GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.083.965/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 103210 / HA ZA 08-559)
arrest van de tweede kamer van 23 april 2013
de stichting
Stichting Hanzehogeschool Groningen,
gevestigd te Groningen,
appellante in het principaal appel en verweerster in het incident,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: Hanzehogeschool,
advocaat: mr. E.F.A. Dams, kantoorhoudend te Groningen,
[geïntimeerde] Groningen B.V.,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal appel en eiseres in het incident,
appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D. Knottenbelt, kantoorhoudend te Rotterdam.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 5 juli 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
1. Het verloop van de procedure in hoger beroep na het tussenarrest van 5 juli 2011 is als volgt:
1.1. Hanzehogeschool heeft een memorie van grieven genomen waarvan de conclusie als volgt luidt:
"Hanzehogeschool verzoekt het Gerechtshof het tussenvonnis van de Rechtbank van
12 januari 2011 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, (zonodig) onder verbetering van de gronden, in conventie [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen ten aanzien van de bouwtermijnverlenging en de daarmee samenhangende financiële vorderingen zoals in dit hoger beroep aan de orde, althans al deze vorderingen aan [geïntimeerde] te ontzeggen, althans de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank teneinde met inachtneming van de beslissing van Uw Hof verder te procederen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan Hanzehogeschool van de kosten van de procedure in hoger beroep."
1.2. Daarop heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel appel genomen waarvan de conclusie als volgt luidt:
"A. In principaal appèl:
Tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank van 12 januari 2011 (zaak-
/rolnummer: 103210/HA ZA 08-559), zo nodig met verbetering en/of aanvulling van
gronden, behalve voor wat betreft de in rechtsoverwegingen 4.13, 4.14 en 4.20
gegeven beslissingen;
B. In incidenteel appèl:
Tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 12 januari 2011 (zaak-
/rolnummer: 103210/HA ZA 08-559) uitsluitend voor wat betreft de in de
rechtsoverwegingen 4.13, 4.14 en 4.20 gegeven afwijzingen van de vorderingen van
incidenteel appellante en tot bekrachtiging van dit vonnis voor het overige en,
opnieuw rechtdoende:
a. Incidenteel geïntimeerde te veroordelen aan incidenteel appellante te betalen
de door incidenteel appellante gevorderde - en onder de als post B.1 in het petitum
van de dagvaarding in eerste instantie genoemde vordering begrepen - bedragen van
€ 240.000,- (extra bouwkundige kosten Versnellingsplan) en € 300.000,- (kosten
inefficiënt werken), beide bedragen te vermeerderen met 19% BTW en met de
wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf 14 dagen na de datum van de
desbetreffende factuur tot de dag der algehele voldoening (productie 93 CvEc:
facturen), te vermeerderen met 2 % rente als bedoeld in § 45 lid 2 UAV, gerekend
vanaf 14 dagen na de datum van de aanmaning tot de dag der algehele voldoening
(productie 94 CvEc: aanmaningen) met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het in
dezen te wijzen arrest.
b. te verklaren voor recht dat incidenteel geïntimeerde niet gerechtigd is tot het
in mindering brengen van een kortingsbedrag als bedoeld in § 42 UAV jo art.
01.02.42 van Deelbestek A.
C. In principaal appèl en in incidenteel appèl:
Tot veroordeling van appellante in principaal arrest en geïntimeerde in incidenteel
arrest in de kosten van de procedure in beide instanties."
1.3. Daarop heeft Hanzehogeschool een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen, waarvan de conclusie luidt:
"tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] in het incidenteel appel, althans tot afwijzing van alle vorderingen van [geïntimeerde] in het incidenteel appel, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan Hanzehogeschool van de kosten van de procedure in hoger beroep."
1.4. Vervolgens heeft [geïntimeerde] een akte genomen houdende protest tegen de memorie van antwoord in het incidenteel appel alsmede reactie op laatste productie in het incidenteel appel;
1.5. Daarop heeft Hanzehogeschool een antwoordakte genomen.
1.6. Ten slotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
1.7 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2. Grief 1 in het principaal appel (betreffende de feiten)
2.1. Onder 2 (2.1. tot en met 2.32.) van het bestreden vonnis heeft de rechtbank feiten vastgesteld. Daarop heeft de eerste grief in het principaal appel betrekking. Het hof zal eerst deze grief bespreken. Zij is opgebouwd uit 19 subgrieven genummerd 1 (a) tot en met 1 (s).
2.2. Hanzehogeschool klaagt dat de rechtbank de feiten onvolledig heeft weergegeven (grief 1 onderdelen b, k, l, m, n, o, p en q volledig en d, f, i, j en r ten dele). Onderdeel (n) is gericht zich tegen rechtsoverweging 2.27 waarin de rechtbank de inhoud van een brief van 18 juli 2007 [geïntimeerde] heeft samengevat. Tegen deze samenvatting op zich zijn geen bezwaren gericht maar volgens Hanzehogeschool dient de inhoud van de brief, in het licht van andere stukken in het dossier, op een door Hanzehogeschool bepleite wijze te worden begrepen. Volgens Hanzehogeschool is de rechtbank onvolledig geweest daar zij die andere stukken niet (kenbaar) bij de weergave van de brief van 18 juli 2007 heeft betrokken. Het hof overweegt ten aanzien van de genoemde onderdelen het volgende.
2.3. Het is aan partijen aan te voeren welke feiten zij aan hun vordering of verweer ten grondslag willen leggen. Het is echter aan de rechter te bepalen welke van die feiten hij aan zijn beslissing ten grondslag legt. Indien een feit niet bij de vastgestelde feiten is vermeld is daarmee overigens niet gezegd dat dit feit in de ogen van de rechter niet relevant is. Denkbaar is immers dat een feit hoewel relevant volgens de rechter nog niet vast staat.
2.4. Het staat Hanzehogeschool vrij volgens haar relevante feiten en omstandigheden in hoger beroep bij herhaling of voor het eerst aan te voeren, zoals zij ook ruimhartig heeft gedaan. Een afzonderlijke grief is daartoe niet vereist, zodat Hanzehogeschool daarbij onvoldoende belang heeft. In zoverre falen de onderdelen b, k, l, m, n, o, p en q volledig en d, f, i, j, r en n ten dele. Het hof zal echter bij de weergave van de feiten hier en daar enkele stukken uitgebreider citeren c.q. de in hoger beroep relevante feiten aanvullen voor zover niet in geschil.
2.5. Onderdeel (e) van grief 1 is gericht tegen de rechtsoverwegingen 2.12. en 2.13. van het bestreden vonnis. Daarin vat de rechtbank kort de inhoud samen van de brieven die
[geïntimeerde] op 7 en 21 juni 2006 aan Hanzehogeschool heeft gezonden. Volgens Hanzehogeschool dient de rechtbank aan (de onbestreden weergave van de inhoud van) die brieven een door haar bepleit gewicht dient toe te kennen, waarbij zij rekening moet houden met de besprekingen tussen partijen en met het verslag van 21 augustus 2006.
2.6. Het hof overweegt dienaangaande dat ook als de door Hanzehogeschool bepleite relevantie van de brieven juist is, dit niet toe of af doet aan de juistheid van de feitelijke weergave van de inhoud van de brieven. In dat opzicht faalt de grief.
2.7. Onderdeel (g) is gericht tegen rechtsoverweging 2.16 van het bestreden vonnis. Daarin geeft de rechtbank de inhoud weer van een door [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool verstrekt overzicht. De grief strekt ertoe dat dit overzicht (inhoudelijk) onjuist is en dat de suggestie wordt gewekt dat die inhoud wel juist is. Het hof overweegt dat ook hier de rechtbank niet meer of minder doet dan het weergeven van de inhoud van een overgelegd stuk. Of die inhoud overeenstemt met hetgeen zich werkelijk heeft voorgedaan, is in de bestreden overweging niet aan de orde. Onderdeel (g) van de grief faalt.
2.8. De onderdelen a, c, d, f, h, i, j, r en s strekken er mede toe dat de rechtbank de feiten onjuist heeft vastgesteld.
2.9. Onderdeel a. is gericht tegen het bestreden vonnis onder 2.3, waarin de rechtbank de inhoud van een ‘Voorbereidingsschema Tekenwerk’ samenvat. Volgens Hanzehogeschool wordt ten onrechte gesuggereerd dat het voorbereidingsschema door beide partijen is opgesteld dan wel de instemming had van Hanzehogeschool en daarmee dat aan het stuk een onjuiste ‘status’ wordt toegekend. Ook zouden in het stuk geen data zijn genoemd waarop de bouwvoorbereidingstekeningen en de uitvoeringstekeningen, samen met de bijbehorende constructieve berekeningen, uiterlijk beschikbaar moesten zijn zodat de opleverdatum
1 augustus 2007 gehaald zou worden.
2.10. Voor zover Hanzehogeschool zelf aan de feitelijke weergave door de rechtbank conclusies verbindt (of daarin suggesties leest) faalt de grief. De rechtbank doet niet anders dan het weergeven van de inhoud van een stuk, tegen welke weergave op zich geen bezwaar is gericht.
2.11. De rechtbank trekt echter ook zelf in haar weergave van het schema een conclusie die niet zonder meer volgt uit dat stuk, te weten dat de daarin genoemde data ertoe dienen dat op 1 augustus 2007 het werk moest worden opgeleverd. Bij de weergave van de vastgestelde feiten zal het hof, in zoverre met het bezwaar van Hanzehogeschool rekening houden.
2.12. Onderdeel (c) van grief 1 is gericht tegen het bestreden vonnis onder 2.6. waarin de rechtbank verwijst naar een door AGS opgesteld overzicht van de door haar gemaakte ‘Tekeningen AGS - Bouwvoorbereiding (BVT)’ die in de periode van 10 tot en met
24 februari 2006 zijn gemaakt. Volgens Hanzehogeschool moet de genoemde periode
20 januari tot en met 24 februari 2006 zijn, wat door [geïntimeerde] niet is weersproken en het hof zal in het navolgende uitgaan van de door Hanzehogeschool genoemde de periode. Het betoog voor het overige, te weten dat het stuk geen contractuele status heeft, laat het hof terzijde. Onduidelijk is hoe dit betoog bijdraagt dan wel afdoet aan de juistheid van hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 2.6 of de beoordeling van de vorderingen.
2.13. Onderdeel (h) van grief 1 is gericht tegen rechtsoverweging 2.18 en strekt ertoe dat zich, anders dan de rechtbank overweegt, bij (of in) de e-mail van 7 februari 2007 geen “nieuwe planning” bevindt. Hanzehogeschool onderbouwt dat door erop te wijzen dat [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft betoogd dat de e-mail niet meer is dan een indicatief overzicht van kosten. Of [geïntimeerde] zulks in eerste aanleg heeft gesteld kan in het midden blijven, daar [geïntimeerde] in haar memorie van antwoord gemotiveerd en gedocumenteerd heeft betoogd dat wel degelijk sprake was van een “nieuwe planning”, omdat in de e-mail wordt vermeld: “Bijgaand een principe-overzicht van de huidige drie varianten van de planning”. Hanzehogeschool heeft niet gemotiveerd betwist dat het overzicht (mede) een planning inhoudt, zodat onderdeel (h) faalt.
2.14. Onderdeel (j) van grief 1 is gericht tegen rechtsoverweging 2.21. van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank verwijst naar een brief van 28 maart 2007 van [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool. Volgens Hanzehogeschool heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten eveneens melding te maken van de reactie door Hanzehogeschool op de genoemde brief. Het hof overweegt dienaangaande dat hier sprake is van een feitelijke vermelding van het bestaan van een brief, hetgeen op zich niet wordt weersproken maar aan welke vermelding Hanzehogeschool conclusies verbindt, die in de bestreden overweging niet zijn genoemd. In de grief wordt miskend dat het Hanzehogeschool in hoger beroep vrij staat uit en te na te betogen hoe op zich vaststaande feitelijkheden kwalificeren, desgewenst onder aanvoering van voor het standpunt van Hanzehogeschool dienstige andere feiten en omstandigheden zoals antwoordbrieven. Het tegen de op zich feitelijk juiste vaststelling gerichte onderdeel (j) faalt echter.
2.15. Onderdeel (o) van grief 1 is gericht tegen rechtsoverweging 2.29 van het bestreden vonnis. De rechtbank overweegt dat [geïntimeerde] in een brief van 30 augustus 2007 aan Hanzehogeschool en AGS (prod. 36 bij inleidende dagvaarding) heeft geschreven dat, vanwege de opgetreden vertraging, oplevering uiterlijk 1 januari 2008 moet worden toegestaan en dat de kortingsbepaling tot 1 februari 2008 buiten toepassing moet blijven. Volgens Hanzehogeschool suggereert de rechtbank hier ten onrechte dat Hanzehogeschool oplevering 1 januari 2008 heeft toegestaan.
