GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
zaaknummer gerechtshof 200.051.661/01
(zaaknummer rechtbank Groningen: 376165 CV EXPL 08-12156)
arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken van 23 april 2013, zoals gewijzigd bij herstelarrest van 14 mei 2013
Rijksuniversiteit Groningen,
gevestigd te Groningen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: RUG,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
voor wie heeft gepleit mr. M. Kremer, kantoorhoudende te Groningen,
1. ABVAKABO FNV,
gevestigd te Zoetermeer,
hierna: ABVAKABO,
[alsmede geïntimeerden 2 tot en met 14]
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: ABVAKABO c.s.,
advocaat: mr. M.B. van Voorthuizen, kantoorhoudende te Zoetermeer,
voor wie heeft gepleit mr. E.J. van Leeuwen, kantoorhoudende te Rotterdam.
1. Het geding in eerste instantie
1.1 In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het incidentele vonnis van 15 januari 2009 en het eindvonnis van 13 augustus 2009, zoals hersteld bij vonnis van 15 oktober 2009, gewezen door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 10 november 2009 is door RUG hoger beroep ingesteld van voormelde vonnissen.
De conclusie van de memorie van grieven (met elf producties) luidt:
"(…) bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank te Groningen van 13 augustus 2009, alsmede het herstelvonnis van 15 oktober 2009 (…) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, Abvakabo c.s. in hun vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans de vorderingen van Abvakabo c.s. alsnog volledig af te wijzen, met veroordeling van Abvakabo c.s. in de kosten van het geding in beide instanties."
2.2 Bij memorie van antwoord (met twee producties) hebben ABVAKABO c.s. verweer gevoerd met als conclusie:
"Voor zover op Abvakabo FNV de bewijslast van haar stellingen mocht (komen te) rusten, biedt zij uitdrukkelijk daarvan bewijs aan.
Nu alle grieven van appellante falen, zal het vonnis van de rechtbank Groningen (…) - waar nodig met aanvulling of verbetering van de gronden - bekrachtigd moeten worden.
Voorts zal appellante ook in de kosten van het hoger beroep, gevallen aan de zijde van Abvakabo FNV moeten worden veroordeeld."
2.3 Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten. Ter gelegenheid van het pleidooi hebben beide advocaten pleitnotities overgelegd en heeft de advocaat van RUG twee akten genomen waarbij nog twee producties in het geding zijn gebracht. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd, te wijzen op het pleitdossier.
2.4 De akte van 2 oktober 2008 waarbij ABVAKABO c.s. hun eis in eerste aanleg (enigszins) hebben gewijzigd alsmede de brieven die zijn gewisseld na het vonnis van 13 augustus 2009 en die geleid hebben tot het herstelvonnis van 15 oktober 2009, bevinden zich niet tussen de gedingstukken. Naar het oordeel van het hof worden partijen hierdoor niet in hun belangen geschaad.
2.5 Gelet op art. CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze vóór 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.6 Nu mr. R.J. Voorink, die op het pleidooi heeft gezeten, als gevolg van de inwerkingtreding van wijzigingen in de wet RO niet langer in dit ressort als raadsheer-plaatsvervanger werkzaam kan zijn, heeft mr. Koene zijn plaats ingenomen bij het wijzen van dit arrest.
Ten aanzien van de feiten
3 Het hof ziet aanleiding om de feiten zelfstandig vast te stellen. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast.
3.1 ABVAKABO is een werknemersvereniging die statutair tot taak heeft op te komen voor de belangen van werknemers. RUG is een publiekrechtelijke rechtspersoon. Haar universiteit is gericht op het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs en het verrichten van wetenschappelijk onderzoek.
3.2 RUG onderscheidt drie typen promovendi. Ten eerste promovendi met een ambtelijke aanstelling. In de tweede plaats promotiestudenten (Nederlandse promovendi met een beurs) en bursalen (uit het buitenland afkomstige promotiestudenten met een beurs). Ten derde externe promovendi.
