ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8624

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.100.205/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en bewijs van verzending in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2013, staat de verjaring van een vordering centraal. De appellant, die in eerste aanleg als eiser optrad, heeft een beroep gedaan op verjaring van de rechtsvordering die door de geïntimeerde, in eerste aanleg gedaagde, is ingesteld. De geïntimeerde vorderde betaling van drie facturen die in 2003 zijn verzonden, maar de appellant betwistte de ontvangst van een belangrijke aanmaning van 4 augustus 2006, die binnen de verjaringstermijn viel. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde als eiseres de bewijslast draagt om aan te tonen dat de aanmaning de appellant heeft bereikt. Het hof concludeert dat de enkele stelling van verzending niet voldoende is om te bewijzen dat de brief ook daadwerkelijk is bezorgd. De appellant heeft bovendien betoogd dat hij een deel van de vordering contant heeft afbetaald, wat de zaak verder compliceert. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van de geïntimeerde af, waarbij het hof de geïntimeerde in de kosten van beide instanties veroordeelt. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures, vooral met betrekking tot de ontvangst van aanmaningen en de verjaring van vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.100.205/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad, kanton Deventer 566779 CV EXPL 11-2304)
arrest van de tweede kamer van 23 april 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. Ph. J.N. Aarnoudse, kantoorhoudende te Deventer,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Deventer,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S. van den Berg, kantoorhoudende te Deventer.
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Ten aanzien van het procesverloop tot 27 maart 2012 verwijst het hof naar het tussenarrest van die datum. Daarna heeft een comparitie van partijen plaatsgehad waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Tot persistit!"
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, het vonnis van het Kantongerecht te Deventer, op 20 oktober 2011 onder rolnummer 566779 tussen partijen gewezen, te bekrachten, zonodig met aanvulling en verbetering van gronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding."
Voorts heeft [appellant] een akte genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
1. [geïntimeerde] heeft in 2003 in opdracht van [appellant] enkele diensten verleend. Uit dien hoofde vordert zij betaling van drie door haar in 2003 verzonden facturen tot een totaal van € 1.130,75 in hoofdsom, te vermeerderen met incassokosten, wettelijke rente en nakosten. [appellant] betoogt op de vordering € 400,- contant te hebben afbetaald aan een voormalig kantoorgenoot van [geïntimeerde], [kantoorgenoot]. Hij beroept zich bovendien op verjaring van de rechtsvordering.
2. De kantonrechter heeft de verweren van [appellant] gepasseerd en heeft het gevorderde met uitzondering van de nakosten toegewezen.
De grieven
3. De grieven beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof overweegt het volgende.
De verjaring
4. Voor de beoordeling van dit verjaringsverweer geldt als vaststaand tussen partijen dat [appellant] tussen 7 juni 2001 en 25 januari 2007 op het adres [adres] in [woonplaats] woonde, waar hij ook stond ingeschreven. Vanaf 25 januari 2007 woonde hij en stond hij ingeschreven op het adres [adres 2] in [woonplaats].
5. [geïntimeerde] voert aan dat [appellant] meerdere keren mondeling is verzocht om tot betaling over te gaan. Het hof passeert dit verweer, aangezien de verjaring van rechtsvorderingen niet door mondelinge aanmaningen of mededelingen kan worden gestuit. Aan het bewijsaanbod dat hieromtrent is gedaan, gaat het hof daarom voorbij.
6. [geïntimeerde] beroept zich echter ook op de stuitende werking van een aantal schriftelijke aanmaningen. De eerste twee dateren van 10 maart 2003 en 28 januari 2004. Indien (een van) deze brieven de rechtsvordering hebben (heeft) gestuit, is dat voor de verdere beoordeling van het geschil niet van belang, omdat sindsdien (behoudens tussentijdse stuitingen, waardoor telkens opnieuw een termijn van vijf jaar zou zijn ingegaan) meer dan vijf jaar is verstreken totdat de vordering op 15 juli 2011 door een daad van rechtsvervolging (dagvaarding) is gestuit.
7. Voor de brief van 4 augustus 2006 geldt dit niet. De datering van deze brief is gelegen binnen de verjaringstermijn en vanaf de dagtekening tot aan de dagvaarding op 15 juli 2011 zijn eveneens minder dan vijf jaar verstreken. Hoewel deze brief goed is geadresseerd, betoogt [appellant] dat hij deze niet heeft ontvangen. [geïntimeerde] twijfelt daaraan, omdat diverse betalingsherinneringen via Post NL (voorheen TNT Post) naar het adres zijn verzonden waar [appellant] ten tijde van het versturen van de brief woonde, en die hij alle beweert niet te hebben ontvangen.
8. Anders dan [geïntimeerde] verdedigt, ligt het op haar weg als eiseres om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de brief van 4 augustus 2006 [appellant] heeft bereikt, of dat [appellant] het nadeel heeft te dragen van het feit dat zulks niet is gebeurd. Gelet op de strenge eisen die in dit verband aan de stelplicht plegen te worden gesteld, dient uit hetgeen [geïntimeerde] feitelijk aanvoert te volgen dat de brief op het aangegeven adres is besteld, althans is aangeboden (vergelijk
HR 4 juni 2004, JBPr 2004, 50 en HR 10 mei 1996, NJ 1996, 536). Omdat de enkele stelling dat de brief door [geïntimeerde] is verzonden niet impliceert dat deze vervolgens is bezorgd of aangeboden, is [geïntimeerde] in deze stelplicht tekortgeschoten. Aan bewijsvoering ten aanzien van de daaraan voorafgaande verzending kan daarom niet worden toegekomen.
9. Voor de aanmaningen die [geïntimeerde] zegt op 20 maart 2009, 15 juni 2011 en 24 juni 2011 te hebben verstuurd (en voor eventuele erkenning van de vordering in 2011), geldt dat deze de verjaring niet hebben kunnen stuiten indien de brief van 4 augustus 2006 dat niet al eerder heeft gedaan. Voor die laatste brieven uit 2009 en 2011 geldt bovendien hetzelfde als hetgeen hiervoor omtrent de ontvangst van de brief van 4 augustus 2006 al werd overwogen. Daar komt nog bij dat de brieven van 20 maart 2009 en 24 juni 2011 onjuist zijn geadresseerd.
Betaling
10. Omdat de vordering geheel afstuit op de honorering van het beroep op verjaring, kan het verweer dat de vordering deels is voldaan onbesproken blijven.
Slotsom
11. De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis van 20 oktober 2011 moet worden vernietigd.
Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht nihil
totaal verschotten € nihil
12. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 90,81
- griffierecht € 291,00
totaal verschotten € 381,81 en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief: 1
1 punt x € 632,00 € 632,00
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Deventer van 20 oktober 2011 en doet opnieuw recht;
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil voor verschotten en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 381,81 voor verschotten.
Dit arrest is gewezen door M.W. Zandbergen, M.M.A. Wind en R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 23 april 2013.