2.16. Hoewel het hier opnieuw gaat om een niet door de rechtbank geschreven maar door Hanzehogeschool veronderstelde gedachtegang van de rechtbank, zal het hof om welke suggestie dan ook bij de weergave van brieven en stukken te vermijden hierna bij de weergave van de brief van 30 augustus 2007 citeren en niet samenvatten. Daarmee mist Hanzehogeschool belang bij verdere behandeling van deze grief.
2.17. Hetzelfde geldt voor onderdeel (q) van grief 1 dat is gericht tegen het bestreden vonnis onder 2.29. en de onderdelen d, f, en r voor zover in het vorenstaande niet verworpen. Deze onderdelen betreffen door Hanzehogeschool veronderstelde suggesties en waarderingen van door de rechtbank weergegeven stukken en feiten. Het hof zal de door de rechtbank gegeven samenvattingen van teksten vervangen door citaten van die teksten en daarbij zo nodig verschrijvingen herstellen.
2.18. Onderdeel (s) van grief 1 is gericht tegen het bestreden vonnis onder 2.32. Daarin overweegt de rechtbank dat op 21 december 2007 het werk is opgeleverd, met uitzondering van de zwemhal van bouwdeel A en het buitenterrein. De rechtbank overweegt dat die laatste twee onderdelen zijn opgeleverd op 7 maart 2008. In onderdeel (s) weerspreekt Hanzehogeschool dat de zwemhal van bouwdeel A en het buitenterrein zijn opgeleverd op 7 maart 2008. Die delen zijn, aldus Hanzehogeschool, nooit opgeleverd. Gelet op deze betwisting staat de oplevering op 7 maart 2008 niet als onweersproken vast. Het hof zal daarmee rekening houden de weergave van de vaststaande feiten.
3.1. Daarmee wordt in het hoger beroep van het volgende uitgegaan.
3.2. [geïntimeerde] heeft in opdracht van Hanzehogeschool de nieuwbouw verzorgd van het Instituut voor Sportstudies op het Zerniketerrein te Groningen (hierna: het werk). De aanneemsom voor deze opdracht bedroeg € 10.526.035,- exclusief btw.
3.3. [geïntimeerde] heeft het werk uitgevoerd onder directievoering door de architect van Hanzehogeschool, AGS Architecten en Planners (hierna: AGS). De door Hanzehogeschool ingeschakelde constructeur is Royal Haskoning Constructies (hierna: Royal Haskoning).
3.4. Op 22 december 2005 is door [geïntimeerde] een ‘Voorbereidingsschema Tekenwerk’ opgesteld (productie 6 bij de inleidende dagvaarding).
3.5. Op 12 januari 2006 hebben Hanzehogeschool, [geïntimeerde], BAM Techniek en [betrokkene 3] Elektrotechniek een ‘Bouwteamovereenkomst’ gesloten, inhoudende dat zij ter realisatie van de nieuwbouw van het Instituut Sportstudies deel uitmaken van het bouwteam. In deze overeenkomst is onder andere opgenomen:
“2. Partijen zullen in onderling overleg naar de eisen van de goede trouw streven naar het tot stand komen van een overeenkomst tussen partijen krachtens welke aanbesteder aan aannemer B, W en E de uitvoering van het werk opdraagt en aannemer B, W en E de opdracht aanvaardt. Uitgangspunt voor de planning is start bouw per eind maart 2006 en oplevering per 1 augustus 2007.”
3.6. Bij brief van 21 februari 2006 heeft Hanzehogeschool aan [geïntimeerde] een brief gezonden, waarin onder meer het volgende is vermeld (prod. 10 inleidende dagvaarding):
"Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 10 februari 2006 met ref. HIS/2230196/brief HG01 en het gevoerde overleg in bouwteamverband voor de nieuwbouw Instituut voor Sportopleidingen van de Hanzehogeschool Groningen verstrekken wij u hierbij vooropdracht voor de hieronder genoemde onderdelen.
De verstrekking van deze vooropdracht geschiedt binnen de kaders zoals overeengekomen in de bouwteamovereenkomst d.d. 12 januari 2006 en de daarin vermelde stukken en bijlagen.
Verstrekking van de hoofdopdracht zal geschieden na afronding de bouwvoorbereidingstukken in bouwteamverband binnen de in de bouwteam vermelde voorwaarden.
Bij verstrekking van de hoofdopdracht zal verrekening plaatsvinden met deze vooropdracht, waarbij de totale opdrachtsom, conform de bouwteamovereenkomst, maximaal € 10.526.035 excl. BTW zal bedragen.
Onderdelen van vooropdracht:
Omschrijving Bedrag
Terreininrichting ca. € 35.000
Damwanden € 55.000
Bemaling € 35.000
Heipalen en heiwerk € 425.000
Holle wanden € 110.000
Vloeren (gedeeltelijk) € 150.000
Prefab beton € 185.000
Staalconstructies € 865.000
Stalen dakplaten en Kalzip € 950.000
Betegeling Zwembad € 200.000
Totaal € 3.010.000
Middels deze vooropdracht kan de contractvorming met de betreffende onderaannemers, de werkvoorbereiding, het detailtekenwerk, de inkoop van materialen en de fabrieksmatige productie van de genoemde onderdelen worden opgestart, met dien verstande dat de aanvang van de fabrieksmatige productie zo lang mogelijk wordt uitgesteld, binnen de mogelijkheden van de planning, teneinde de risico's voor de opdrachtgever tot aan het tijdstip van de verstrekking van de hoofdopdracht zoveel mogelijk te beperken.(…)"
3.7. Op 24 februari 2006 heeft AGS een overzicht opgesteld van de door haar in de periode van
20 januari tot en met 24 februari 2006 gemaakte ‘Tekeningen AGS – Bouwvoorbereiding
(BVT)’.
3.8. Nadat op 27 april 2006 de bouwvergunning was verleend hebben partijen op 28 april 2006 een ‘Opdracht tot uitvoering’ gesloten (prod. 1, inleidende dagvaarding), waarin onder andere het volgende is opgenomen:
“Van toepassing zijnde stukken:
- DO+ deelbestekken A en B van 26 augustus 2005 inclusief de hierin opgenomen en
vermelde bijlagen en tekeningen,
- De nota’s van wijziging en inlichtingen inclusief bijbehorende tekeningen, van AGS van
27 september 2005 en Royal Haskoning van 23 september 2005,
- De bouwteamovereenkomst van 21 januari 2006 inclusief de daarin vermelde bijlagen,
- De tekeningen behorende bij de bouwaanvraag fase 2 (…),
- De coördinatieovereenkomst van 28 april 2006.
Financiële uitgangspunten:
(…) Verrekening van meer- en minderwerk, inclusief de in de ‘barometer’ van 28 april 2006 vermelde onderwerpen, zal plaatsvinden conform de in het bestek vermelde voorwaarden. Wijzigingen ten gevolge van gebruikerswensen zullen na goedkeuring van de opdrachtgever worden verrekend middels meer- en minderwerk.
Planning:
De uiterste opleverdatum is, conform de in het bouwteamovereenkomst vermelde datum, vastgesteld op 1 augustus 2007. Een gedetailleerde planning zal in overleg tussen aannemer en opdrachtgever worden vastgesteld.
Overige uitgangspunten:
Het bouwteam blijft van kracht tot het einde werk. [geïntimeerde] blijft derhalve medeverantwoordelijk voor realisatie van het werk binnen de in de bouwteamovereenkomst genoemde budgetten en overige randvoorwaarden. Ingeval van meerwerk, niet veroorzaakt door wijzigingen ten gevolge van gebruikerswensen of wijzigingen door opdrachtgever, zal [geïntimeerde] actief medewerking verlenen om dit te compenseren met minderwerk.”
3.9. Bij voorgaande opdracht tot uitvoering is als bijlage de ‘Stand van zaken Barometer’ (prod. 11 inleidende dagvaarding) gevoegd met niet gerealiseerde bezuinigen en meer/minderwerk t.g.v. nadere planuitwerking DO+ - BVT, welke wijzigingen nog niet in de beschikbare BVT-tekeningen waren opgenomen.
3.10. In de ‘Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst’ van eveneens 28 april 2006 (prod. 8 inleidende dagvaarding) is onder andere bepaald:
“Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst
Ondergetekenden:
1. De Opdrachtgever: Hanzehogeschool Groningen (…), verder te noemen de opdrachtgever,
2. De bouwdirectie: AGS Architecten en planners (…), verder te noemen de directie,
3. De bouwkundig aannemer: [geïntimeerde] (…), verder te noemen de bouwkundig aannemer of de coördinator,
4. (…)
Overwegende:
a. Dat iedere partij zich jegens opdrachtgever verbonden heeft om tijdstip en volgorde van uitvoering van de ten behoeve van het werk (…) te verrichten werkzaamheden (…), diensten of leveranties, af te stemmen op de door de andere partijen te leveren prestaties en daartoe met die andere partijen te zullen samenwerken.
b. Dat bouwkundig aannemer op zich heeft genomen om voor de duur van de uitvoeringsfase van het werk:
1. de door partijen te verrichten werkzaamheden, diensten of leveranties voor wat betreft hun tijdstippen, volgorde en plaats van uitvoering op elkaar af te stemmen.
2. (…)
Artikel 2 Taken van de coördinator
1. De coördinator is belast met:
a. Het, voor wat betreft de tijdstippen, de volgorde en de plaats van uitvoering, op elkaar afstemmen van de werkzaamheden, diensten en leveranties van partijen, alsmede met het toezicht op de naleving van het algemeen tijdschema en van het gedetailleerde werkplan, (…).
Artikel 3 Algemeen tijdschema; gedetailleerde werkplan
1. De coördinator stelt een concept op voor het algemeen tijdschema en voor het gedetailleerd werkplan. Op diens eerste verzoek stelt ieder der andere partijen onverwijld de door de coördinator verlangde gegevens aan hem ter beschikking.
2. De coördinator legt het concept voor het algemeen tijdschema en voor het gedetailleerd werkplan aan partijen ter goedkeuring voor. (…)
Artikel 5 Coördinatievergadering
1. Ten behoeve van de controle op de voortgang en van de coördinatie van werkzaamheden, diensten en leveranties, zal de coördinator eens per 4 weken, of zoveel vaker dan op grond van artikel 6, eerste lid nodig, partijen bijeenroepen voor een onder zijn voorzitterschap te houden coördinatievergadering. (…)
Artikel 6 Dreigende vertragingen
1. Iedere partij is gehouden ene (dreigende) vertraging of verstoring van de regelmatige voortgang van het werk, ten opzichte van het algemeen tijdschema of gedetailleerd werkplan, onverwijld schriftelijk aan de coördinator te melden, onder toezending van een afschrift van de melding aan de directie. (…)
Artikel 7 Tekortschieten van een partij
Indien een partij zich naar het oordeel van de coördinator onvoldoende inspant om dreigende vertraging of verstoring van de regelmatige voortgang van het werk te voorkomen, ongedaan te maken of te beperken, zal de coördinator de directie daarover terstond informeren. (…)”
3.11. Op het werk zijn de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989) van toepassing (prod. 12 inleidende dagvaarding). Hierin is onder andere het volgende bepaald:
Ҥ 5. Verplichtingen van de opdrachtgever
1. De opdrachtgever zorgt er voor, dat de aannemer tijdig kan beschikken:
a. (…)
c. over de benodigde tekeningen en andere gegevens;
d. (…)
§ 8. Uitvoeringsduur, uitstel van oplevering
4. De termijn, binnen welke het werk moet worden opgeleverd, kan door de opdrachtgever worden verlengd, hetzij eigener beweging, hetzij op een daartoe strekkend verzoek van de aannemer.
Indien door overmacht, door voor rekening van de opdrachtgever komende omstandigheden, of door het door of namens de opdrachtgever aanbrengen van bestekwijzigingen dan wel van wijzigingen in de uitvoering van het werk, niet van de aannemer kan worden gevergd dat het werk binnen de overeengekomen termijn wordt opgeleverd, heeft hij recht op termijnverlenging.
§ 26. Algemeen tijdschema, werkplan
1. Indien zulks in de overeenkomst is voorgeschreven of na de opdracht door de directie wordt verlangd, stelt de aannemer zo spoedig mogelijk een aan de aard van het werk aangepast algemeen tijdschema op. In dit algemene tijdschema wordt duidelijk aangegeven op welke wijze, in welke volgorde, met welk materiaal en met welke hulpmiddelen de aannemer voornemens is het werk en zijn onderdelen uit te voeren alsmede welke tijdsduur hij voor elk onderdeel nodig acht. Tevens wordt daarin aangegeven op welke tijdstippen de aannemer ten behoeve van de voortgang van het werk en de volgorde van de onderdelen ervan zal dienen te beschikken over datgene waarvoor de opdrachtgever of de directie volgens de overeenkomst dient te zorgen. (…)
2. De aannemer legt het algemene tijdschema, gedateerd en ondertekend, in tweevoud aan de directie ter goedkeuring voor, uiterlijk op de 15e werkdag na de dag waarop hem het werk is opgedragen onderscheidenlijk de directie om een algemeen tijdschema heeft verzocht.
