GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.108.892/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 521280 CV EXPL 11-12998)
arrest van de eerste kamer van 21 mei 2013
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. P.H.F. Yspeert, kantoorhoudend te Groningen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D.J. Kap, kantoorhoudend te Groningen.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
24 november 2011 en van 29 maart 2012 van de sector kanton, locatie Groningen (verder: de kantonrechter).
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 juni 2012 (met grieven en producties),
- de memorie van eis,
- de memorie van antwoord (met een productie).
2.2 Vervolgens heeft [appellant] pleidooi gevraagd.
2.3 Het hof heeft bij arrest van 8 januari 2013, waarvan de inhoud hier wordt geacht te zijn overgenomen, een comparitie van partijen gelast.
2.4 De comparitie heeft plaats gevonden en daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
2.5 Partijen hebben tenslotte de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
2.6 De vordering van [appellant] luidt:
"a. het vonnis voor wat betreft de terme de grâce te vernietigen en alsnog onherroepelijk vast te stellen op welke datum de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de zelfstandige woonruimte staande en gelegen te [woonplaats] aan [adres] zal eindigen en [geïntimeerde] te veroordelen om het gehuurde uiterlijk op die datum met alle zich daarin bevindende personen en goederen te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [appellant] te stellen;
b. [geïntimeerde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen een bedrag groot € 2.354,74 vermeerderd met de overeengekomen rente van 1% per maand over dit bedrag te berekenen vanaf de respectievelijke vervaldatum van de huurtermijnen tot de algehele voldoening;
c. het bestreden vonnis voor het overige te bekrachtigen;
d. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep."
2.7 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3.1 Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 (1.1 tot en met 1.9) van het vonnis van 29 maart 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten komen, voor zover nog van belang en met enkele aanvullingen van het hof, op het volgende neer:
- Tussen partijen bestaat vanaf maart 2002 een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd met betrekking tot de woning staande en gelegen aan [adres] te [woonplaats]. De huurprijs bedraagt € 727,41 per maand.
- De algemene voorwaarden van [appellant] zijn op de overeenkomst van toepassing.
- In artikel 22.2 van de algemene voorwaarden is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
‘Voor elk geval dat huurder in verzuim is, is hij van rechtswege 1% rente per maand verschuldigd over de verschuldigde hoofdsom vanaf de vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening van de hoofdsom. Hierbij wordt een gedeelte van een maand als een volle maand aangemerkt.’
- De gemachtigde van [appellant] heeft de huurovereenkomst namens [appellant] bij aangetekende brief van 19 augustus 2011 opgezegd tegen 1 maart 2012 wegens het zich niet als goed huurder gedragen van [geïntimeerde].
- Als tweede grond voor de opzegging noemt de brief een huurachterstand van € 2.172,89 te vermeerderen met rente en (buitengerechtelijke) incassokosten.
- Bij brief van 16 september 2011 heeft [geïntimeerde] laten weten niet met de beëindiging van de huurovereenkomst in te stemmen.
- [geïntimeerde] betaalde in het verleden de door hem verschuldigde huur zeer onregelmatig en vaak te laat. Zo had hij in augustus 2010 een huurachterstand van 4 maanden. Nadat hij ter zake door [appellant] was gedagvaard, heeft hij alsnog betaald, maar direct daarna weer een huurachterstand laten ontstaan.
- Op 19 augustus 2011 (de datum van de opzegbrief) bedroeg de huurachterstand € 2.172,89.
[geïntimeerde] is ook de huur over de maand september 2011 verschuldigd geworden. Hij heeft in september 2011 ook twee betalingen verricht, respectievelijk € 360,-- en € 320,--. Op datum dagvaarden eerste aanleg bedroeg de huurachterstand € 2.180,30.
4.1 De kantonrechter heeft bij (eind)vonnis van 29 maart 2012 [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de per datum dagvaarding bestaande huurachterstand (€ 2.180,30) te vermeerderen met de overeengekomen rente. Aan [geïntimeerde] is een terme de grâce gegund tot en met 28 april 2012. Voor het geval op 28 april 2012 de betaling niet heeft plaatsgevonden, heeft de kantonrechter de datum beëindiging huurovereenkomst vastgesteld op 29 april 2012 en de ontruiming gelast uiterlijk 13 mei 2012. [geïntimeerde] is eveneens in de kosten veroordeeld.
4.2 [geïntimeerde] heeft binnen de gestelde termijn de huurachterstand tot betaling waarvan hij was veroordeeld voldaan.
