ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9229

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.122.908/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten jeugdzorg voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdzorg voor een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak betreft een beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 28 november 2012, waarin machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] werd verleend. De minderjarige, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J. de Bruin, heeft verzocht om vernietiging van de eerdere beschikkingen en om zijn zaak in hoger beroep te horen. De moeder van [de minderjarige] heeft het eenhoofdig gezag, maar heeft geen informatie verstrekt over de vader, die onbekend is.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 12 december 2012 verblijft in een gesloten jeugdzorgvoorziening op basis van de eerder verleende machtiging. De minderjarige heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de gesloten plaatsing niet de juiste oplossing is voor zijn problemen en dat hij bereid is om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek vanuit de thuissituatie. Het hof heeft de zorgen van Bureau Jeugdzorg (BJZ) over de ontwikkeling van de minderjarige gedeeld en geconcludeerd dat de gesloten jeugdzorg noodzakelijk is om te voorkomen dat hij zich aan de zorg onttrekt.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van de minderjarige in zijn appel beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet-ontvankelijk is in zijn beroep tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar heeft de bestreden beschikkingen voor het overige bekrachtigd. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernstige zorgen over de opvoedsituatie en de pedagogische kwaliteiten van de moeder, die niet heeft meegewerkt aan de hulpverlening. Het hof heeft benadrukt dat de thuissituatie van de minderjarige een relevante factor is in deze procedure en dat de zorgen van BJZ gerechtvaardigd zijn.

Uitspraak

Beschikking d.d. 16 april 2013
Zaaknummer: 200.122.908/01
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[de minderjarige],
thans verblijvende in [het behandelcentrum],
appellant,
hierna te noemen: [de minderjarige],
advocaat mr. P.J. de Bruin, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
Bureau Jeugdzorg Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ,
Belanghebbende:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Groningenvan 28 november 2012 (zaaknummer: 136911 JE RK 12-793 is machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] (hierna te noemen: [de minderjarige]) in een voorziening voor gesloten jeugdzorg verleend met ingang van 28 november 2012 tot 22 februari 2013.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (zaaknummer: 138682/JE RK 13-44) is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd met ingang van 22 februari 2013 voor de duur van een jaar en is voorts de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor gesloten jeugdzorg verlengd met ingang van 22 februari 2013 voor de duur van zes maanden.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 27 februari 2013, heeft [de minderjarige] verzocht de beschikkingen van de rechtbank Leeuwarden van 28 november 2012 en 23 januari 2013 (het hof begrijpt: de beschikking van de rechtbank Groningen van 28 november 2012 en de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 23 januari 2013) te vernietigen en hem te horen in hoger beroep.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 19 maart 2013, heeft BJZ het verzoek van [de minderjarige] bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep dan wel afwijzing ervan.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 11 maart 2013 en de brief met bijlagen van mr. De Bruin van 13 maart 2013.
De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 21 maart 2013. [De minderjarige] is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en begeleid door dhr. [X], werkzaam bij [het Behandelcentrum]. Namens BJZ zijn verschenen mw. [Y] en mw. [Z]. De moeder is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
[de minderjarige] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaak en in aanwezigheid van zijn advocaat gehoord door een raadsheer-commissaris in een informele setting (kinderverhoor).
De beoordeling
Feiten en achtergronden
1. De moeder is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] bevallen van [de minderjarige]. [de minderjarige] heeft nog een zusje: [het zusje], geboren op [geboortedatum]. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] en wenst geen informatie te geven over de identiteit van de vader van [de minderjarige]. De vader van [de minderjarige] is om die reden -voor in elk geval de Raad, BJZ en dit hof- onbekend. Voorts is onbekend wat de rol van de vader in de opvoedingssituatie van [de minderjarige] is of is geweest. De enige informatie waarover het hof beschikt, is de mededeling van de advocaat van [de minderjarige] ter zitting dat er geen vader in beeld is. Derhalve is niet goed vast te stellen of de vader mogelijk belanghebbende is in deze procedure en kan hij, al ware dat zo, niet als zodanig worden aangemerkt.