3. De directie beslist zo spoedig mogelijk omtrent de goedkeuring van het algemeen tijdschema en deelt haar beslissing, in elke geval uiterlijk op de 10e werkdag, nadat zij het heeft ontvangen, schriftelijk aan de aannemer mede. (…)
7. Wijzigingen door de directie in het goedgekeurde algemene tijdschema of gedetailleerde werkplan aangebracht geven de aannemer aanspraak op bijbetaling, indien van hem meer wordt verlangd dan redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
§ 34. Wijzigingen in de uitvoering
Wijzigingen door de directie in de uitvoering van het werk aangebracht geven de aannemer aanspraak op bijbetaling, indien van hem meer wordt verlangd dan redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
§ 35. Verrekening van meer en minder werk
1. Verrekening van meer en minder werk vindt plaats:
a. ingeval van bestekwijzigingen;
b. (…)
§ 36. Bestekwijzigingen
1. Onder bestekwijzigingen worden verstaan wijzigingen in het bestek, het werk of de voorwaarden van uitvoering van het werk.
2. De directie is bevoegd voor of tijdens de uitvoering van het werk bestekwijzigingen aan te brengen. Indien en voor zover deze bevoegdheid in het bestek aan de opdrachtgever is voorbehouden, is voor deze bestekwijziging een door de opdrachtgever aan de aannemer te verstrekken schriftelijke opdracht vereist.
§ 42. Kortingen
1. De opdrachtgever kan wegens te late oplevering van het werk aan de aannemer kortingen op de aannemingssom opleggen. (…)
3. Geen korting wordt opgelegd voor na de opleveringstermijn verstreken dagen die geen werkdag zijn. Evenmin wordt korting opgelegd voor de zowel binnen als na bedoelde termijn gevallen dagen, dat de oplevering door overmacht is vertraagd, voor zover daarmee bij een verleende termijnverlenging geen rekening is gehouden. (…)
§ 45. In gebreke blijven, onvermogen of overlijden van de opdrachtgever
2. Indien na verloop van twee weken sedert de dag waarop de betaling uiterlijk had moeten geschieden, deze nog niet heeft plaatsgevonden en een nadien door de aannemer verzonden schriftelijke aanmaning na verloop van 14 dagen evenmin tot betaling heeft geleid, wordt het in het voorgaande lid bepaalde percentage na het verstrijken van die 14 dagen met 2 verhoogd, en is de aannemer bevoegd, mits hij zulks in de aanmaning heeft vermeld, hetzij de uitvoering van het werk te schorsen tot de opdrachtgever het door hem verschuldigde heeft betaald, hetzij het werk in onvoltooide staat te beëindigen.”
3.12. In het op het werk van toepassing zijnde Deelbestek A (Algemene Administratieve Bepalingen) van 26 augustus 2005 (prod. 2 inleidende dagvaarding) is onder andere het volgende opgenomen:
“01.02.34 Wijzigingen in de uitvoering
01 Wijzigingen in de uitvoering
Door de aannemer voor te stellen andere constructie- en/of uitvoeringswijzen, met de daaruit voortvloeiende aanpassingen aan andere werken en werkzaamheden, geven in geen geval recht tot het in rekening brengen van meerwerk.
01.02.35 Verrekening van meer en minder werk
01 Verrekening van meer en minder werk
Meerwerk is slechts verrekenbaar na schriftelijke toestemming van de directie voor uitvoering van dit werk tegen de aangeboden vergoeding. Bij afwezigheid van een schriftelijk verstrekte meer- en/of minderwerkopdracht zal door de aannemer respectievelijk opdrachtgever geen aanspraak worden gemaakt op betaling van meer- en/of minderwerk.
91 Opdrachtwijziging
Om twijfel te voorkomen zal de aannemer onder geen enkele omstandigheid recht kunnen doen gelden op additionele betaling met betrekking tot een wijziging, tenzij een opdrachtwijziging door de opdrachtgever is verstrekt.
94 Meer- of minderwerk
Indien de aannemer een mondelinge of schriftelijke opdracht, waaronder ook te verstaan tekeningen geheel of gedeeltelijk beschouwt als meer of minderwerk, zal hij dit, zonder de opdracht uit te voeren, uiterlijk binnen 5 werkdagen na ontvangst van deze opdracht schriftelijk melden aan de directie.
95 Beperken van meerwerk
De aannemer heeft de plicht de opdrachtgever te helpen meerwerk te beperken dan wel in evenwicht te brengen d.m.v. minderwerk.
01.02.36 Bestekwijzigingen
01 Bevoegdheid aanbrengen bestekwijzigingen
De bevoegdheid tot aanbrengen van bestekwijzigingen als bedoeld in § 36 lid 2 van de UAV is voorbehouden aan de opdrachtgever.
01.02.42 Kortingen
01 Kortingsbedragen
De korting, als bedoeld in § 42 van de UAV bedraagt per dag: 0,5 promille van de aanneemsom.”
3.13. Bij brief van 7 juni 2006 (prod. 16 inleidende dagvaarding) heeft [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool onder meer het volgende geschreven:
"Vorige week is het heiwerk afgerond, terwijl deze de paalkoppen merendeels zijn gesneld, het grondwerk voor de fundering op gang gebracht en de vloer van eht zwembad zal worden gestort.
Voorafgaand aan het kunnen afronden van de funderingsbalken, dienen de wanden van het zwembad en de techniekkelder te worden gestort, aangevuld en de tijdelijke damwand, tezamen met de bemaling, te worden verwijderd. Dit is dus qua uitvoering de eerste prioriteit.
Tweede prioriteit zijn de funderingsbalken met bijbehorende putten en poeren voor het gehele gebouw om vervolgens de kanaalplaatvloeren voor de begane grond te kunnen leggen.
(…)
Om de funderingsbalken hiervoor tijdig gereed te hebben, dient er eenduidige definitieve informatie beschikbaar te zijn inzake:
Wapening (alle doorsneden)
Balkbreedtes (afwijkingen t.o.v. afgesproken 500 mm breedte en 700 of 800 mm
hoogte) en onder meer duidelijkheid over de randbalken van E
Verwerken paalmisstanden
Goedkeuring doorvoeren t.b.v. installaties
Ankers en/of stekken t.b.v. staalconstructie en overige opbouw (kolommen of
prefab betonnen wandelementen). De met beton gevulde stalen kolommen op as Z
zullen constructietechnisch als betonkolommen worden gezien. Van bouwdeel F
zullen de tekeningen en de hoofdberekening uiterlijk op maandag 12 juni 2006 beschikbaar zijn. Staalleverancier [staalleverancier] Staalbouw kan dan van bouwdelen C en
F de ankers opgeven. Van de overige staalconstructies zal de constructeur zorgdragen voor de krachten op de ankers van de diverse kolommen, waarbij uiteraard ook de
profielmaat en de maatvoering in het veld bekend dienen te zijn. Voor de
betonkolommen dient de gegevens van de stekwapening bekend te zijn."
3.14. [geïntimeerde] heeft bij brief van 21 juni 2006 aan Hanzehogeschool (prod. 17 inleidende dagvaarding) onder meer het volgende geschreven:
"Ten tijde van de aanbesteding hebben we u een Overall Planning (van 5 oktober 2005) voor het werk doen toekomen. Besteksmatig zou de uitvoering moeten plaatsvinden tussen
1 januari 2006 en 1 juni 2007. In zowel de BouwTeamovereenkomst als ook in de Aannemingsovereenkomst wordt een opleverdatum van 1 augustus 2007 genoemd
Het voorbereidingsschema tekenwerk van 22 december 2005 is als bijlage bij het verslag van de Bouwteamvergadering van 12 januari 2006 door AGS verspreid. Het sparingenroulatieschema van 19 januari 2006 is indertijd samen met de adviseurs en installateurs doorgenomen. Zowel het voorbereidingsschema tekenwerk als ook het sparingenroulatieschema sluiten aan bij de Overall Planning van 5 oktober 2005.
Vanwege de tentamenperiode van mei 2006 is indertijd afgesproken het (heiwerk van het) zwembad voor te trekken. Tijdens de uitvoering van het zwembad is gedurende een periode van bijna 3 weken stagnatie opgetreden door het ontbreken van de bouwvergunning (zie bijgevoegde Opstartplanning voorzien van een standlijn per 28 april 2006 (= datum verlening bouwvergunning).
Middels onze brief met kenmerk HG02 van 17 maart (ingeschakelde onderaannemers en doorlooptijden voorbereiding diverse onderdelen), de Overall Planning met de voorbereidingstijden van 24 april (overhandigd in de Bouwvergadering van 25 april), onze brieven met kenmerk HG03 van 10 mei HG04 van 7 juni 2006, beiden inzake de stand van zaken qua planning en voortgang, hebben wij u op de hoogte gehouden van de stand van zaken.
Bijgaand vind u het schema van 24 april met daarin de standlijn per 16 juni 2006.
Daar alle genoemde schema's qua benodigde gegeven aansluiten bij de Overall Planning van 5 oktober 2005 willen wij deze formeel nogmaals indienen als Contractplanning. Gegeven de huidige stand van zaken voelen wij ons niet gebonden aan de contractueel vastgelegde opleverdatum van 1 augustus 2007. Wij verzoeken om vastlegging hiervan in het verslag van de bouwvergadering.
Om de voortgang op de bouw zoveel als mogelijk doorgang te laten vinden, zullen wij ons primair richten op het realiseren van de beton(tafel)constructies. Uiteraard dient daarnaast de uitwerking van met name de staalconstructie voortvarend ter hand te worden genomen."
3.15. Op 17 oktober 2006 heeft BAM Techniek aan [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven (prod. 19 bij inleidende dagvaarding):
"Conform de Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst voor het project Nieuwbouw Hanzehogeschool Groningen Instituut voor Sportstudies doen wij u middels dit schrijven melding van vertragingen in het bouwproces. Tijdens werkbesprekingen, bouwvergaderingen en coördinatiebesprekingen is uitgesproken, ook naar directie en opdrachtgever, dat de achterstand op de planning thans meer dan 12 weken bedraagt.
Onze opdracht is gebaseerd op een bestek op DO-plus nivo en een bouwtraject welke start eind maart 2006 en eindigt op 1 augustus 2007. Gezien de gemelde achterstand is de genoemde opleveringsdatum niet meer reëel.
Deze stand van zaken heeft aanzienlijke organisatorische en financiële consequenties. Bij uitstel van oplevering krijgen we te maken met bouwtijdverlening, bij het beperken hiervan komen kosten voor opschaling van bezetting en begeleiding, alsmede inefficiëntie om de hoek kijken.
Afhankelijk van de, door allen goed te keuren, definitieve detailplanning zullen wij de te verwachten kosten in beeld brengen en bij de opdrachtgever in rekening brengen."
3.16. In haar brief van 25 oktober 2006 (prod. 20 bij inleidende dagvaarding) schrijft [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool onder meer het volgende:
"Middels onze brief van 21 januari 2006 hebben wij u laten weten niet in staat te zijn om uitspraken te doen over de verwachte datum van oplevering. Deze brief is opgenomen bij de ingekomen stukken in bouwverslag nummer 6 (punt 3.1) en vervolgens in bouwverslag nummer 7 (punt 2.1)
De inhoud van de 'opdracht tot uitvoering', afgesloten op 28 april 2006 is ons bekend. Wij zijn van mening dat onvolkomenheden in het ontwerp formeel in de categorie 'wijzigingen door opdrachtgever' vallen. Daarnaast is het tijdig aanleveren van definitieve gegevens een verantwoordelijkheid van de opdrachtgever; hieromtrent is de afgelopen maanden uitvoerig gecorrespondeerd.
Wij verzoeken u het bovenstaande aanvulling op de punten 5.1 en 12 van het verslag van de bouwvergadering van 5 oktober 2006 te laten opnemen."
3.17. Op 24 januari 2007 (prod. 23 inleidende dagvaarding) heeft [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool een overzicht verstrekt van de verschillen tussen de data waarop de voor de uitvoering van het werk benodigde werktekeningen volgens het ‘Voorbereidingsschema Tekenwerk’ van 22 december 2005 beschikbaar hadden moeten zijn en de data waarop de werktekeningen daadwerkelijk zijn afgegeven.
