Door partijen is hier eenparig van afgezien.
[appellant] heeft een memorie van grieven genomen. De vordering van [appellant] luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, RWE haar vorderingen te ontzeggen, althans een zodanige beslissing zoals uw gerechtshof in goede justitie redelijk en billijk acht, met veroordeling van RWE in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door RWE verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
In principaal appel
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn grieven af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties en het nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het ten deze te wijzen arrest, tot aan de dag der algehele voldoening."
In incidenteel appel
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grief van RWE gegrond te verklaren en, onder (gedeeltelijke) vernietiging althans wijziging van het eindvonnis d.d. 26 juli 2011, gewezen onder zaaknummer 494787, rolnummer 11-1195, tussen RWE als eiseres en [appellant] als gedaagde, opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaaar bij voorraad:
1. [appellant] te veroordelen te betalen aan RWE tegen een behoorlijk bewijs van kwijting de somma van € 2.645,27, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen waarvan RWE in deze procedure betaling vordert, althans vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2. [appellant] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties en het nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het ten deze te wijzen arrest, tot aan de dag der algehele voldoening."
[appellant] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van RWE in de proceskosten, nasalaris en wettelijke rente.
Ten slotte hebben partijen de stukken overlegd voor het wijzen van arrest.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De grieven
[appellant] heeft in principaal appel vier grieven opgeworpen. RWE heeft in incidenteel appel één grief opgeworpen.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Het hof gaat uit van de navolgende feiten.
2. In de periode 5 augustus 2009 tot en met 23 april 2010 heeft RWE gas en elektriciteit geleverd aan het adres [adres]. [appellant] was gedurende deze periode woonachtig op dit adres.
3. Op 18 augustus 2009 heeft RWE het volgende aan [appellant] schriftelijk bevestigd:
"Het is zo ver! RWE gaat energie leveren op uw adres [adres]. Hierbij willen we u op de hoogte brengen van de definitieve ingangsdatum, meterstanden en uw termijnbedrag voor het adres."
4. RWE heeft voor de geleverde energie een achttal voorschotbedragen bij [appellant] in rekening gebracht en heeft daarnaast op 25 mei 2010 een eindafrekening gefactureerd. Het totaalbedrag € 2.645,27 heeft [appellant] tot op heden onbetaald gelaten.
Procedure in eerste aanleg
5. RWE heeft in eerste aanleg - na eiswijziging- gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 2.645,27 in hoofdsom vermeerderd met wettelijke rente onder veroordeling van [appellant] in de proceskosten en een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.
6. RWE heeft primair nakoming van de overeenkomst tot levering van energie gevorderd. Subsidiair heeft RWE gesteld dat, indien er geen sprake is van een rechtsgeldige verbintenis tussen partijen, de vordering dient te worden toegewezen op grond van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [appellant].
7. De kantonrechter heeft de vordering van RWE toegewezen op de subsidiaire grondslag en [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag € 2.645,27, vermeerderd met de wettelijke rente over de openstaande bedragen vanaf hun respectievelijke vervaldata aan RWE. Voorts heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure. De buitengerechtelijke kosten zijn door de kantonrechter afgewezen.
Bespreking van de grieven
8. Het geschil spitst zich toe op de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen is, dan wel rechtsgeldig is ontbonden, en zo niet, of [appellant] op grond van ongerechtvaardigde verrijking aan RWE een vergoeding verschuldigd is voor geleverde energie. Nu de eerste vraag, of de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden door [appellant], ziet op de grief in incidenteel appel, zal deze grief allereerst in behandeling worden genomen.
Beoordeling van de grief in incidenteel appel:
9. Volgens RWE heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat [appellant] tijdig de overeenkomst heeft ontbonden door middel van een telefonische mededeling op 19 augustus 2009. Deze mededeling heeft RWE, zo stelt zij, nimmer bereikt. RWE meent dat de kantonrechter ter zake die gestelde rechtshandeling een bewijsopdracht aan [appellant] had moeten geven en deze rechtshandeling niet zonder meer had mogen aannemen als vaststaand feit.
10. [appellant] bestrijdt het gestelde door RWE: [appellant] heeft de overeenkomst ontbonden door de consumentendesk van RWE telefonisch te laten weten af te zien van het contract. Naar de mening van [appellant] is dit argument onvoldoende en ongemotiveerd door RWE betwist. Daarbij reageert RWE niet op zijn stelling dat er überhaupt nimmer een overeenkomst tot stand gekomen is, aldus [appellant].
11 Zelfs indien de incidentele grief zou slagen dan dient, gezien de devolutieve werking van het hoger beroep, allereerst de vraag te worden beantwoord of er een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] het door RWE gestelde, namelijk dat er telefonisch een overeenkomst strekkende tot levering van energie tussen RWE en [appellant] tot stand was gekomen, voldoende gemotiveerd bestreden. [appellant] heeft immers uitdrukkelijk betwist dat hij met levering van energie door RWE heeft ingestemd en stelt dat hij alleen een offerte heeft gevraagd. In plaats daarvan heeft hij een bevestigingsbrief toegezonden gekregen. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv rust de bewijslast ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst op RWE. Nu RWE niet een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan ten aanzien van feiten en omstandigheden die, mits vaststaand, de gestelde totstandkoming van de overeenkomst zouden kunnen schragen, treft de grief in incidenteel appel geen doel nu deze uitgaat van het bestaan van een overeenkomst.