3.3 In 2005 heeft RUG negen zogeheten Graduate Schools opgericht, één per faculteit. Binnen deze Graduate Schools worden promotiestudenten en bursalen opgeleid tot het afleggen van een proeve van bekwaamheid in de vorm van een proefschrift. Voor de promotieopleiding gelden de bepalingen van de (model-)Regeling Promotie-opleiding RUG zoals die binnen de desbetreffende faculteit van kracht is. Door RUG is deze (model-)regeling inclusief toelichting in het geding gebracht. De voor dit geschil meest relevante bepalingen van voormelde (model-)regeling luiden als volgt:
"(…)
Artikel 1.2 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
b. promotiestudent: degene die als zodanig geregistreerd staat bij de universiteit voor het volgen van de promotieopleiding;
c. universiteit, RUG: de Rijksuniversiteit Groningen;
d. Graduate School: school die de promotieopleiding verzorgt;
e. promotiebegeleider: de hoogleraar die de promotiestudent tot de promotie begeleidt;
f. promotor: de hoogleraar die door het College voor de promoties als zodanig is aangewezen;
(…)
Artikel 1.3 Doel van de opleiding
(…)
1.3.2 Het doel van de promotieopleiding is promotiestudenten optimaal voor te bereiden op de promotie door middel van de totstandkoming van een proefschrift. De student wordt daarbij voorbereid op het vervullen van maatschappelijke functies, waarvoor ervaring met wetenschappelijk onderzoek wezenlijk is.
1.3.3 De opleiding verschaft een kader voor het leren verrichten van wetenschappelijk onderzoek en voorziet in training van vaardigheden op het gebied van mondelinge en schriftelijke verslaglegging van onderzoeksresultaten met het oog op het schrijven en verdedigen van een proefschrift.
1.3.4 De promotieopleiding voorziet in het opdoen van dusdanige didactische vaardigheden, dat na afronding van de opleiding de student in staat is onderwijstaken van een universitair docent te vervullen.
(…)
Paragraaf 2 Opbouw van de opleiding
Artikel 2.1 Promotieopleiding
2.1.1 In het kader van de promotieopleiding wordt het volgende onderwijs gegeven:
(dit moet worden ingevuld door de Graduate School. De inhoud en omvang in EC moeten worden aangegeven en er dient onderscheid te worden gemaakt in verplichte en niet-verplichte onderdelen. De scholing in didactische vaardigheden dient ook hierin opgenomen te worden).
(…)
Artikel 2.2. Promotieplan
2.2.1 De promotiestudent stelt in overleg met de promotiebegeleider vóór de aanvang van de opleiding een promotieplan op.
2.2.2 Onverminderd het gestelde in artikel 3.1 van deze regeling, behoeft het promotieplan de goedkeuring van de directeur van de Graduate School, alvorens de promotiestudent zich kan registreren voor de opleiding.
2.2.3 Het promotieplan omvat ten minste:
(…)
* de omvang van de begeleiding.
* de tijdsplanning voor het onderwijs (verplichte en/of facultatieve cursussen; conferenties) en de onderzoeksactiviteiten, inclusief evaluatie, de (tweejaarlijkse) voortgangsgesprekken en de data van periodieke bijstelling hiervan;
* de wijze van de (ten minste jaarlijkse) beoordeling van de prestaties en de voortgang van de student;
* deadlines, etc en verslaglegging hiervan.
* een omschrijving van de voor de opleiding noodzakelijke onderwijs- en onderzoeksfaciliteiten (bij voorbeeld het gebruik van universitaire laboratoria, apparatuur) die aan de promotiestudent beschikbaar worden gesteld.
2.2.4 De promotiestudent heeft het recht van dezelfde onderwijsfaciliteiten gebruik te maken als de RUG-student in de zin van de WHW.
2.2.5 Indien de voltooiing van de opleiding door de promotiestudent met meer dan een jaar wordt of dreigt te worden vertraagd en niet wordt veroorzaakt door een bijzondere omstandigheid, kan het faculteitsbestuur, op voorstel van de directeur van de Graduate School, de opleiding van de promotiestudent beëindigen.
2.2.6 Alvorens het faculteitsbestuur besluit de opleiding van de promotiestudent te beëindigen, dient er een gesprek te hebben plaatsgevonden met de directeur van de Graduate School, de begeleider van de promotiestudent en de promotiestudent.