3.18. Op 26 januari 2007 heeft interventiebijeenkomst nr. 1 plaatsgevonden, waarbij Hanzehogeschool, [geïntimeerde], AGS, Royal Haskoning en Bouwmanagement [coördinator] overleg hebben gevoerd over het inlopen van de ontstane vertraging. In het van deze bijeenkomst gemaakte verslag (prod. 24 inleidende dagvaarding) is onder andere het volgende vermeld:
“3. Planning
Geconcludeerd wordt dat er met vertraging rekening gehouden moet worden door een samenspel van factoren van zowel gegevensverstrekking door ontwerpteam, als informatieverstrekking door aannemer en zijn onderaannemers. Voor met name het zwembad is de door de aannemer aangezwengelde discussie rondom interpretatie van de norm inzake sneeuwophoping een zeer vertragende factor.
Nieuwe conceptplanning
De aannemer heeft een nieuwe concept overall planning d.d. 24 januari 2007 opgesteld, waaraan voorwaarden zijn gesteld om deze te kunnen halen. Ook zijn er extra kosten mee gemoeid. (…) De opdrachtgever neemt kennis van de conceptplanning en de toelichting van de aannemer en zal zich met de adviseurs hierover beraden. Oplevering in november 2007 of maart 2008 is voor de opdrachtgever ongeloofwaardig en onbespreekbaar. De opdrachtgever wil wel meedenken over een gefaseerde inhuizing en of deze operatie in de planning van de aannemer geschoven kan worden. De aannemer verklaart alles op alles te willen zetten om zo dicht mogelijk bij contractuele opleverdatum van 1 augustus 2007 te kunnen opleveren. (…)”
3.19. Bij e-mail van 7 februari 2007 (prod. 25 inleidende dagvaarding) heeft [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool een nieuwe planning doen toekomen met een indicatief overzicht van de daarmee gepaard gaande kosten. In het bij de e-mail gevoerde overzicht is aangegeven dat de ‘originele planning’ tot een opleverdatum van 1 augustus 2007 zou leiden, de ‘gewijzigde planning als gevolg van late volledige en definitieve gegevens’ tot een oplevering in maart 2008 en de ‘gewijzigde planning (late gegevens) met investeringen in extra maatregelen’ tot een oplevering in november 2007.
3.20. Op 9 februari 2007 heeft interventiebijeenkomst nr. 2 plaatsgevonden, waarbij Hanzehogeschool, [geïntimeerde], AGS, Royal Haskoning, Bouwmanagement [coördinator], BAM Techniek en [betrokkene 3] Elektrotechniek aanwezig waren. In het van deze bijeenkomst gemaakte verslag (prod. 26 inleidende dagvaarding) in onder andere het volgende vermeld:
“3. Planning
De aannemer heeft een nieuwe concept overall planning d.d. 24 januari 2007 opgesteld, waaraan voorwaarden zijn gesteld om deze te kunnen halen. (…) Oplevering in november 2007 of maart 2008 is voor de opdrachtgever ongeloofwaardig en onbespreekbaar. De opdrachtgever wil wel meedenken over een gefaseerde oplevering in combinatie met inhuizing en of deze operatie in de planning van de aannemer geschoven kan worden. De opdrachtgever vraagt alle partijen volledige medewerking te verlenen om de opleverdatum van 1 augustus 2007 te kunnen benaderen.
Als we met deeloplevering gaan werken, zou dit het volgende inhouden:
Bouwdeel A: september 2007
Bouwdeel B: augustus 2007
Bouwdeel C: juli/augustus 2007
Bouwdeel D: november 2007
Bouwdeel E: augustus 2007
Bouwdeel F: augustus/september 2007
Er is door de adviseurs op de planning gereageerd. De adviseurs willen ook de reeds uitgevoerde werkzaamheden in de planning opgenomen zien. Deze kan belangrijk zijn voor de analyse hoe een en ander is ontstaan met welke gevolgen. (…)”
3.21. Op 9 maart 2007 heeft interventiebijeenkomst nr. 3 plaatsgevonden, waarbij Hanzehogeschool, [geïntimeerde], AGS, Royal Haskoning, Bouwmanagement [coördinator], BAM Techniek en [betrokkene 3] Elektrotechniek aanwezig waren. Deze bijeenkomst is voorgezeten door de heer [opdrachtgever], werkzaam bij de Hanzehogeschool. In het verslag van deze bijeenkomst (prod. 27 inleidende dagvaarding) is onder andere het volgende opgenomen:
“3. Planning
(…) Er is commitment bij alle partijen om uiterlijk 15 oktober 2007 de oplevering te laten plaatsvinden met alle benodigde maatregelen. De uitvoerders van de aannemer en installateurs zullen in goed overleg gaan uitvoeren wat in deze vergadering besproken wordt. (…) De planning kan alleen gehaald worden als de maatregelen getroffen worden. De geschatte bouwkundige kosten voor de maatregelen zijn € 240.000,00. Dit bedrag wordt ter kennisgeving aangenomen. Een inhoudelijke beoordeling zal in een later stadium plaatsvinden. (…) Voorgesteld wordt om de concept planning d.d. 24-01-2007 definitief vast te stellen. (…) Stoppen met de bouw is geen oplossing. De bouw moet niet nog meer vertragen, dit brengt alleen maar meer kosten met zich mee. (…) Opdrachtgever en adviseurs hebben met de aannemers afgesproken over meerkosten in redelijkheid, zoveel mogelijk op basis van argumenten, te zullen onderhandelen.”
3.22. Bij brief van 28 maart 2007 (prod. 28 inleidende dagvaarding) heeft [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool de door haar gemaakte nieuwe planning van 22 maart 2007 gezonden, volgens welke planning het totale werk op 1 oktober 2007 opgeleverd zou kunnen worden. Tevens is de stand van zaken qua gegevensverstrekking uitgewerkt op het schema met standlijn van 16 juni 2008. Ook is een formele meerwerk opgave met kenmerk B044 van de met de nieuwe planning gepaard gaande kosten in tweevoud meegezonden.
3.23. Als bijlage bij de brief van 28 maart 2007 is eveneens gevoegd een brief van 9 maart 2007 van [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool, daarin staat onder meer het volgende vermeld:
"De concept planning, die op 24 januari 2007 is verstrekt, is in de interventiebespreking van 26 januari en 9 februari onderwerp van gesprek geweest.
In de coördinatievergadering van 19 februari 2007 is tezamen met de installateurs vastgesteld dat een gefaseerde oplevering naar 15 oktober 2007 toe, met inachtname van de nodige extra te nemen maatregelen, haalbaar zou moeten zijn. (…)"
3.24. Op 16 mei 2007 heeft [geïntimeerde] aan AGS Architecten (de rechtbank noemt onder 2.22. ten onrechte Hanzehogeschool als adressant) een brief gezonden (prod. 29 inleidende dagvaarding) waarin onder meer het volgende is vermeld:
"Vervolgend op onze e-mail van 14 mei 2007 waarin wij de brieven van [betrokkene 3] Elektrotechniek B.V. en BAM Techniek B.V. hebben doorgestuurd, verzoeken wij u hierdoor de termijn waarbinnen het werk moet worden opgeleverd te verlengen.
Hieronder zullen wij gemotiveerd aangeven wat de reden is van dit verzoek tot termijnverlenging.
Alles vangt aan met de aanbesteding waarbij van onze zijde aan Overall Planning (van
5 oktober 2005) is ingesloten. Deze planning is als uitgangspunt opgenomen in het daaropvolgende bouwteam en uiteindelijk is de planning aangepast zoals overhandigd in de bouwvergadering van 25 april 2006. Uiteindelijk is aan ons op 28 april 2006 opdracht verstrekt het werk te realiseren met als uiterste opleverdatum 1 augustus 2007.
Bij de Overall Planning behoren schema's met voorbereidingstijden, planning onderaannemers en uitvoeringstermijnen, welke dan ook onderdeel uitmaken van onze rechtsverhouding.
Daar wij een in bouwteam werkzaam bouwkundig aannemer zijn (met als hoofdregel dat alle deelnemers aan het bouwteam hun eigen verantwoordelijkheden behouden) is er een scherp onderscheid te maken tussen het ontwerp en de uitvoering daarvan. Dit betekent dat wij tijdig over definitieve informatie moeten kunnen beschikken om de voorbereidingen te kunnen treffen en de uitvoering in gang te kunnen zetten. Het is juist dit punt waar reeds langer dan een jaar problemen in ontstaan en die er thans toe leiden dat wij genoodzaakt zijn een verzoek bij u in te dienen tot verlenging van de overeengekomen bouwtermijn.
Wij verwijzen naar onze brieven van 17 maart 2006 (bijlage 1: achterstand in het tekenwerk), 10 mei 2006 (bijlage 2: ontvangen van diverse gegevens), 7 juni 2006 (bijlage 3: beschikbaarheid eenduidige definitieve informatie) en 21 juni 2006 (bijlage 4: "Gegeven de huidige stand van zaken voelen wij ons niet gebonden aan de contractueel vastgelegde opleverdatum van 1 augustus 2007")
Ook de vertraging van 3 weken in verband met het niet (althans niet tijdig) kunnen beschikken over de bouwvergunning is exemplarisch in ditzelfde verband.
Daarop hebben interventiebesprekingen plaatsgevonden teneinde het ontwerpteam aan te laten sluiten bij de uivoerende partijen. Deze besprekingen hebben plaatsgevonden op 7 juli 2006, 12 juli 2006 en 24 augustus 2006 bij RHC. Vervolgens is de heer [coördinator] aangesteld als coördinator van het ontwerpteam.
Ook na aanstelling van de heer [coördinator] laten de definitieve gegevens (te) lang op zich wachten en de communicatie (in het bijzonder het uitwisselen van gegevens) verloopt moeizaam. Ons wordt gevraagd om een nieuwe planning, maar die kunnen we dan nog niet afgeven. Uit het verslag van de directievergadering nr.4 blijkt ook wel dat u ermee bekend bent dat er grote achterstanden aan het ontstaan zijn "daar dat niet alle definitieve informatie aanwezig is" (zie bijlagen 5, 5A en 6).
U hebt vervolgens ons verzocht een bijgewerkte planning te verstrekken teneinde zo goed als mogelijke oorspronkelijke opleverdatum van 1 augustus 2007 te kunnen handhaven. Wij hebben dit concept verstrekt op 25 januari 2007. Dit noemen wij het concept versnellingsplan. Wij hebben daar uitdrukkelijk bij aangetekend dat wij ons niet contractueel gebonden voelen aan de opleverdatum van 1 augustus 2007 (bijlage 7).
In het concept versnellingenplan is de bouwvolgorde omgegooid ten opzichte van de oude planning (met grotere risico's in de uitvoering en hogere kosten). In deze concept planning gaan wij ervan uit om eerst de lage bouwdelen af te maken (inclusief dak dichtmaken) en daarna het hoge bouwdeel. Wij hebben bepaalde voorwaarden gekoppeld aan dit versnellingsplan die - indien aan deze voorwaarden wordt voldaan - sluit op november 2007. In de oude bouwvolgorde zou sprake zijn van oplevering in maart 2008.
Echter in de periode die na januari 2007 volgt wordt niet voldaan aan de voorwaarden teneinde de omgegooide concept(herstel)planning van 25 januari 2007 te kunnen halen. Daartoe het volgende.
In verband met de onder druk staande planning oplevering 1 augustus 2007 (die op dat moment überhaupt al niet haalbaar is) en meerwerk zijn er begin 2007 een drietal interventiebijeenkomsten gehouden. In de interventiebijeenkomsten hebben ook de
E-aannemer en de W-aannemer uitgesproken dat zij de datum van 1 augustus 2007 niet meer realistisch vinden. In de tussentijd vervolgt de discussie omtrent de hoofd(staal)constructie. Als voorbeeld daarvan verwijzen naar onze brief van 22 februari 2007 (bijlage 8).
De antwoorden en standpunten van de hoofd-constructeur RHC met betrekking tot de stalen hoofddraagconstructie heeft bij ons tot zodanige twijfel geleid, dat wij het werk zelfs voor enige momenten hebben opgeschort omdat wij het eenvoudigweg niet verantwoord achten verder te bouwen (bijlage 9).
Tussentijds kwam dan ook nog de discussie met betrekking tot de sneeuwbelasting op het dak van bouwdeel A. De vraag naar die sneeuwbelasting is voorgelegd aan TNO, die op haar beurt de zaak heeft voorgelegd aan de Norm-Commissie van de TBG. Deze komt eerst op 16 maart 2007 weer bij elkaar en teneinde de vertraging te minimaliseren is overleg geweest in het ontwerpteam om eventuele verzwaringen aan te brengen die direct kunnen worden uitgevoerd.
