ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9804
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een pandrecht op een minigraver
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2013, staat de rechtsgeldigheid van een pandrecht op een minigraver centraal. Appellante, [B.V. A], heeft in hoger beroep een akte genomen waarin zij producties heeft overgelegd, terwijl de geïntimeerden, bestaande uit [B.V. B] en twee natuurlijke personen, een antwoordakte hebben ingediend. Het hof heeft het tussenarrest van 27 november 2012 overgenomen en de verdere procedure voortgezet. De kern van het geschil betreft de vraag of de vestigingsakte en de opgave van de verpande voorraden voldoende specificaties bevatten om de verpanding rechtsgeldig te maken. Het hof oordeelt dat het niet noodzakelijk is dat de verpande zaken zelf in detail worden gespecificeerd, zolang de akte voldoende gegevens bevat om achteraf te kunnen vaststellen om welke voorraden het gaat. De enkele omstandigheid dat nadere specificaties uit de boekhouding van de pandgever moeten worden gehaald, maakt de verpande voorraden niet onbepaalbaar.
Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de ontvreemde minigraver daadwerkelijk onder de verpanding valt. Hoewel zij een aankoopfactuur heeft overgelegd, ontbreekt een duidelijke specificatie van de grootboekrekening die aantoont welke minigravers verpand zijn. Het hof heeft de comparitie van partijen gelast om verdere verduidelijking te krijgen over de vordering van appellante op [B.V. C] en andere relevante zaken. De comparitie zal ook dienen om te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen. De beslissing van het hof bevat diverse instructies voor de partijen, waaronder het inbrengen van relevante stukken en het opgeven van verhinderdagen voor de comparitie.