(…)
Artikel 3.5 Toegang
Toegang tot de opleiding geschiedt niet eerder dan dat de student zich als promotiestudent bij de RUG heeft ingeschreven en het voor de opleiding verschuldigde collegegeld heeft voldaan. Indien de student op grond van de Regeling beurs promotiestudenten van het faculteitsbestuur een beurs ontvangt, wordt de student vrijgesteld van het betalen van het verschuldigde collegegeld. De hoogte van het instellingscollegegeld wordt jaarlijks vastgesteld door het College van Bestuur en wordt opgenomen in de Uitvoeringsregeling van de RUG.
(…)"
3.4 Promotiestudenten die staan ingeschreven bij één van de Graduate Schools ontvangen gedurende hun promotieopleiding een beurs conform de Regeling Beurs Nederlandse Promotiestudenten RUG. De voor dit geschil meest relevante bepalingen van de Regeling Beurs Nederlandse Promotiestudenten RUG, welke op 1 januari 2006 van kracht is geworden, luiden als volgt:
"(…)
Artikel 2 Rechthebbenden
De Nederlandse promotiestudent die als promotiestudent bij de RUG staat ingeschreven voor een promotieopleiding bij een Graduate School van de RUG, komt in aanmerking voor een beurs.
Artikel 3 Aard en omvang van de beurs
3.1 De beurs bestaat daaruit dat de promotiestudent, om te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud, per maand een bedrag van de universiteit ontvangt. Op 1 januari 2006 is dit bedrag € 2.155,=.
3.2 Het beursbedrag wordt twee keer per jaar aangepast.
3.3 De beurs kan gedurende de opleiding voor een periode van 4 jaar worden verstrekt.
3.4 Indien de promotiestudent voor de 5-jarige deeltijdopleiding staat ingeschreven, wordt de beurs naar rato verstrekt.
3.5 Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 6, kan de beursperiode met maximaal 12 maanden worden verlengd.
3.6 Bij beëindiging van de inschrijving als promotiestudent vervalt het recht op een beurs met ingang van de eerstvolgende maand volgend op de maand dat de inschrijving is beëindigd.
(…)"
3.5 Door RUG is in het geding gebracht de model-overeenkomst inzake promotie-opleiding voor buitenlandse studenten d.d. augustus 2008, waarvan de voor dit geschil meest relevante bepalingen luiden als volgt:
"Overeenkomst inzake promotie-opleiding
(…)
1. Partijen zullen streven naar een academische promotie aan de universiteit, volgens het als bijlage bij deze overeenkomst gevoegde promotieplan, over de inhoud waarvan tussen partijen overeenstemming bestaat en dat van deze overeenkomst deel uitmaakt.
2. De universiteit zal de in het promotieplan voorziene begeleiding bieden en doen wat in haar vermogen ligt om een academische promotie voor de promovendus te bewerkstelligen.
3. 3.1 De promovendus zal zich nauwgezet aan het promotieplan houden. Bij dreigende overschrijding van de hierin gestelde termijnen zal hij, op uitdrukkelijk verzoek van de in artikel 10 genoemde promotor, door het faculteitsbestuur worden gewaarschuwd dat een dergelijke overschrijding ernstige gevolgen kan hebben voor de voortgang van zijn promotie, en dat de promovendus daarom alles in het werk dient te stellen om deze dreigende vertraging te voorkomen.
3.2 Mochten de termijnen na de in 3.1 bedoelde waarschuwing alsnog overschreden blijken te worden, dan zal de promovendus, wederom op uitdrukkelijk verzoek van de promotor, door het faculteitsbestuur worden aangemaand deze overschrijding binnen een daarbij aangegeven termijn ongedaan te maken. Daarbij zal uitdrukkelijk worden aangetekend dat de overeenkomst door de universiteit ontbonden kan worden wanneer hij geen gevolg geeft aan deze aanmaning.
3.3 Een besluit tot ontbinding zal slechts door het College van Bestuur kunnen worden genomen. Het zal niet worden genomen dan nadat daarover onvoorwaardelijke overeenstemming is bereikt tussen de promotor en het faculteitsbestuur. Het besluit tot ontbinding zal de gronden bevatten waarop het is gebaseerd, alsook de datum waarop het van kracht zal worden.
4. De promovendus zal zijn beste krachten wijden aan de voorbereiding zijner promotie en zijn werkzaamheden afronden met de verdediging van zijn proefschrift ten overstaan van het college voor de promoties van de universiteit, of van de daartoe aangewezen commissie.