2. De raad is eind 2011 een beschermingsonderzoek gestart ter beantwoording van de vraag of een kinderbeschermingsmaatregel voor [de minderjarige] is geïndiceerd. Dit gebeurde naar aanleiding van een verzoek daartoe van de kantonrechter in het kader van een strafzaak (ter zake van overtreding van de Leerplichtwet).
3. Op basis van de onderzoeksbevindingen, neergelegd in een rapport gedateerd 1 februari 2012, heeft de raad de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verzocht voor de duur van een jaar, welk verzoek bij beschikking van de kinderrechter van 22 februari 2012 is toegewezen. De kinderrechter heeft in die beschikking overwogen dat sprake is van een zeer zorgelijke situatie omdat [de minderjarige] op zowel cognitief als op sociaal-emotioneel vlak tussen wal en schip dreigt te raken. Daarbij is vastgesteld dat de moeder inzicht weigert te geven in de thuissituatie, de samenwerking tussen haar en de school van [de minderjarige] is vastgelopen terwijl voorts vast is komen te staan dat de moeder niet openstaat voor hulpverlening en interventie door de leerplichtambtenaar niets heeft opgeleverd.
4. Nadat [de minderjarige] tot driemaal toe zonder kennisgeving daarvan niet op de afspraak voor een kennismakingsgesprek is verschenen, is door BJZ op 2 mei 2012 een schriftelijke aanwijzing aan [de minderjarige] gegeven. In die aanwijzing is onder meer opgenomen dat [de minderjarige] gehouden is tot samenwerking met de gezinsvoogd en gemaakte afspraken dient na te komen.
5. Bij gelijke datum is ook aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin is opgenomen dat de moeder gehouden is om samen te werken met de gezinsvoogd en inzicht te geven in de opgroei- en opvoedsituatie van [de minderjarige]. Daarbij is aangegeven dat als de moeder de aanwijzing niet opvolgt het niet in het belang van [de minderjarige] is om langer thuis te wonen en hij uit huis zal worden geplaatst.
6. Bij beschikking van 10 juli 2012 is door de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een dag en nacht opvang verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 22 februari 2013. Daartoe is onder meer overwogen dat medewerking door de moeder aan uitvoering van de ondertoezichtstelling niet mogelijk is gebleken. [de minderjarige] is op basis van die machtiging geplaatst op de opvangvoorziening De Sont.
7. Bij verzoekschrift van 3 oktober 2012, binnengekomen bij de rechtbank op 18 oktober 2012, heeft BJZ de kinderrechter verzocht om een machtiging voor gesloten jeugdzorg te verlenen voor [de minderjarige], bedoeld in artikel 29b WJZ, voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling (tot 22 februari 2013). Ter onderbouwing van het verzoek is onder meer toegelicht dat [de minderjarige] meerdere keren is weggelopen bij de (open) opvangvoorziening De Sont en dat de moeder nog steeds niet meewerkt ten gevolge waarvan de hulp niet van de grond komt. Bij het verzoekschrift is onder meer overlegd een hulpverleningsplan, een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en een instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper [Q], gedateerd 16 oktober 2012.
8. Bij de bestreden beschikking van 28 november 2012 is door de kinderrechter, na behandeling van de zaak ter terechtzitting op 21 november 2012, machtiging tot plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten Jeugdzorg verleend.
Sinds 12 december 2012 verblijft [de minderjarige] op basis van die machtiging op [het behandelcentrum].
9. Bij verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 18 januari 2013, heeft BJZ de kinderrechter verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met een jaar te verlengen, alsmede de machtiging voor gesloten jeugdzorg te verlengen voor de duur van zes maanden.
10. Bij de bestreden beschikking van 23 januari 2013 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd met ingang van 22 februari 2013 voor de duur van een jaar en voorts de machtiging tot gesloten plaatsing van [de minderjarige] verlengd voor de duur van een half jaar met ingang van 22 februari 2013.
