Vaststaande feiten
3.5 De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.10) van het vonnis van
3 november 2010 en in rechtsoverweging 2.1 van het vonnis van 6 juli 2011 de feiten vastgesteld. Tegen deze feitenvaststelling zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren daartegen gebleken. Het hof zal dan ook uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde feiten. aangevuld met wat verder over de feiten is komen vast te staan, komen deze op het volgende neer.
3.5.1 [geïntimeerde] is advocaat te Assen.
3.5.2 [appellant] is was van 25 januari 1992 tot 20 december 1994 in gemeenschap van goederen gehuwd met [X] (hierna: [X]).
3.5.3 Op 11 juni 2004 is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen tussen [geïntimeerde] en [appellant], inhoudende dat [geïntimeerde] [appellant] zou bijstaan in een procedure tot boedelverdeling tussen [appellant] en [X]. In de schriftelijke opdrachtbevestiging is onder meer vermeld:
"Bijzondere afspraken? : indien v.w. toevoeg. achteraf wordt ingetrokken of er überhaupt geen toev. wordt afgegeven dan 170 € / en betaling ná afwik."
3.5.4 [geïntimeerde] heeft voor [appellant] een procedure aanhangig gemaakt tegen [X] bij de rechtbank te Groningen. In deze procedure heeft [appellant] onder meer gevorderd dat [X] wordt veroordeeld over te gaan tot een boedelbeschrijving, dat de activa en passiva uit de huwelijksgoederengemeenschap aan [X] worden toebedeeld onder de gehoudenheid van [X] de vordering van [appellant] uit hoofde van onderbedeling te voldoen.
3.5.5 [X] is tijdens de procedure overleden. De procedure is geschorst, waarna [appellant]
[Y] (hierna: [Y]) als enig erfgenaam van [X] heeft opgeroepen om de procedure voort te zetten.
3.5.6 Bij vonnis van 18 mei 2005 heeft de rechtbank Assen [Y] veroordeeld over te gaan tot een boedelbeschrijving en bepaald dat de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende activa en passiva zullen worden verdeeld, in die zin dat deze aan [Y] zullen worden toebedeeld onder diens gehoudenheid aan [appellant] van diens onderbedeling een uitkering te doen. Dit vonnis is op 9 juni 2005 (niet in persoon) aan [Y] betekend.
3.5.7 Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen is [Y] op vordering van [appellant], die ook in die procedure werd bijgestaan door [geïntimeerde], bij verstek veroordeeld:
"tot medewerking aan het tot stand komen van een boedelbeschrijving als bedoeld in het vonnis van de rechtbank Assen d.d. 18 mei 2005 binnen 2 weken na betekening van het vonnis"
en
"tot betaling aan eiser van een dwangsom groot € 1.000,00 voor elke dag dat gedaagde in gebreke blijft aan de veroordeling sub 1. te voldoen met dien verstande dat maximaal € 20.000,-- aan dwangsommen verbeurd zal kunnen worden."
3.5.8 Op het door [appellant] tegen dit vonnis ingestelde beroep heeft het gerechtshof te Leeuwarden bij arrest van 16 november 2005, na gedeeltelijke vernietiging daarvan,
[Y] bij verstek veroordeeld:
"tot betaling aan [appellant] van een dwangsom groot € 5.000,-- voor elke dag dat [Y] in gebreke blijft aan de in het bestreden vonnis van 12 augustus 2005 in het dictum (…) gegeven veroordeling te voldoen, met dien verstande dat de dwangsom eerst wordt verbeurd op het tijdstip gelegen veertien dagen na betekening van dit arrest indien [Y] alsdan niet heeft voldaan aan de in het dictum van het vonnis van 12 augustus 2005 (…) gegeven veroordeling".
Het hof bepaalde dat maximaal een bedrag van € 100.000,- aan dwangsommen zal worden verbeurd.
3.5.9 [appellant] heeft in een brief van 22 december 2005 de opdracht aan [geïntimeerde] beëindigd. In deze brief heeft hij [geïntimeerde] verzocht te wachten met het versturen van nota's.
3.5.10 Op een verzoek om uitbetaling door [geïntimeerde] heeft de Raad voor Rechtsbijstand op
17 januari 2006 de aan [appellant] verleende voorwaardelijke toevoegingen met terugwerkende kracht niet in definitieve toevoegingen omgezet. De raad overwoog daartoe:
"Gelet op het verboet zijn van € 100.000,00 aan dwangsommen welke worden verhaald op de woning van gedaagde, en overigens niet gebleken is dat deze dwangsommen niet verhaald kunnen worden, stelt de raad het vermogen van verzoeker vast op € 100.000,00."