5. De universiteit zal de promovendus een bedrag van [€ 1.583,-] per maand betalen, als studiebeurs. De hoogte van de beurs wordt jaarlijks in januari en juli aangepast.
6. Indien de voltooiing van de opleiding door de promovendus met meer dan twaalf maanden wordt of dreigt te worden vertraagd en niet wordt veroorzaakt door een bijzondere omstandigheid, kan het faculteitsbestuur, op voorstel van de directeur van de Graduate School, de opleiding van de promovendus beëindigen.
9. De universiteit zal de promovendus vergoeden de kosten van onderzoek, stages, congresbezoek en andere activiteiten die de universiteit in het kader van zijn opleiding noodzakelijk acht.
10. De universiteit belast [naam promotor] met de onderhandelingen over de nadere regeling en uitvoering van deze overeenkomst.
11. Deze overeenkomst heeft een looptijd van [vier/vijf] jaar, ingaande op …
De beurs wordt beëindigd met ingang van de eerste maand volgend op de datum dat een van onderstaande van toepassing zijnde omstandigheid zich heeft aangediend:
a. de opleiding is voltooid;
b. de opleiding is op grond van artikel 3 of 6 beëindigd.
Daarnaast zal de promovendus de overeenkomst met een opzegtermijn van één maand schriftelijk kunnen opzeggen, zonder tot enige schadevergoeding jegens de universiteit gehouden te zijn.
(…)"
3.6 Geïntimeerden 2 t/m 14 zijn als promotiestudenten/bursalen werkzaam (geweest) bij RUG. Tussen RUG en geïntimeerden 2 t/m 14 zijn overeenkomsten gesloten.
3.7 Geïntimeerden 2, 3, 4, 6, 9, 10, 13 en 14 hebben hun promotieplaats verworven na te hebben gereageerd op een advertentie van RUG.
3.8 Geïntimeerden 5, 7 en 11 verrichten hun werkzaamheden in deeltijd en ontvangen een beurs naar rato.
3.9 Geïntimeerden 2 t/m 14 hebben bij RUG een eigen werkplek, telefoon en computer en kunnen gebruik maken van de post- en faxfaciliteiten van de universiteit.
3.10 Geïntimeerden 2 t/m 14 hebben een personeelsnummer toegewezen gekregen.
3.11 RUG ontvangt voor een proefschrift een vergoeding van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
3.12 De promotiestudent/bursaal behoudt de intellectuele eigendomsrechten (auteursrecht, octrooirecht) die voortvloeien uit zijn onderzoek.
Het geschil en de procedure in eerste aanleg
4 ABVAKABO c.s. stellen dat promotiestudenten/bursalen en met name geïntimeerden 2 t/m 14 op basis van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW werkzaam zijn voor RUG.
4.1 ABVAKABO c.s. vorderen, na wijziging van eis, om voor recht te verklaren:
Primair ten behoeve van eiseres sub 1, dat tussen gedaagde en de krachtens overeenkomst bij haar werkzame promotiestudenten/bursalen een arbeidsovereenkomst bestaat, c.q. bestaan heeft;
Subsidiair ten behoeve van eisers sub 2 t/m 14, dat tussen hen en de RUG vanaf het moment en voor de duur dat aan hen een promotiebeurs wordt toegekend en zij staan ingeschreven als promotiestudent/bursaal, een arbeidsovereenkomst bestaat, c.q. bestaan heeft.
4.2 RUG heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. De rechtsverhouding tussen haar en de promotiestudenten/bursalen is een opleidingsovereenkomst en geen dienstbetrekking, aldus RUG. Zelfs indien zou worden aangenomen dat sprake is van een dienstbetrekking, zijn de bepalingen van titel 10 van boek 7 BW volgens RUG op grond van art. 7:615 BW niet van toepassing op deze rechtsverhouding. Meer subsidiair stelt RUG dat de rechtsverhouding tussen haar en de promotiestudenten/bursalen niet kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW.
4.3 In zijn eindvonnis - zoals dit luidt na herstel - heeft de kantonrechter als volgt beslist:
1. verklaart voor recht dat tussen de RUG en de krachtens overeenkomst bij haar werkzame promotiestudenten/bursalen een arbeidsovereenkomst bestaat, althans bestaan heeft;
2. veroordeelt de RUG in de kosten van de procedure, gevallen aan de zijde van eisers en begroot op € 85,44 aan exploitkosten, € 288,-- wegens vast recht en € 450,-- aan salaris van de gemachtigde.