Wij hebben tegelijkertijd een zorgenlijstje aangeleverd met betrekking tot de stalendraagconstructie waarover is afgesproken dat deze medio week 11 door de constructeur RHC zou worden beantwoord. Wij verwijzen gaarne naar het verslag van de derde interventiebijeenkomst. In de derde interventiebijeenkomst is dan ook nog gesproken over de planning waarbij partijen toe nog de commitment hebben uitgesproken om uiterlijk 15 oktober 2007 de oplevering te laten plaatsvinden.
In het constructieoverleg van 14 maart 2007 geven wij een omvangrijke lijst met vragen door aan de constructeur. Afgesproken is dat de constructeur na het weekend antwoord zal geven op de punten met de meeste prioriteit en medio week 11 zal de complete vragenlijst zijn beantwoord.
Een ander punt dat speelt is dat in de derde interventie bijeenkomst van 9 maart 2007 (bijlage 10) is afgesproken dat wij in week 12 van 2007 een onderbouwing zouden geven van de extrakosten verbonden aan de concept planning van 25 januari 2007. Ook is afgesproken dat u deze opgaaf uiterlijk drie weken later (week 18) beoordeeld. Ondanks deze afspraak heeft er nog altijd geen beoordeling plaatsgevonden. In samenhang met het hieronder te noemen punt omtrent meerwerk, leidt dit tot ernstige vertraging: wij kunnen het concept versnellingsplan niet eerder uitvoeren dan nadat u akkoord bent met de extra kosten die daaraan zijn verbonden.
In samenhang hiermee - en ook dat is een vertragingsfactor - heeft het erg lang geduurd voordat u ons meerwerk had beoordeeld. Het resultaat is - mede in het licht van de inhoud van de beoordeling - dat wij ons strikt houden aan de regels aangaande meerwerk: eerst schriftelijke goedkeuring en dan uitvoering. U begrijpt dat een lange beoordelingsduur uwerzijds van onze meerwerk verzoeken dan vertragend werkt op het bouwproces.
Op 10 april 2007 heeft een bouwvergadering plaatsgevonden (bijlage 11; bouwvergadering nr. 15) waarin is opgenomen wat de vertragingen zijn ten opzichte van de conceptplanning van 24 januari 2007. Dit betekent in feite al dat 15 oktober 2007 onhaalbaar is. De planning komt nog eens verder onder druk in verband met de houtconstructie van het zwembad en de stalen hoofddraagconstructie.
Ten aanzien van de hoofddraagconstructie hebben wij inmiddels een second opinion gevraagd bij het ingenieursbureau [ingenieursbureau] in Drachten omdat wij medio april weer werden geconfronteerd met voor discussie vatbare antwoorden van de constructeur RHC. Aangezien op ons bouwkundig aannemer een waarschuwingsverplichting rust (alsmede dat wij in bouwteam dit werk realiseren) hebben wij daarover een second opinion aangevraagd die wij op 9 mei 2007 aan u hebben overhandigd (bijlage 12).
Thans is daar aan toe te voegen de discussie rond de gevelstijlen. Deze kunnen de benodigde kip- en knikstabiliteit niet ontlenen aan de aluminium stijlen en dus is het voor ons - als uitvoerende partij - niet mogelijk de gevelstijlen verder uit te werken op basis van de opgegeven rekenkrachten. Dit alles zal wederom moeten worden herzien door de architect en constructeur met alle gevolgen voor de planning van dien.
Daar komt ten slotte nog bij dat ook de W-aannemer en de E-aannemer ons bij brieven van 8 resp. 9 mei 2007 hebben aangeschreven dat zij thans geen mogelijkheden zien op zich vast te leggen op 15 oktober 2007 als opleverdatum.
Mede in het licht van het rapport van [ingenieursbureau] en de discussie rond de gevelstijlen en de overige discussies die thans nog lopen, brengen wij naar voren dat
15 oktober 2007 niet realistisch is.
We hebben hiervoor getracht ons verzoek om termijnverlenging op hoofdlijnen te motiveren, maar kunnen desgewenst ook detailvoorbeelden daaraan ten grondslag leggen.
Kern van de zaak is dat de aanlevering van de definitieve gegevens vanuit het ontwerpteam aan ons als uitvoerend team continu vertraagd is geweest, met als gevolg dat wij dientengevolge onze planning niet hebben kunnen houden. Het is op basis hiervan dat wij van mening zijn dat er sprake is van omstandigheden die voor rekening komen van u als opdrachtgever als gevolg waarvan niet van ons kan worden gevergd dat wij het werk binnen de overeengekomen termijn (uiterlijk 1 augustus 2007) opleveren en dus verzoeken wij u ons termijnverlenging toe te staan.
Aangezien wij thans nog geen definitieve planning kunnen voerleggen vanwege de aanhoudende discussies rond de hoofddraagconstructie en nader noodzakelijk overleg met de W-aannemer en E-aannemer kunnen wij u thans niet aangeven wanneer het werk gereed zal zijn. Wij proberen u zo spoedig mogelijk daaromtrent te informeren.
Wij wijzen u er derhalve uitdrukkelijk op dat eerdere ingebruikname problematisch zal zijn. Wij doen onze uiterste best om het werk zoveel als mogelijk in deelfasen op te leveren."
3.25. Op 11 juni 2007 schrijft [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool (prod. 30 inleidende dagvaarding) onder meer het volgende:
"Zoals afgelopen vrijdag met ondergetekende afgesproken, geven wij u bij deze een indicatie van de verwachte opleveringen per bouwdeel.
Randvoorwaarden welke van invloed kunnen zijn op deze opleveringen:
(…)
De deeloplevering voor de diverse bouwdelen zijn als volgt:
medio oktober 2007: B. E en F
eind december 2007: A, C en D.
Bij C is het uitgangspunt dat de modificatie van het sportstaal nog heden in opdracht wordt gegeven en dat de normale werkzaamheden vanaf week 28 voortgang kunnen vinden.
Bij D is het in productie krijgen van de staalconstructie (zie e-mail van 11 juni 2007 11:02) een belangrijke voorwaarde.
De steiger wordt nu opgebouwd - de verdere afbouw binnen kan pas weer worden opgestart vanaf het laten zakken van de steiger wat nu voor ca. 1 november gepland staat."
3.26. Bij brief van 21 juni 2007 (prod. 31 inleidende dagvaarding) van [geïntimeerde] aan AGS heeft [geïntimeerde] haar verzoek van 16 mei 2007 om verlenging van de bouwtermijn onderbouwd met voorbeelden van opgetreden vertragingen. In deze brief staat voorts onder meer het volgende vermeld:
"naar aanleiding van onze brief van 16 mei 2007 (verzoek termijnverlenging) heeft de opdrachtgever (de heer [opdrachtgever]) ons gevraagd dit verzoek te verduidelijken door middel van voorbeelden.
Zoals wij ook al hebben aangegeven in onze brief van 16 mei 2007 is de aanlevering van de definitieve gegevens vanuit het ontwerp de belangrijkste factor van vertraging geweest als gevolg waarvan wij onze planning niet hebben kunnen houden. Aan de hand van onderstaande voorbeelden zullen wij deze - naar onze mening redelijk wijd verbreide en geaccepteerde - stelling nader toelichten.
In de kern is de vertraging in belangrijke mate ontstaan doordat de constructieve tekeningen en berekeningen van de hoofdconstructeur te laat en onvolledig aan de aannemer zijn aangeleverd, zie hiertoe onder andere het Voorbereidingsschema Tekenwerk van
22-12-2005, welke als bijlage van het door AGS opgestelde Bouwteamoverleg 2 van
12 januari 2006 is verspreid. Ook was de zogenaamde basisinformatie (zie o.a. onze brief met kenmerk BMD03 van 16 april 2007) niet volledig. Dit zal hierna door ons nader worden gemotiveerd aan de hand van voorbeelden. Een tweede belangrijke factor is dat deze tekeningen van de hoofdconstructeur onvolkomenheden bevatten, als gevolg waarvan wij weer genoodzaakt waren om daarover vragen te stellen waarna de beantwoording van deze vragen de nodige tijd (=vertraging) heeft gekost. Een derde belangrijk punt is dat de architect - ook nadat de definitieve constructietekeningen al aan [geïntimeerde] ter hand waren gesteld - wijzigingen doorvoerde in de tekeningen, met als gevolg waarvan er opnieuw een controleronde tussen de aannemer en de hoofdconstructeur moest plaatsvinden (=opnieuw vertraging).
Bij het voorgaande is het belangrijk in acht te nemen dat de architect en de hoofdconstructeur ter uitwerking definitieve gegevens aanleveren aan de aannemer. De aannemer voert alleen maar uit, hij ontwerpt en berekent niet. Indien dus onduidelijkheid bestaat ten aanzien van het ontwerp of ten aanzien van de berekening, dan is de aannemer genoodzaakt deze vragen terug te leggen aan de architect c.q. hoofdconstructeur.
Samenvattend lijkt de vertraging tot 20 a 25 weken beperkt te kunnen worden."
3.27. Op 6 juli 2007 (prod.32 inleidende dagvaarding) heeft [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool een brief gezonden waarin onder andere het volgende is opgenomen:
“In onze overeenkomst van 28 april 2006 hebben wij afgesproken dat de uiterste opleverdatum is vastgesteld op 1 augustus 2007. In het bouwproces dat vervolgens is aangevangen is onnoemelijk veel vertraging ontstaan omdat constructieve gegevens ons niet tijdig ter beschikking zijn gesteld, waardoor er vervolgens vertraging is ontstaan in de planning en uitvoering.
Wij hebben u daarover uitvoerig schriftelijk geïnformeerd bij brieven van 16 mei 2007 en
21 juni 2007. Bovenop het voorgaande komt dat er gedurende de uitvoering veel bestekwijzigingen en meerwerk hebben plaatsgevonden. Wij hebben u ten aanzien van de (bestek)wijzigingen en het meerwerk altijd schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte gesteld. Ook deze (bestek)-wijzigingen en dit meerwerk zijn van zodanige omvang dat deze recht geven op termijnverlening. In zoverre vragen wij u in uw beslissing op ons verzoek om termijnverlenging daarmee rekening te houden. Om u een idee te geven van het ingediende meerwerk: dit bedraagt thans € 2.449.209,90 oftewel 23,2% van de aanneemsom. Sinds wij op uw verzoek op 25 januari 2007 een concept inhaalplanning hebben voorgesteld wist u dat de uitvoering van het werk binnen een uiterst krappe tijd was gesteld. Thans hebben wij als datum van oplevering 1 januari 2008 aan u opgegeven (…).”
3.28. Bij brief van 10 juli 2007 (prod. 33 inleidende dagvaarding) heeft AGS namens Hanzehogeschool aan [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
"Naar aanleiding van uw brief van 16 mei 2007 betreffende verzoek verlenging opleveringstermijn ingevolge § 8 lid 4 UAV en uw aanvullende brieven van 21 juni 2007 betreffende toelichting termijnverlenging en 6 juli 2007 betreffende termijnverlenging (vervolg) geven wij als bouwdirectie, in samenspraak met de hoofdconstructeur en in opdracht van de Hanzehogeschool Groningen, onderstaande reactie.
Naar aanleiding van uw brief van 6 juli 2007 willen wij u berichten dat uw schrijven van
16 mei 2007 onvoldoende onderbouwing van uw verzoek termijnverlenging bevatte. Op ons verzoek heeft u een nadere onderbouwing opgesteld die wij eerst 21 juni 2007 hebben ontvangen, een week later dan oorspronkelijk toegezegd.
Uw verwijt dat wij belangrijke beslissingen voor ons uit schuiven is dus niet terecht. Als [geïntimeerde] verzuimt gedegen onderbouwde informatie aan te leveren dan kan de bouwdirectie hierover geen gefundeerd advies geven en de opdrachtgever hierover geen besluit nemen.
Wat daarnaast in uw brieven opvalt zijn twee zaken. Enerzijds worden de reeds meerdere malen verstrekte argumenten (onder andere gemaakt tijdens de door de opdrachtgever en bouwdirectie geïnitieerde drie interventiebijeenkomsten begin 2007) van de opdrachtgever, directie en adviseurs niet in uw beschouwing meegenomen. Anderzijds is uw opstelling veeleer die van een aannemer met een traditioneel contract dan die van een bouwteampartner.
Wij beschouwen uw beide brieven dan ook als een argumentatie uwerzijds waarbij wij, mede op basis van reeds eerder aan u verstrekt informatie en genoemde interventiebijeenkomsten, tegenargumenten en nuancering wederom in ogenschouw zullen nemen. Op deze wijze zullen wij onze reactie op uw verzoek onderbouwen.
Op basis van bovenstaande argumenten en overwegingen komen wij tot de volgende reactie. Op 28 april 2006 heeft u een overeenkomst gesloten met de opdrachtgever, Hanzehogeschool Groningen, ten behoeve van de uitvoering van Bouwkundige Werken. In deze overeenkomt is een uiterste opleverdatum van 1 augustus 2007 overeengekomen.