Het standpunt van [de minderjarige]
11. Namens [de minderjarige] is in het beroepschrift kort samengevat aangevoerd dat de gesloten plaatsing niet het juiste middel is voor zijn problemen. Hij is van mening dat het conflict tussen zijn moeder en BJZ geen reden mag zijn om hem gesloten te plaatsen. Ook is hij van mening dat zijn problemen niet in de thuissfeer of opvoedingssituatie liggen. [de minderjarige] is bereid om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek en dat kan vanuit de thuissituatie. Hij geeft aan dat zijn gedrag en optreden in situaties hem eigen is en hij dit heeft ontwikkeld ter bescherming van zichzelf tegen wat hij als inbreuken of pogingen tot inbreuk op zijn persoon ervaren heeft en ervaart. In het verleden vooral tegen het pesten en het zich niet houden aan afspraken en gedane toezeggingen door de scholen en in het heden tegen regels waar hij de zin niet van in ziet en waarvan de zin hem ook niet duidelijk kan worden uitgelegd. In de accommodatie waar hij thans verblijft wordt bovendien niet tegemoetgekomen aan zijn leerwensen. [de minderjarige] wil graag vrachtwagenchauffeur worden. Het wegloopgedrag bij De Sont was een reactie op de richting waarin men hem probeerde te duwen, maar waarvoor hij niet gemotiveerd was. [de minderjarige] is van mening dat hij voldoende is geholpen wanneer beter bij zijn belangstelling aangesloten zou worden. Ter zitting heeft [de minderjarige] hieraan toegevoegd dat hij graag weer thuis wil wonen bij zijn moeder.
De overwegingen van het hof
De ontvankelijkheid van [de minderjarige] in zijn appel
12. Ingevolge artikel 29a lid 2 van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) is [de minderjarige] processueel bekwaam om in rechte op te komen tegen de rechterlijke machtigingen tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Nu een vergelijkbare bepaling ontbreekt voor de ondertoezichtstelling zal het hof, zoals ter zitting ook besproken, [de minderjarige] wegens zijn processuele onbekwaamheid niet-ontvankelijk verklaren in zijn appel voor zover dat is gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
De machtigingen gesloten jeugdzorg
13. De in geding zijnde machtigingen tot plaatsing en verlenging van die plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van [de minderjarige] bestrijkt de periode van
28 november 2012 tot 22 augustus 2013.
14. Beoordeeld moet worden of er bij [de minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
15. Het hof deelt de ernstige zorgen van BJZ met betrekking tot de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [de minderjarige]. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof in dit verband gebleken dat [de minderjarige] in zijn basisschoolperiode vier maal van school is gewisseld en daarnaast gedurende een lange periode (twee jaar) niet naar school is gegaan. Ook op de middelbare school is sprake van wisselingen van scholen. Het heeft [de minderjarige] daardoor ontbroken aan continuïteit in het onderwijs. Voorts blijkt dat vanuit de scholen sprake is van aanhoudende ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige], die meer dan eens resulteerden in een conflictueuze situatie tussen de scholen en de moeder. In de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing van [de minderjarige] was onder meer sprake van veelvuldig te laat komen op school door [de minderjarige] en slechte schoolprestaties. Voorts vertoonde [de minderjarige] pestgedrag en ander negatief gedrag en werd hij –volgens hem zelf en zijn moeder- zelf ook veel gepest. Uit informatie van school blijkt verder dat [de minderjarige] weinig tot geen aansluiting had met klasgenoten en [de minderjarige] in de klas werd ervaren als moeilijk benaderbaar, niet aanspreekbaar en apathisch. Ook tijdens zijn verblijf bij De Sont bleef [de minderjarige] blijkens het verslag van het Leger des Heils van 10 oktober 2012 - waarin verdere diagnostiek werd geadviseerd - zorgelijk gedrag vertonen in de omgang met andere mensen en in het bijzonder waar het gaat om de omgang met meisjes (grensoverschrijdend), terwijl ook vanuit de (nieuwe) school wordt gemeld dat [de minderjarige] als zeer afwachtend en zeer afwezig wordt ervaren. Tenslotte wordt vanuit [het Behandelcentrum] ook aangegeven dat [de minderjarige] passief is en moeite lijkt te hebben met sociaal begrijpen. Er wordt benoemd dat [de minderjarige] veel behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur en is gebaat herhaaldelijk in stappen uitleg te krijgen. Mogelijk is sprake van PDD-NOS.