De beoordeling van de grieven
5 RUG heeft vijf grieven voorgedragen. Aangezien tegen het vonnis van 15 januari 2009 geen grieven zijn ontwikkeld, zal het hof RUG in haar hoger beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
5.1 Grief I komt er op neer dat de kantonrechter de rechtsverhouding tussen RUG en de promotiestudenten/bursalen ten onrechte heeft beoordeeld aan de hand van de criteria van art. 7:610 BW. Met grief II komt RUG op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij het vermoeden van art. 7:610a BW niet voldoende heeft weerlegd. Grief III stelt de formulering van de in het dictum van het eindvonnis gegeven verklaring voor recht aan de orde. In de toelichting op de grieven I, II en III stelt RUG onder meer dat art. 7:615 BW in de weg staat aan toepassing van de art. 7:610 en 7:610a BW. Grief IV is gericht tegen de verhoging van de post salaris gemachtigde van € 300,- naar € 450,- in het herstelvonnis van 15 oktober 2009. Grief V houdt in dat de kantonrechter RUG ten onrechte in de proceskosten heeft verwezen.
5.2 Het hof zal in hetgeen hierna volgt eerst ingaan op de vraag of de rechtsverhouding tussen RUG en geïntimeerden 2 t/m 14 is aan te merken als een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. Daarna komt de meer abstracte vordering van ABVAKABO aan bod.
5.3 Bij zijn beoordeling van vorenstaande vraag gaat hof er vooralsnog veronderstellenderwijs vanuit dat art. 7:615 BW de toepasselijkheid van de overige bepalingen van titel 10 van boek 7 BW niet verhindert.
5.4 Aldus stelt het hof het volgende voorop. Partijen die een overeenkomst sluiten die strekt tot het verrichten van werk tegen betaling, kunnen deze overeenkomst op verschillende wijzen inrichten. Wat tussen hen heeft te gelden wordt bepaald door hetgeen hun bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Aan de hand van de op deze wijze vastgestelde inhoud van de overeenkomst kan de rechter vervolgens bepalen of de overeenkomst behoort tot een van de in de wet geregelde bijzondere overeenkomsten. Daarbij is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien (zie onder meer HR 14 november 1997, NJ 1998, 149).
5.5 Van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW is sprake indien de ene partij (de werknemer) arbeid verricht gedurende een zekere tijd en de andere partij (de werkgever) hiervoor loon betaalt, terwijl er tussen partijen een gezagsverhouding bestaat.
5.6 Tussen partijen is niet in geschil dat geïntimeerden 2 t/m 14 als promotie¬studenten/bursalen wetenschappelijk onderzoek verrichten dat wordt afgerond door een proefschrift. Een proefschrift levert voor RUG - naast materieel voordeel in de vorm van de vergoeding van het ministerie van OCW - in academisch opzicht voordeel op. Het verweer van RUG komt er in de kern op neer dat de tussen de universiteit en de promotie¬studenten/bursalen geldende opleidingsovereenkomst meebrengt dat het opleidingsaspect centraal staat en overheerst. Dat er desondanks gaandeweg de promotieopleiding een bijdrage wordt geleverd aan de academische prestaties van RUG, is volgens RUG (onder verwijzing naar o.a. HR 28 juni 1996, NJ 1996, 711) niet beslissend. Het is, zo overweegt het hof, inderdaad juist dat de Hoge Raad in laatstgenoemd arrest heeft uitgemaakt dat de rechtszekerheid zich ertegen verzet dat een leerovereenkomst geruisloos overgaat in een arbeidsovereenkomst vanwege de omstandigheid dat gaandeweg in de uitvoering van die leerovereenkomst meer het accent op productieve arbeid komt te liggen. De onderhavige casus is echter niet vergelijk¬baar met het in voornoemd arrest berechte geval, waarin het immers ging over een leerovereenkomst als bedoeld in de Wet op het leerlingwezen. De aard van die op de praktijk gerichte leerovereenkomst brengt juist mee, aldus de Hoge