4.3 [appellant] stelt dat de huurachterstand per maand wisselt en eind april 2012 feitelijk
€ 3.080,22 bedroeg, zodat na betaling van de door de kantonrechter vastgestelde huurachterstand nog een bedrag groot € 899,22 resteerde. Ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding bedroeg de achterstand volgens [appellant] al weer € 2.354,74 en op het moment van het houden van de comparitie van partijen € 3.854,98. [appellant] vordert in hoger beroep naast de vaststelling van de datum beëindiging huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming ook betaling van de huurachterstand ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding. Bij dit laatste gaat het om een vermeerdering van eis. Nu [geïntimeerde] zich daartegen niet heeft verzet en het hof ook ambtshalve die eisvermeerdering niet ontoelaatbaar acht, zal recht worden gedaan op de vermeerderde eis.
4.4 [appellant] heeft beroep aangetekend tegen bedoeld eindvonnis en is van mening dat de kantonrechter [geïntimeerde] ten onrechte een terme de grâce heeft gegund (grief I) en voorts dat het vonnis (behoudens voor wat de proceskosten betreft) ten onrechte niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard (grief II).
4.5 Het hof stelt vast dat hetgeen de kantonrechter heeft overwogen en beslist ten aanzien van de eerste opzeggingsgrond in de brief van 19 augustus 2011 in hoger beroep geen onderdeel van het geschil meer uitmaakt, nu daartegen geen grief is ontwikkeld.
4.6 [geïntimeerde] heeft erkend dat hij na voldoening van de huurachterstand als door de kantonrechter was vastgesteld, weer direct een huurachterstand heeft doen ontstaan. Ter comparitie heeft hij ook erkend dat de huurachterstand op dat moment € 3.854,98 bedroeg. Het verweer van [geïntimeerde] komt er - kort gezegd - op neer dat hij (na conflict met zijn werkgever) geen salaris meer ontvangt, dat hij (nog) geen uitkering krijgt en dat hij derhalve niet in staat is de huur (tijdig) te voldoen.
4.7 Betalingsonmacht ligt geheel in de risicosfeer van [geïntimeerde]. Nu vaststaat dat [geïntimeerde] reeds geruime tijd wisselende huurachterstanden heeft, welke met regelmaat een achterstand van drie maanden ver te boven gaan, en daarvan ook op 17 april 2013 sprake was, zal het hof de datum waarop de huurovereenkomst eindigt alsnog definitief vaststellen, zoals door [appellant] is gevorderd. De door grief I opgeworpen vraag behoeft verder geen behandeling, omdat [appellant] daarbij geen belang (meer) heeft.
4.8 Grief II treft doel. Weliswaar staat het bepaalde in artikel 7:272 lid 1 BW in de regel er aan in de weg dat de vaststelling van de datum waarop de huurovereenkomst eindigt uitvoerbaar wordt verklaard bij voorraad, maar de uitzonderingsmogelijkheid op die regel doet zich hier voor. Nu [geïntimeerde] nagenoeg stelselmatig te laat is met het betalen van de huur en de huurachterstand inmiddels forse proporties heeft aangenomen terwijl mogelijkheden om daaraan op korte termijn wat te doen niet zijn gesteld of gebleken, moet het er voor worden gehouden dat het eventueel aanwenden van verdere rechtsmiddelen enkel bedoeld zal zijn om tijd te rekken (zie HR 8 januari 1982, NJ 1982, 455). Een en ander klemt temeer nu ook in de procedure in hoger beroep slechts betalingsonmacht als verweer is aangevoerd.
Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd voor wat betreft de datum vaststellen beëindiging en ontruiming en zal voor het overige worden bekrachtigd. Het hof zal een datum beëindiging en ontruiming vaststellen (zonder voorwaarde). Het hof acht de nader te noemen termijnen in overeenstemming met de omstandigheden van het geval. De in hoger beroep gevorderde (nieuwe) huurachterstand zal eveneens worden toegewezen, nu [geïntimeerde] ter comparitie heeft erkend een nog hoger bedrag verschuldigd te zijn. [geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, de kosten van het geding in hoger beroep hebben te dragen (salaris advocaat: 2 punten tarief II).
vernietigt het vonnis van 29 maart 2012 waarvan beroep, voor zover daarbij (onder voorwaarde) de datum einde huurovereenkomst is vastgesteld en [geïntimeerde] is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de zelfstandige woonruimte staande en gelegen aan [adres] te [woonplaats], zal eindigen op 30 juni 2013;
veroordeelt [geïntimeerde] om het gehuurde uiterlijk op 30 juni 2013 met alle zich daarin bevindende personen en zaken te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [appellant] te stellen;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag groot € 2.354,74 te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1 % per maand, telkens vanaf de respectievelijke vervaldata van de huurtermijnen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak op € 385,33 aan verschotten en € 1.788,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.M. Rowel-van der Linde en
J.H. Kuiper en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 mei 2013 in bijzijn van de griffier.