Naar aanleiding van de door de opdrachtgever en bouwdirectie geïnitieerde drie interventiebijeenkomsten begin 2007 heeft de opdrachtgever op aangeven van de uitvoerende partijen geconstateerd dat de contractueel overeengekomen opleverdatum niet meer haalbaar is. [geïntimeerde], BAM en [betrokkene 3] hebben tijdens de derde interventiebijeenkomst op 9 maart 2007 aangegeven dat ingebruikname per ultimo medio oktober 2007 wel haalbaar is.
De opdrachtgever is bereid om uitstel van oplevering te verlenen tot 1 oktober 2007. Tevens is de opdrachtgever bereid om de inwerkingtreding van de boeteclausule (art. 01.02.42 van de Algemene Administratieve bepalingen) uit te stellen tot 1 oktober 2007. Dit impliceert echter niet dat de opdrachtgever bij voorbaat accoord gaat met extra bouwplaatskosten of versnellingskosten. Met betrekking tot deze kosten kunnen pas afspraken gemaakt worden indien resultaten zijn gehaald, indien resultaten zijn gehaald c.q. gegarandeerd kunnen worden.
Ten aanzien van de versnellingskosten constateren wij dat de onderbouwing hiervan pas op 14 juni 2007 per mail ontvangen hebben en deze derhalve ook niet eerder hebben kunnen beoordelen. Daarnaast is momenteel nog geen sprake van een feitelijke versnelling.
De overige condities van de aannemingsovereenkomst blijven ongewijzigd.
De constructieve afhandeling van meer- en minder werken zal geschieden op de geplande bijeenkomst op 11 juli 2007 bij Royal Haskoning Constructie te Nijmegen.
De opdrachtgever en bouwdirectie betreuren het dat de oorspronkelijke opleverdatum niet gerealiseerd wordt maar tonen middels de bereidheid tot uitstel van oplevering tot 1 oktober 2007 begrip voor de complexiteit van het proces.
Wij zijn van mening dat door de opdrachtgever hiermee voldoende tegemoet wordt gekomen aan vertragende factoren die in redelijkheid niet (slechts) [geïntimeerde] verwijtbaar zijn.
Verdere vertraging van de opleverdatum, zoals verzocht in uw brief van 16 mei 2007, en nader toegelicht in uw brieven van 21 juni 2007 en 6 juli 2007 is voor de opdrachtgever onacceptabel.
Derhalve zal genoemde boeteclausule per 1 oktober 2007 in werking treden indien de gewijzigde opleverdatum niet gerealiseerd wordt.
Ten aanzien van uw medeaannemers BAM en [betrokkene 3] dient u zich bewust te zijn van hun afhankelijkheid van [geïntimeerde]. De door deze partijen geclaimde uitloopkosten zullen na beoordeling en goedkeuring door de Hanzehogeschool Groningen worden doorberekend aan [geïntimeerde]."
3.29. Bij brief van 18 juli 2007 (prod. 34 inleidende dagvaarding) heeft [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool en AGS onder meer het volgende geschreven:
"Met uw brief van 10 juli 2007 in samenhang met de uitkomst van de bespreking op 11 juli 2007 kunnen wij ons beslist niet verenigen.
Het grootste dilemma is namelijk dat er veel bestekswijzigingen zijn - met name in de constructieve elementen die samen de hoofddraagconstructie vormen - maar ondanks de afspraak daarover zoals vastgelegd in het bestek weigert u daar een beslissing over te nemen.
Parallel daaraan loopt de vertraging in de uitvoering en zet u veel (te veel) druk op het hele bouwproces om uiterlijk in oktober 2007 klaar te zijn. Wij spannen ons tot het uiterste in, maar lopen vast omdat de daarvoor benodigde besluitvorming achterwege blijft of tenminste ontbreekt.
Het voorgaande betekent dat van ons verlangd wordt dat wij het werk realiseren "onder stoom en kokend water", waarbij veel wijzigingen in - met name - de hoofddraagconstructie zijn doorgevoerd waarvoor u weigert schriftelijk een meerwerkopdracht c.q. een bestekswijziging te geven.
Uit de combinatie van uw brieven met kenmerk JJ/LB/G.0423/07-01332 van 21 juni 2007 en JJ/HDO/LB/G.0423/07-01379 van 27 juni 2007 leiden wij af dat dit probleem nu is opgelost doordat u afstand heeft gedaan van de voorwaarde dat er vooraf een expliciete schriftelijke opdracht tot een meerwerk c.q. bestekswijziging moet liggen. Echter wij voelen ons na de discussie op 11 juli 2007 daar bepaald niet gemakkelijk bij. U schrijft namelijk: 'Als
[geïntimeerde] meer staal moet leveren dan waar zij, conform bestek mee heeft moten rekenen en de oorzaak hiervoor niet te wijten is aan de aannemer of diens onderaannemers, is de verrekening terecht', maar wij doen op basis hiervan grote uitgaven die vervolgens voor het overgrote deel door u worden betwist omdat u kennelijk nog altijd niet voldoende informatie bezit om zich een oordeel te kunnen vormen.
Het argument van niet complete informatie horen wij de hele tijd als wij vragen om een duidelijke beslissing. Wat echter ontbreekt, is een structuur waarbinnen meerwerkverzoeken en bestekswijzigingen worden beoordeeld en afgehandeld; ook de procedurestappen zoals op 9 mei 2007 afgesproken om na melding eerst een toets op de rechtmatigheid te doen (kwalitatieve beoordeling) om vervolgens e.e.a. te onderbouwen en vervolgens kwantitatief te toetsen, worden tot op heden (nog) niet door u gevolgd. U laat ons zwemmen om redenen van de "de bouwteam-gedachte" en om die reden vinden wij uw standpunt dienaangaande buitengewoon onredelijk.
Hetzelfde geldt voor de kosten van ons versnellingsplan. Deze kosten zijn reeds lange tijd (sinds 7 februari 2007) bij u bekend, maar tot op heden spreekt u zich er niet concreet over uit. Niet alleen is dat onredelijk, maar ook strijdig met de contractuele afspraken. Uw standpunt dat de "versnelling" nog niet zichtbaar is werpen wij verre van ons. Immers, op de aanvankelijke opleverdatum van 1 augustus 2007 is een vertraging opgetreden tot medio maart 2008; zie hiertoe ook het vastgestelde verslag van de 1e interventiebespreking gehouden op 26 januari 2007. Deze vertraging hebben wij via het versnellingsplan weten te beperken tot 17 weken, te weten 1 januari 2008. Dat is een aanzienlijke versnelling. Voordat u het versnellingsplan accepteerde wist u al dat daar kosten aan verbonden waren. De kosten van deze versnelling, de zogenaamde maatregelen, dienen dan ook aan ons te worden vergoed.
Bovendien schrijft u ons uitdrukkelijk voor geen verdere vertragingen in de uitvoering te accepteren.
Teneinde te voorkomen dat de standpunten over en weer verder verharden of dat wij andere stappen moeten nemen, willen we zeker weten dat de afspraak nog steeds staat dat als achteraf blijkt dat er sprake is van meerwerk c.q. bestekswijziging aangaande constructieve elementen die samen de hoofddraagconstructie vormen, dat u ons de kosten vergoed en niet het argument aangrijpt dat eerst een voorafgaande schriftelijke opdracht had moeten worden gegeven bij gebreke waarvan wij geen recht hebben op bijbetaling. Dit geldt dan tevens voor de kosten van de maatregelen behorende bij het versnellingsplan; ter zake zullen wij u houden aan de gemaakte afspraken zoals opgenomen in het vastgestelde verslag van de 3e interventiebespreking van 9 maart 2007.
Voor het overige willen wij nog aangeven dat de toelichting behorende bij het verzoek verlenging opleveringstermijn al afdoende is onderbouwd in de bijlagen zoals opgenomen in onze brief van 16 mei 2007. Dat u de later verzochte en, 2 dagen later dan origineel toegezegde, aangeleverde voorbeelden nu als onvoldoende kwalificeert vinden wij onbegrijpelijk en wekt bij ons de indruk dat u bezig bent met een vertragingstactiek om tot concrete besluitvorming over te gaan. Wij gaan er vanuit dat u zich constructief zult opstellen in de reeds geplande overleggen tot en met 3 september aanstaande."
3.30. Bij brief van 23 augustus 2007 (prod. 36 inleidende dagvaarding) heeft Hanzehogeschool aan [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
"De Hanzehogeschool Groningen ziet uit naar ingebruikname van de nieuwbouw van het Instituut voor Sportstudies. De contractplanning en vertraagde uitvoering is regelmatig onderwerp van gesprek geweest, zowel binnen de regulier bouwvergaderingen alswel in de drie interventiebijeenkomsten van begin 2007. Per brief van 11 juni 2007 heeft u de opdrachtgever laten weten dat indicatief de verwachte oplevering voor de bouwdelen B,E en F medio oktober 2007 zal zijn; de bouwdelen A, C en D zullen eind december 2007 opgeleverd worden.
De in uw brief genoemde randvoorwaarden zijn tijdens een bijeenkomst "klein comité" op 11 juli 2007 bij Royal Haskoning Constructie te Nijmegen met u besproken, waarna uw conclusie was dat betreffende randvoorwaarden geen afbreukrisico (meer) vormden.
In de bouwvergaderingen van 23 augustus 2007 heeft u op verzoek van ondergetekende herbevestigd dat de oplevering conform uw brief van 11 juli 2007 zal plaatsvinden en gegarandeerd is, waarmee het indicatieve karakter van de baan is. Voor de goede orde, zoals in dezelfde bouwvergaderingen met elkaar besproken definiëren we de oplevering als "alles fysiek aanwezig" wat betrekking heeft op de percelen Bk, E, W en directieleveringen en waarbij de technische installaties zoveel mogelijk in bedrijf zijn.
Gezien het strategisch belang van ingebruikname begin 2008 voor de Hanzehogeschool Groningen hecht ik eraan deze afspraken in briefvorm vast te leggen en deze in afschrift bekend te maken aan het College van Bestuur ter attentie van mevrouw [vice-voorzitter], vice voorzitter en portefeuillehouder programma Huisvesting."
3.31. Op 30 augustus 2007 (prod. 36 inleidende dagvaarding) heeft [geïntimeerde] aan Hanzehogeschool en AGS onder meer het volgende geschreven:
"`Naar aanleiding van de argumentatie zoals gegeven in uw brief van 10 juli 2007 constateren wij dat er principiële fouten worden gemaakt in de wijze waarop u de contractuele relatie tussen opdrachtgever en aannemer uitlegt. Zo legt u veel te veel nadruk op onze rol als bouwteampartner. U vindt onze opstelling daarin te traditioneel, mede omdat wij de nadruk leggen op de verantwoordelijkheden van het ontwerpteam (opdrachtgever, AGS, RHC, DGMR, etc.) en de uitvoerende partijen ([geïntimeerde], BAM Techniek en [betrokkene 3]). Gaarne verwijzen wij u naar de bouwteamovereenkomst waarin duidelijk staat dat alle partijen hun eigen verantwoordelijkheid in het bouwproces houden en de uitvoerende partijen hun uitvoerende verantwoordelijkheid.
Kortom: door het vaststellen van de nieuwe planning heeft de opdrachtgever al uitstel verleend tot 1 november 2007. Waar wij het over hebben is dat wij zelfs deze datum niet zullen halen vanwege vertragingen (niet komende voor ons risico) die zich vervolgens nog hebben voorgedaan. Zoals wij ook in onze brief van 16 mei 2007 hebben aangegeven is niet voldaan aan de voorwaarden die wij aan het versnellingsplan van 25 januari 2007 hebben gekoppeld en dus is ook 1 november als opleverdatum niet haalbaar.
Een en ander hebben wij nader gemotiveerd in onze brief van 21 juni 2007, waarin wij buitengewoon concrete voorbeelden hebben genoemd die voor u in uw brief van 10 juli 2007 categorisch zijn gemeden. In uw brief van 10 juli 2007 beperkt u zich tot een aantal algemeenheden waar wij ons beslist niet in kunnen vinden.
In de eerste plaats is er veel discussie geweest rond de constructieve aspecten. Bovendien is er behoorlijk veel meerwerk (meer dan 25%). Wij betwisten dan ook al hetgeen in uw brief van 10 juli 2007 is opgenomen staat op de vraag wie nu aansprakelijk is voor de vertraging.
Inmiddels ontvingen wij uw brief van 23 augustus 2007. Inderdaad zijn wij voornemens de opleveringsdata die daarin staan aan u te bevestigen (niet te garanderen). Dit doen wij uit coulance. Wij zijn enkel bereid om deze enorme inzet te tonen (en voornoemde opleverdata te halen) indien de kortingsregeling wordt opgeschort tot 1 februari 2008.