16. Het hof stelt verder vast dat de stappen die zijn genomen ter afwending van de ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] - zoals de ondertoezichtstelling, de aanwijzingen en aansluitend de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een open setting bij De Sont - niet toereikend zijn gebleken. Vast is komen te staan dat [de minderjarige] dringend hulp nodig heeft maar zich aan de benodigde zorg onttrekt of wordt onttrokken. Daarbij wijst het hof erop dat al jarenlang vanuit verschillende personen en instanties ernstige zorgen over [de minderjarige] worden geuit en telkens onderzoek van [de minderjarige] noodzakelijk wordt geacht maar de moeder haar medewerking daaraan blijft onthouden. Ook is er nog steeds geen zicht op de thuissituatie van [de minderjarige] bij de moeder en is [de minderjarige] meerdere keren weggelopen tijdens zijn verblijf op De Sont.
17. Anders dan [de minderjarige] is het hof van oordeel dat de thuissituatie bij de moeder wel degelijk een relevante factor is in het geheel. Het hof ziet een patroon waarin sprake is van conflicten tussen de moeder en instanties en de moeder het vervolgens om haar moverende redenen geheel laat afweten en ieder contact met (hulpverlenende) instanties afhoudt, ook in situaties waarin dat zeer tegen het belang van [de minderjarige] is. Zo is ter zitting bijvoorbeeld gebleken dat de moeder al maanden niets van zich heeft laten horen en ook niet (telefonisch) bereikbaar is voor [de minderjarige], terwijl voorts duidelijk is dat [de minderjarige] zijn moeder en zusje mist. Het heeft het hof daarbij in negatieve zin verrast dat de moeder ook ter zittingen bij de rechtbank en nu ook ter zitting bij het hof niet ter ondersteuning van [de minderjarige] of ter informatie over [de minderjarige] is verschenen. Blijkens de stukken reageert de moeder daarbij ook niet op aanwijzingen dan wel correspondentie van de zijde van BJZ noch is zij aanwezig geweest bij plaatsingsgesprekken bij De Sont en [het Behandelcentrum]. De ernstige zorgen bij BJZ over de wijze waarop de moeder invulling geeft aan haar pedagogisch gezag in het licht van de ernstige zorgen die er over [de minderjarige] zijn, zijn daarom naar het oordeel van het hof zeker gerechtvaardigd.
18. Door de onduidelijkheid over de pedagogische kwaliteiten van de moeder en de gerechtvaardigde zorgen daarover, kan het hof [de minderjarige] niet volgen in zijn standpunt dat terugkeer naar de moeder, al dan niet met hulpverlening in de thuissituatie, op dit moment een reële mogelijkheid is. Tot op heden ontbreekt immers elke vorm van samenwerking met de moeder. Daarbij opgeteld dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en de gewone machtiging uithuisplaatsing geen soelaas hebben geboden, komt het hof tot de conclusie dat de in geding zijnde maatregel van gesloten jeugdzorg (en de verlenging daarvan) geboden is.
Ter zitting heeft [de minderjarige] verder nog gesteld dat in het recent verrichte psychologisch onderzoek geen bijzonderheden zijn gebleken. Nu daarvan nog geen stukken voorhanden zijn en ook BJZ nog niet bekend was met de resultaten van dat onderzoek, kan het hof daar in deze procedure geen waarde aan hechten. Ook ziet het hof hierin geen aanleiding om de termijn van de verleende machtiging voor kortere duur te bekrachtigen. Thans dienen de resultaten van een onderzoek van [de minderjarige] te worden afgewacht teneinde de problemen van [de minderjarige] te kunnen plaatsen en in dat licht passende zorg en/of hulpverlening in te zetten en richting te geven aan onderwijs en/of werktoeleiding.
De slotsom
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat is voldaan aan de criteria voor de in geding zijnde maatregel en de verlenging daarvan. Het hof zal daarom de bestreden beschikkingen in zoverre bekrachtigen.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn appel gericht tegen de beschikking van 23 januari 2013 voor zover bij die beschikking de duur van de ondertoezichtstelling is verlengd met de duur van een jaar;
bekrachtigt de bestreden beschikkingen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, M.P. den Hollander en F. J. Streppel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 april 2013 in bijzijn van de griffier.