Beoordeling van de grieven in principaal appel:
12. Grief I richt zich tegen hetgeen de kantonrechter in rechtsoverweging 4.8 heeft overwogen, namelijk dat onweersproken vast staat dat [appellant] gedurende de periode 5 augustus 2009 tot en met 23 april 2010 energie van RWE geleverd heeft gekregen. De levering kan niet meer ongedaan worden gemaakt en [appellant] is daarmee verrijkt.
Grief II richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter dat hij het redelijk acht dat [appellant] de waarde van de prestatie van RWE - de geleverde energie - zal vergoeden en er wettelijke rente zal worden toegewezen over de openstaande bedragen.
13. Grief I en II hangen met elkaar samen. Het hof zal ze om die reden tezamen behandelen.
14. [appellant] stelt dat geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking. RWE heeft in de eerste plaats niet onderbouwd voor welk bedrag zij is verarmd c.q. [appellant] is verrijkt. Daarbij moet volgens [appellant] onderscheid worden gemaakt tussen een kostencomponent en een winstcomponent, waarbij bij de waarde van de prestatie de winstcomponent buiten beschouwing dient te blijven. Voorts stelt [appellant] dat RWE onvoldoende heeft onderbouwd waarom de verrijking ongerechtvaardigd is: RWE heeft zelf bewerkstelligd dat zij energie aan [appellant] ging leveren. Hieraan lag volgens [appellant] geen overeenkomst ten grondslag. In aanvulling op de eerste grief stelt [appellant] in grief II dat de toegewezen wettelijke rente dient te worden afgewezen, aangezien de wettelijke rente gebaseerd op de schadevergoeding niet is gaan lopen met ingang van de vervaldata van de betreffende facturen.
15. Volgens RWE is wel aan de vereisten van ongerechtvaardigde verrijking voldaan: [appellant] is verrijkt door de geleverde energie en heeft voor die levering op geen enkele wijze betaald. De economische waarde van de geleverde energie kan worden gelijkgesteld met de factuurbedragen. Daarbij staat vast dat [appellant], indien RWE de energie niet aan hem had geleverd, [appellant] dit van een andere leverancier zou hebben ontvangen die hetzelfde tarief hanteert.
16. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [appellant] door de levering van energie door RWE ongerechtvaardigd is verrijkt. [appellant] heeft niet betwist dat de energie door RWE aan hem is geleverd, althans aan hem ten goede is gekomen. De redenering van RWE dat, indien [appellant] niet van RWE energie geleverd had gekregen, [appellant] dit van een andere had leverancier zou hebben ontvangen voor hetzelfde marktconforme tarief is door hem evenmin weersproken (Gerechtshof Arnhem, 29 maart 2011, LJN: BQ0185). [appellant] is daarom verplicht tot een vergoeding van de gefactureerde waarde van de prestatie aan RWE.
17. Omdat geen sprake is van levering op basis van een overeenkomst, is de wettelijke rente niet gaan lopen met ingang van de vervaldata van betreffende facturen. Het hof acht de wettelijke rente toewijsbaar vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg, zijnde 21 februari 2011.
18. Grief I kan naar het oordeel van het hof niet slagen. Grief II slaagt gedeeltelijk voor wat betreft het gestelde door [appellant] ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente.
19. Grief III richt zich tegen de kostenveroordeling in eerste aanleg. [appellant] is van mening dat de kosten hadden moeten worden gecompenseerd, nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.
20. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter [appellant] terecht als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij aangemerkt en op goede gronden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
21. De derde grief treft derhalve geen doel.
22. Grief IV heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.
Slotsom
23. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, behoudens de ingangsdatum van de wettelijke rente over de hoofdsom. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, deze ingangsdatum vaststellen op 21 februari 2011. [appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in principaal appel (geliquideerd salaris advocaat 1 punt, tarief I), te vermeerderen met het nasalaris en de wettelijke rente zoals nader in het dictum bepaald. Het hof zal RWE als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten van de procedure in incidenteel appel (geliquideerd salaris advocaat 1 punt, tarief I x 50%), te vermeerderen met het nasalaris en de wettelijke rente zoals nader in het dictum bepaald.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het principaal en het incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep d.d. 26 juli 2011, behoudens ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente over de hoofdsom;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de ingangsdatum van de over de hoofdsom verschuldigde wettelijke rente vast op
21 februari 2011;
veroordeelt [appellant] uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure van het principaal appel en stelt die aan de zijde van RWE tot aan deze uitspraak vast op:
- € 649,- voor verschotten,
- € 632,- voor geliquideerd salaris van de advocaat,
- € 131,- voor nasalaris van de advocaat,
- € 68,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na
aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
- te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen
vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt RWE uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure van het incidenteel appel en stelt die aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak vast op:
- € 316,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
- € 131,- voor nasalaris van de advocaat,
- € 68,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na
aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
- te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen
vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 mei 2013 in bijzijn van de griffier.