U verwijst overigens abusievelijk naar onze brief van 10 juli 2007, hetgeen onze brief van 10 juni 2007 moet zijn. De daarin genoemde voorwaarden blijven natuurlijk van kracht.
Wij behouden ons dan ook onze reactie ten aanzien van uw standpunt voor indien blijkt op
3 september dat u niet genegen zult zijn om oplevering uiterlijk 1 januari 2008 toe te staan en de kortingsbepaling tot 1 februari 2008 buiten toepassing te laten."
3.32. AGS heeft in reactie op de brief van [geïntimeerde] van 30 augustus 2007 bij brief van
18 september 2007 (prod. 37 inleidende dagvaarding) onder meer het volgende geschreven:
"Zoals reeds vermeld verschaft uw brief ons geen nieuwe informatie.
Ons standpunt uit ons schrijven van 10 juli 2007 blijft dan ook ongewijzigd. Volledigheidshalve wordt dit hieronder nogmaals vermeld.
De opdrachtgever is bereid om uitstel van oplevering te verlenen tot 1 oktober 2007. Tevens is de opdrachtgever bereid om de inwerkingtreding van de boeteclausule (artikel 01.02.42 van de algemene administratieve bepalingen) uit te stellen tot 1 oktober 2007. Dit impliceert echter niet dat de opdrachtgever bij voorbaat akkoord gaat met de opgevoerde extra bouwplaatskosten of versnellingskosten. Met betrekking tot deze kosten kunnen pas afspraken gemaakt worden indien resultaten zijn gehaald, c.q. gegarandeerd kunnen worden. Zie eveneens de brief van de opdrachtgever van 8 augustus 2007.
E.e.a. vormt onderwerp van gesprek van het op korte termijn te voeren overleg (in plaats van het uitgestelde overleg van 3 september jl.).
De opdrachtgever en bouwdirectie betreuren het dat de oorspronkelijke opleverdatum niet gerealiseerd wordt maar tonen middels de bereidheid tot uitstel van oplevering tot 1 oktober 2007 begrip voor de complexiteit van het proces.
Wij zijn van mening dat door de opdrachtgever hiermee voldoende tegemoet wordt gekomen aan vertragende factoren die in redelijkheid niet (slechts) [geïntimeerde] verwijtbaar zijn.
Verdere vertraging van de opleverdatum zoals verzocht in uw brief van 16 mei 2007 en nader toegelicht in uw brieven van 21 juni 2007 en 30 augustus 2007 zijn voor de opdrachtgever onacceptabel.
Derhalve zal genoemde boeteclausule per 1 oktober 2007 in werking treden indien de gewijzigde opleverdatum niet gerealiseerd wordt.
Ten aanzien van uw nevenaannemers BAM en [betrokkene 3] dient u zich bewust te zijn van hun afhankelijkheid van [geïntimeerde]. De door deze partijen geclaimde uitloopkosten zullen door de Hanzehogeschool Groningen worden doorberekend aan [geïntimeerde]."
3.33. Bij brief van 12 oktober 2007 (prod. 38 inleidende dagvaarding) heeft [geïntimeerde] aan AGS (de rechtbank heeft onder 2.31. ten onrechte Hanzehogeschool als adressant vermeld) onder meer het volgende geschreven:
"(…) Inmiddels ligt er naar aanleiding van onze bespreking op 1 oktober 2007 een voorstel ten aanzien van de termijnverlenging, de korting en de oplevering. Dit voorstel zal op
18 oktober 2007 worden besproken. Indien nadere overeenstemming wordt bereikt, is dit onderwerp niet meer actueel. Dat verandert vanzelfsprekend indien géén overeenstemming wordt bereikt. Feit blijft: u heeft verzuimd tijdig op ons verzoek te beslissen.
2. In uw brief van 18 september 2007 verwijst u 'wederom' naar uw brief van 10 juli 2007. Wij kunnen alleen maar vaststellen dat uw naar uw argumenten wijst en wij naar de onze. Partijen derhalve verdeeld.
Uw reactie onder 6 spreekt wat ons betreft boekdelen over uw onwil en onvermogen om beslissingen te nemen. Immers, u stelt daarin uitstel te verlenen van de opleverdatum tot
1 oktober 2007 (hetgeen buitengewoon merkwaardig is omdat in de brief van 23 augustus 2007 nog staat dat u daar nog niet ten finale over heeft besloten) en overige vertraging acht u aan ons verwijtbaar.
(…)
De overige punten zijn een herhaling van zetten en zullen uiteindelijk alleen nog maar leiden tot een 'welles - nietes' discussie. Wij distantiëren ons daarvan.
In een uiterste poging vragen wij u de focus te verleggen naar het aansturen van het bouwproces waarbinnen van ons verwacht mag worden dat wij het werk deugdelijk en tijdig kunnen uitvoeren. Anders gezegd: voortgaan op de huidige weg zal leiden tot een conflict tussen d ontwerpende partijen en de uitvoerende partijen en dit conflict zal - naar onze stellige overtuiging - slechts verliezers kennen."
3.34. Op 21 december 2007 is het werk opgeleverd, met uitzondering van de zwemhal van bouwdeel A en het buitenterrein.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1. In eerste aanleg in conventie vordert [geïntimeerde], verkort weergegeven:
A. een verklaring voor recht dat:
1. [geïntimeerde] recht heeft op termijnverlenging als bedoeld in § 8 lid 4 UAV tot 1 december 2008 (door de rechtbank gelezen en beoordeeld als 1 januari 2008 dan wel 21 december 2007), althans tot een door de rechter in goede justitie te bepalen dag;
2. Hanzehogeschool niet gerechtigd is tot het in mindering brengen van een kortingsbedrag als bedoeld in § 42 UAV jo. art, 01.02.42 van Deelbestek A;
3. Hanzehogeschool niet gerechtigd is tot het in mindering brengen van een bedrag van € 21.000,- althans enig ander bedrag in verband met minderwerk kop- en voetplaten.
B. Hanzehogeschool te veroordelen:
1. aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 2.390.842,47, te vermeerderen met 19% btw in verband met meerwerk en bijbetaling;
2. aan [geïntimeerde] te betalen het restant aanneemsom van € 315.781,- te vermeerderen met 19% btw;
3. aan [geïntimeerde] te betalen de wettelijke rente ex art. 6:119a BW over de vorderingen onder B.1. en B.2., vanaf 14 dagen na de datum van de betreffende factuur, te vermeerderen met 2% rente als bedoeld in § 45 lid 2 UAV, gerekend vanaf 14 dagen na de datum van de aanmaning;
4. aan [geïntimeerde] te betalen € 6.422,- voor buitengerechtelijke incassokosten;
5. in de kosten van deze procedure.
4.2. In eerste aanleg in reconventie vordert Hanzehogeschool, verkort weergegeven:
I. [geïntimeerde] te veroordelen aan Hanzehogeschool te verstrekken een deugdelijke en controleerbare specificatie van het in de dagvaarding aangeduide minderwerk en na goedkeuring door Hanzehogeschool van die specificatie het bedrag van de goedgekeurde specificatie (inclusief omzetbelasting) aan Hanzehogeschool te betalen, althans te verklaren voor recht dat Hanzehogeschool gerechtigd is om het betreffende bedrag te verrekenen met eventuele vorderingen van [geïntimeerde] op Hanzehogeschool;
II. [geïntimeerde] te veroordelen de in de dagvaarding aangeduide gebreken te herstellen en aan Hanzehogeschool op te leveren;
III. [geïntimeerde] te veroordelen aan Hanzehogeschool af de garantieverklaringen die
[geïntimeerde] op grond van de Aannemingsovereenkomst moet afgeven, conform de Model Garantieverklaring uit het bestek, zonder aanvullingen, toevoegingen of wijzigingen;
IV. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het geding.
4.3. De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis overwogen dat [geïntimeerde] recht heeft op verlenging van de bouwtermijn tot 21 december 2007. Deze beslissing is, aldus de rechtbank, van invloed op de vordering van [geïntimeerde] zoals weergegeven onder B1. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [geïntimeerde] minst genomen mede verantwoordelijk was voor de tijdige oplevering van het werk, alsook dat het werk binnen het beschikbare budget zou worden gerealiseerd. Daaraan verbindt de rechtbank, in het licht van de vertraging, nadelige gevolgen voor de vorderingen van [geïntimeerde].
4.4. De rechtbank heeft overwogen dat voor recht zal worden verklaard dat [geïntimeerde] recht heeft op termijnverlenging als bedoeld in § 8 lid 4 UAV tot 21 december 2007. De door [geïntimeerde] gevorderde vergoeding van € 15.000,- per week voor verlenging van de bouwtijd is volgens de rechtbank tot 21 december 2007 toewijsbaar. De gevorderde vergoeding voor “extra bouwkundige kosten versnellingsplan” en “kosten inefficiënt werken” zijn volgens de rechtbank toewijsbaar vanwege met name de hiervoor genoemde (mede)verantwoordelijkheid aan de zijde van [geïntimeerde]. De vordering tot verklaring voor recht dat Hanzehogeschool niet gerechtigd was tot het in mindering brengen van een kortingsbedrag (§ 42 UAV in samenhang met art. 01.02.42 van deelbestek A) is volgens de rechtbank niet toewijsbaar, omdat niet het gehele werk op 21 december 2007 is opgeleverd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het door [geïntimeerde] gevorderde restantbedrag van de aanneemsom (€ 315.781,-) zal worden toegewezen.
4.5. De rechtbank heeft haar overwegingen (nog) niet vertaald in een eindvonnis maar heeft een comparitie van partijen bevolen betreffende het nog in discussie zijnde meerwerk. De rechtbank heeft tussentijds appel opengesteld, waarna partijen uitgebreid hebben geprocedeerd aangaande de niet in het dictum vertaalde overwegingen. Het hof acht dit een problematische wijze van procederen die kan leiden tot nodeloze vertraging.
5. De beoordeling van de overige grieven
Alvorens de overige grieven te bespreken merkt het hof op dat Hanzehogeschool in haar memorie van antwoord in het incidenteel appel uitgebreid heeft stilgestaan bij haar eigen grieven in het principaal appel. De rolraadsheer heeft beslist dat hiervan de punten 59 tot en met 165 buiten beschouwing blijven. Voor zover in die akte nieuwe grieven liggen besloten of de bestaande grieven worden uitgelegd op een wijze die niet blijkt uit de memorie van grieven in het principaal appel, zal het hof daaraan voorbijgaan, gelet op de twee-conclusie-regel dan wel de omstandigheid dat de nieuwe grieven dermate vaag zijn dat zij niet voldoen aan het kenbaarheidsvereiste.
6. Grief 2 in het principaal appel en grief 1 in het incidenteel appel
6.1. Grief 2 in het principaal appel en grief 1 in het incidenteel appel zijn gericht tegen rechtsoverweging 4.6. van het bestreden vonnis. Deze overweging strekt ertoe dat [geïntimeerde] op grond van de Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst toezicht moest houden op onder meer de naleving door partijen van het tijdschema. De rechtbank overweegt: “Uit hoofde van deze overeenkomst gingen de taken en verplichtingen van [geïntimeerde] bij het onderhavige werk dan ook verder dan de taken en verplichtingen van een traditioneel aannemer.”
6.2. In de toelichting op grief 2 betoogt Hanzehogeschool dat de verplichting van [geïntimeerde] om toezicht te houden op onder meer de naleving van het tijdschema volgde uit de Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst, en dat deze taken en verplichtingen verder gingen dan die van een gewoon aannemer. Volgens Hanzehogeschool diende de rechtbank deze vaststellingen niet slechts te baseren op de Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst maar ook op de aanbestedingsdocumenten, de inschrijving door [geïntimeerde], de intentie-overeenkomst, de bouwteamovereenkomst en de aannemingsovereenkomst (prod. H2 t/m H5 zijdens Hanzehogeschool en prod. W5 zijdens [geïntimeerde]). Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
6.3. Voorop staat dat de rechtbank onder 4.6. met verwijzing naar de Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst overweegt dat [geïntimeerde] toezicht moest houden op de naleving van het algemeen tijdschema en dat haar rechten en verplichtingen verder gingen dan die van een traditionele aannemer. Dit zonder de andere door Hanzehogeschool genoemde documenten uit te sluiten. Voor zover de grief ertoe strekt dat de rechtbank voor haar conclusie (waarmee Hanzehogeschool het inhoudelijk eens is) uitdrukkelijk had moeten verwijzen naar de door Hanzehogeschool genoemde stukken mist Hanzehogeschool een voldoende belang en faalt grief 2 in het principaal appel in zoverre.
6.4. Ook grief 1 in het incidenteel appel faalt. Deze grief komt erop neer dat sprake is van een 'traditionele' (aannemings)overeenkomst en een daarvan te onderscheiden Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst. Het hof overweegt het volgende.