3.5.11 [geïntimeerde] heeft [appellant] voor een bedrag van € 10.615,03 aan declaraties verstuurd, waarvan een bedrag van € 10.533,68 onbetaald is gebleven.
3.5.12 [Y] heeft verzet ingesteld tegen het in rechtsoverweging 3.5.8 bedoelde arrest van het hof van 16 november 2005. Het hof heeft bij arrest van 13 juni 2007 zowel het verstekarrest van 16 november 2005 als het vonnis in kortgeding van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2005 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [appellant] tot veroordeling van [Y] om op straffe van verbeurte van een dwangsom mee te werken aan het tot stand komen van een boedelbeschrijving afgewezen, een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Het hof heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat hetgeen de rechtbank Assen in haar vonnis van 18 mei 2005 heeft toegewezen niet voor versterking met een dwangsom in aanmerking komt.
3.5.13 [appellant] heeft, na een negatief cassatieadvies, berust in het arrest van het hof van 13 juni 2007.
3.5.14 Tijdens de genoemde procedures is gebleken dat [X] in het verleden een testament heeft opgemaakt, waarbij zij niet alleen [Y], maar ook de heer [de pleegzoon] (hierna: [de pleegzoon]), haar pleegzoon, voor ¼ deel tot haar erfgenaam heeft benoemd.
Op 28 juli 2010 heeft de Raad van Discipline te Leeuwarden een op 8 januari 2008 door [appellant] tegen [geïntimeerde] ingediende klacht gegrond verklaard. De Raad van Discipline overwoog daartoe onder meer:
"De raad stelt vast dat […] is gebleken dat verweerder voor de aanvang van de procedure kennelijk heeft nagelaten het testament op te vragen, zodat niet alle erfgenamen bekend waren. […]Vaststaat derhalve dat verweerder verzuimd heeft alle betrokken tegenpartijen op te roepen hetgeen hem kan worden aangerekend. Bovendien blijkt uit de stukken, waaronder het cassatieadvies van 7 augustus 2007 van mr. V.-K. dat verweerder aanvankelijk de zaak bij de verkeerde instantie aanhangig heeft gemaakt en de verkeerde vordering heeft ingesteld. Verweerder heeft de inhoud van het cassatie-advies niet uitdrukkelijk betwist, zodat de raad van de juistheid daarvan uitgaat. Verweerder heeft enkel als verweer aangevoerd dat “ik niet kan inzien wat ik niet zou hebben gedaan”. Als verweerder daarmee bedoelt te ontkennen dat hij fouten heeft gemaakt, dan is dit onvoldoende onderbouwd en had het op de weg van verweerder gelegen nadere argumenten aan te voeren. Verweerder heeft op dit punt verwijtbaar gehandeld.
[…]
De raad constateert dat verweerder, nadat klager hem op 22 december 2005 had laten weten geen gebruik meer te willen maken van zijn diensten (brief verweerder van 9 januari 2006) het initiatief heeft genomen om tot intrekking van de toevoeging te komen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder heeft daarbij ten onrechte de indruk gewekt dat klager kon beschikken over een bedrag van € 100.000,00 aan verbeurde dwangsommen. Klager had op dat moment weliswaar een vordering terzake van verbeurde dwangsommen, maar verweerder wist dat klager dit bedrag nog niet had geïnd. Zijn verzoek om tot intrekking van de toevoeging over te gaan was dan ook voorbarig.
[…]
Bovendien had het op de weg van verweerder gelegen om nadat het arrest van het hof van 16 november 2005 en het vonnis van de rechtbank van 12 augustus 2005 waren vernietigd, zijn declaraties te crediteren en de Raad voor Rechtsbijstand te vragen de beslissing betreffende de intrekking van de toevoeging, terug te draaien. De uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden waarbij genoemde uitspraken zijn vernietigd, dateert van 13 juni 2007. In december 2007 heeft een gesprek bij de deken plaatsgevonden. Verweerder is toen bekend geraakt met genoemde uitspraak en had onmiddellijk stappen moeten ondernemen om de intrekking van de toevoeging ongedaan te maken. Gebleken is dat dit eerst bij brief van 23 november 2009 is gebeurd. De raad acht het handelen van verweerder ook op dit punt verwijtbaar.”
3.5.15 [appellant] heeft in december 2012 een andere door hem tegen [geïntimeerde] ingediende tuchtklacht ingetrokken, nadat hij had vernomen dat [geïntimeerde] ernstig ziek was.