6.5. Indien [geïntimeerde] meent dat het bedoelde onderscheid van belang is voor de vaststelling van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de twee genoemde (nauw samenhangende) overeenkomsten, dient zij gemotiveerd aan te geven wat dat belang is.
[geïntimeerde] heeft daartoe (memorie van antwoord onder 211 t/m 214) betoogd dat in geval van vertraging in de bouw eerst aan de hand van de aannemingsovereenkomst moet worden beoordeeld of [geïntimeerde] recht heeft op verlenging van de uitvoeringsduur (memorie van antwoord onder 212). Vervolgens dient aan de hand van de Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst te worden vastgesteld, aan wie de vertraging of storing is toe te rekenen en wie voor de financiële consequenties daarvoor dient te dragen (memorie van grieven in het incidenteel appel onder 213). [geïntimeerde] komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat de Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst niets te maken heeft met de beoordeling van de vorderingen van [geïntimeerde], daar deze door [geïntimeerde] zijn ingesteld uit hoofde van haar hoedanigheid van aannemer.
6.6. In haar reactie op dit betoog brengt Hanzehogeschool naar voren (memorie van antwoord in het incidenteel appel onder 38) dat de vorderingen van [geïntimeerde] nu juist steunen op Deelbestek A en de daarin genoemde coördinatieverplichtingen en daarmee rechtstreeks voortvloeien uit de aannemingsovereenkomst. Dit is de wijze waarop [geïntimeerde] haar vordering onderbouwt. Hanzehogeschool merkt op dat de Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst geen andere strekking heeft dan de in het bestek besloten liggende coördinatieverplichtingen in te bedden in een contractuele relatie tussen de coördinerende aannemer en de te coördineren nevenaannemers.
6.7. Het betoog van Hanzehogeschool slaagt. Het door [geïntimeerde] genoemde belang bij een onderscheid tussen de aannemingsovereenkomst en de Uitvoeringscoördinatie-overeenkomst is daarmee niet deugdelijk onderbouwd. Nu het in de grief bepleite onderscheid tussen de twee overeenkomsten niet tot consequenties leidt voor de beoordeling van de vorderingen, heeft [geïntimeerde] onvoldoende belang bij grief I in het incidenteel appel zodat deze faalt.
7. De overige grieven in het principaal appel
7.1. De overige grieven in het principale appel bestrijden overwegingen die alle meer of minder verband houden met het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] recht heeft op een verlenging als bedoeld in § 8 lid 4 UAV van de termijn voor oplevering tot 21 december 2007.
7.2. De mogelijkheid om de aanvankelijk overeengekomen opleveringstermijn (tot 1 augustus 2007) te verlengen is geregeld in § 8 lid 4 UAV, waarin het volgende is vermeld:
De termijn, binnen welke het werk moet worden opgeleverd, kan door de opdrachtgever worden verlengd, hetzij eigener beweging, hetzij op een daartoe strekkend verzoek van de aannemer.
Indien door overmacht, door voor rekening van de opdrachtgever komende omstandigheden, of door het door of namens de opdrachtgever aanbrengen van bestekwijzigingen dan wel van wijzigingen in de uitvoering van het werk, niet van de aannemer kan worden gevergd dat het werk binnen de overeengekomen termijn wordt opgeleverd, heeft hij recht op termijnverlenging.
7.3. In deze bepaling wordt een onderscheid gemaakt. Voorop staat dat termijnverlenging een (vrije) bevoegdheid is van de opdrachtgever. De aannemer kan om verlenging verzoeken maar de opdrachtgever bepaalt of hij die verlenging al dan niet verleent. Dat komt tot uitdrukking in het gebruik van het woord “kan”.
7.4. De tweede volzin van § 8 lid 4 UAV maakt op deze regeling in zoverre een uitzondering dat de aannemer recht heeft op verlenging indien door (a) overmacht, (b) voor rekening van de opdrachtgever komende omstandigheden of (c) door wijzigingen in het bestek of de uitvoering, van de aannemer niet kan worden gevergd dat deze het werk binnen de overeengekomen termijn oplevert. Het al dan niet verlenen van verlenging door de opdrachtgever is dan niet vereist en aan de hand van de omstandigheden van het geval zal een redelijke lengte van de periode van verlenging moeten worden vastgesteld.
7.5. Opmerkelijk in de onderhavige procedure is dat [geïntimeerde] een verklaring van recht vordert dat zij "recht” heeft op termijnverlenging als bedoeld in § 8 lid 4 UAV". Die vordering lijkt te passen bij de in de tweede volzin van lid 4 geschetste situatie, hetgeen bevestiging vindt in de omstandigheid dat [geïntimeerde] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep uitgebreid heeft betoogd dat kort gezegd de verlenging vereist is door feiten en omstandigheden die rekening van Hanzehogeschool komen. De rechtbank beoordeelt de zaak echter aan de hand van de in de eerste volzin gegeven situatie, waarbij vereist is dat de opdrachtgever verlenging verleent. Uit de bestreden uitspraak volgt niet dat de rechtbank heeft beoordeeld of zich een of meerdere van de in de tweede volzin van § 8 lid 4 UAV genoemde omstandigheden hebben voorgedaan en of deze recht gaven op termijnverlenging. Om die reden zal het hof eerst beoordelen of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een door Hanzehogeschool verleende verlenging tot 21 december 2007. In dat geval wordt aan de in de tweede volzin van § 8 lid 4 UAV voor de termijnverlenging niet toegekomen.
7.6. De rechtbank motiveert haar beslissing dat Hanzehogeschool verlenging heeft verleend tot 21 december 2007 als volgt. In het licht van het overleg tussen partijen dat ook na de interventiebijeenkomst op 9 maart 2007 heeft plaatsgevonden over de planning en opleverdatum, dient de brief van 23 augustus 2007 van Hanzehogeschool te worden gezien als het akkoord gaan met een oplevering van het werk per medio december 2007.
Omdat Hanzehogeschool in laatstgenoemde brief [geïntimeerde] houdt aan de planning van
11 juni 2007, is zij tevens akkoord gegaan met die planning, wat met zich brengt dat zij ook akkoord is gegaan met oplevering per medio december 2007, aldus de rechtbank.
7.7. Het hof stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of partijen omstreeks
23 augustus 2007 overeenstemming hebben bereikt over verlenging van de opleveringstermijn tot 21 december 2007 beslissend is wat zij over en weer hebben verklaard en hoe zij die verklaringen redelijkerwijs hebben mogen begrijpen in het licht van alle feiten en omstandigheden. Dat Hanzehogeschool de toestemming voor verlenging van de opleveringstermijn tot medio december 2007 heeft verleend, is niet met zoveel woorden vermeld in de tekst van de door haar op 23 augustus 2007 aan [geïntimeerde] gezonden brief (zie onder 3.30). In die brief heeft Hanzehogeschool bevestigd dat [geïntimeerde] heeft verklaard (de brief spreekt over "gegarandeerd") dat de laatste bouwdelen in ieder geval eind december 2007 worden opgeleverd. Die bewoordingen kunnen, ook indien zij worden gelezen in de context van de brief, niet het oordeel dragen dat Hanzehogeschool daarmee de contractuele termijn voor oplevering heeft verlengd tot eind december 2007. Hooguit ligt in die woorden besloten dat [geïntimeerde] heeft beloofd dat oplevering feitelijk niet later dan december 2007 zal plaatsvinden en dat Hanzehogeschool die belofte bevestigt. Dat Hanzehogeschool belang had om die belofte te bevestigen vindt haar verklaring in "het strategisch belang van ingebruikname begin 2008 voor de Hanzehogeschool".
7.8. Uit het overleg tussen partijen (ook het overleg tijdens en na de interventiebijeenkomst van 9 maart 2007) volgt niet dat aan de brief van 23 augustus 2007 een verdergaande betekenis kan worden toegekend, met name niet dat daarin een termijnverlenging door Hanzehogeschool valt te lezen. In de brief van 10 juli 2007 (zie onder 3.28) van AGS is namens Hanzehogeschool (kort voor het verstrijken van de oorspronkelijke contractuele opleveringstermijn) expliciet en in uitdrukkelijke bewoordingen aan [geïntimeerde] meegedeeld dat Hanzehogeschool vasthoudt aan een verlenging tot uiterlijk 1 oktober 2007. Van een verdergaande verlenging van de termijn, hetgeen een afwijking van dat uitdrukkelijk gekozen standpunt zou betekenen, is niet gebleken.
7.9. Dat Hanzehogeschool onwrikbaar heeft vastgehouden aan 1 oktober 2007 als uiterste datum voor oplevering vindt mede bevestiging in de omstandigheid dat zij ook na 23 augustus 2007 opnieuw en meermaals uitdrukkelijk aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld dat de contractuele termijn voor oplevering slechts werd verlengd tot 1 oktober 2007, dat verdere verlenging voor Hanzehogeschool "onacceptabel" was en dat per 1 oktober 2007 aanspraak zou worden gemaakt op de contractuele boete. Dat [geïntimeerde] zulks (ook na 23 augustus 2007) goed heeft begrepen, volgt uit de diverse brieven die zij vóór maar ook sinds
23 augustus 2007 aan AGS en Hanzehogeschool heeft geschreven en waarin zij verdergaande verlenging bepleit terwijl zij zich over de onwrikbaarheid van Hanzehogeschool beklaagt als onredelijk.
7.10. Het verslag van de derde interventiebijeenkomst op 9 maart 2007 (zie onder 3.21.) waarin wordt vermeld dat alle partijen het tijdens de bijeenkomst eens waren over een nader uitstel maakt dit niet anders. In het genoemde verslag wordt slechts gesproken over een commitment bij alle partijen betreffende een uitstel tot 15 oktober 2007. Met alle partijen werd bedoeld de uitvoerende partijen, zoals [geïntimeerde] heeft erkend in haar conclusie van repliek onder 690. Hanzehogeschool behoort niet tot de uitvoerende partijen. Zie in die zin uitdrukkelijk ook de brief van 30 augustus 2007 van [geïntimeerde] aan AGS en Hanzehogeschool (hiervoor onder 3.30).
7.11. De rechtbank heeft derhalve op grond van de door [geïntimeerde] gestelde feiten en omstandigheden niet kunnen oordelen dat Hanzehogeschool heeft ingestemd met een verlenging van de termijn van oplevering tot 21 december 2007. Nu dat oordeel van de rechtbank niet in stand kan blijven, geldt dat ook dat de daarop voortbouwende oordelen aangaande de vorderingen van [geïntimeerde] dienen te worden heroverwogen. Het hof zal derhalve het vonnis in zijn geheel vernietigen en de zaak terugwijzen naar de rechtbank om met inachtneming van het vorenstaande de behandeling van de zaak voort te zetten.
7.12. Nu niet langer kan worden uitgegaan van een door Hanzehogeschool verleende termijnverlenging zoals bedoeld in de eerste volzin van § 8 lid 4 UAV, zal moeten worden beoordeeld of [geïntimeerde] voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om aanspraak te kunnen maken op een termijnverlenging uit hoofde van de tweede volzin van
§ 8 lid 4 UAV. Voor die feiten en omstandigheden rust de stelplicht op [geïntimeerde]. Het is bij voldoende weerspreking van die feiten en omstandigheden ook [geïntimeerde] die de aldus gestelde feiten en omstandigheden zal moeten bewijzen. Daarover heeft de rechtbank in haar vonnis nog niets overwogen.
7.13. De grieven in het principale appel slagen voor zover gericht tegen de bestreden overwegingen van de rechtbank aangaande de overeengekomen termijnverlenging.
De grieven in het incidenteel appel
8. De bespreking van de grieven 2 tot en met 6 in het incidenteel appel houdt het hof aan in afwachting van de nadere uitlating door partijen als hieronder bedoeld.
9. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bestreden vonnis vernietigd zal worden. Ingevolge artikel 356 Rv kan het hof de zaak aan zich houden of voor verdere behandeling naar de rechtbank terug verwijzen. Indien het hof de zaak voor verdere beoordeling en beslissing aan zich houdt, dan zou dit betekenen dat partijen ten aanzien van beslissingen inzake wezenlijke onderdelen van hun geschil een feitelijke instantie missen. Dit geldt in het bijzonder het beroep op de tweede volzin van § 8 lid 4 UAV en de omvangrijke discussie over het meerwerk. Daar staat tegenover dat terugverwijzen naar de rechtbank door partijen mogelijkerwijs als niet doelmatig en vertragend wordt ervaren. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen, opdat partijen zich bij gelijktijdig te nemen akte zich hierover zullen uitlaten.
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 7 mei 2013 voor het gelijktijdig nemen van een akte door beide partijen voor uitlating als bedoeld in rechtsoverweging 9;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, M.M.A. Wind en G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 23 april 2013 in bijzijn van de griffier.