Raad, dat de leerling geleidelijk (meer) productieve arbeid voor de patroon zal verrichten. In dit geval gaat het echter, zoals terecht door ABVAKABO c.s. is aangevoerd, om universitair geschoolde personen die van aanvang af in beginsel volledig gekwalificeerd zijn voor het verrichten van het wetenschappelijk onderzoek waartoe zij een overeenkomst hebben gesloten met RUG, terwijl het in voornoemd arrest gaat over een stagiair die ingevolge de Wet op het leerlingwezen bij een patroon werkt teneinde in de praktijk te worden opgeleid voor een specifiek beroep. Dat geïntimeerden 2 t/m 14 bij hun werkzaamheden ook een belang hebben, namelijk het behalen van de hoogste graad in het wetenschappelijk onderwijs, neemt niet weg dat het proces waarlangs die graad bereikt wordt, vruchten afwerpt die ook voor RUG financiële en maatschappelijke voordelen meebrengen. De werkzaamheden van geïntimeerden 2 t/m 14 zijn dus - anders dan RUG meent - niet enkel gericht op het uitbreiden van hun kennis en ervaring. Met de kantonrechter is het hof dan ook van oordeel dat de werkzaamheden van geïntimeerden 2 t/m 14 (mede) als productieve arbeid ten gunste van RUG kunnen worden aangemerkt. Aan één van de elementen van art. 7:610 BW (arbeid) is daarmee voldaan.
5.7 De beurs die geïntimeerden 2 t/m 14 ontvangen - zeker gezien het feit dat de deeltijd promotiestudent/bursaal een beurs naar rato ontvangt - hangt zo nauw samen met het door hen als promotiestudenten/bursalen te verrichten wetenschappelijk onderzoek, dat dit moeilijk anders dan als loon in de zin van art. 7:610 BW kan worden beschouwd. Tegen het oordeel van de kantonrechter dat de beurs heeft te gelden als tegenprestatie voor de door geïntimeerden 2 t/m 14 verrichte werkzaamheden, zijn in hoger beroep in essentie geen nieuwe argumenten aangevoerd, zodat het hof zich met het oordeel van de kantonrechter verenigt. Gelet op het feit dat de overeenkomsten tussen RUG en geïntimeerden 2 t/m 14 voor tenminste vier jaar zijn aangegaan, is het hof van oordeel dat ook aan de elementen "loon" en "gedurende zekere tijd" van art. 7:610 BW (arbeid) is voldaan.
5.8 RUG heeft niet betwist dat geïntimeerden 2 t/m 14 hun arbeid gedurende drie opeenvolgende maanden, wekelijks dan wel gedurende ten minste twintig uren per maand hebben verricht. Hieruit volgt, mede gelet op vorenstaande overwegingen, dat ABVAKABO c.s. zich terecht beroepen op het wettelijk vermoeden van art. 7:610a BW, dat in dit geval betekent dat geïntimeerden 2 t/m 14 worden vermoed hun arbeid voor RUG te verrichten krachtens arbeidsovereenkomst.
5.9 RUG kan het vermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst weerleggen. Dit neemt echter niet weg dat - zoals door RUG terecht is aangevoerd - de bewijslast van het bestaan van een arbeidsovereenkomst, conform de hoofdregel van art. 150 Rv, op ABVAKABO c.s. rust. Art. 7:610a is immers, blijkens de parlementaire geschiedenis van die bepaling, bedoeld om de processuele positie van de werknemer te versterken. Tot een omkering van de bewijslast geeft de bepaling geen aanleiding. Naar 's hofs oordeel vloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in dit geval evenmin een andere verdeling van de bewijslast voort.
5.10 Ter weerlegging van voormeld rechtsvermoeden heeft RUG (samengevat) het volgende aangevoerd:
a) Partijen hebben de bedoeling gehad om een overeenkomst te sluiten over een opleiding tot promotie. Zo hebben zij hun overeenkomst ingericht en zo voeren zij die ook uit. RUG verwijst in dit verband naar de inhoud van de regelingen en overeenkomsten die hierboven in de rechtsoverwegingen 3.3 t/m 3.5 zijn aangehaald;
b) De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) schrijft geen rechtsvorm voor ten aanzien van de afspraken die tussen universiteiten en promovendi worden gemaakt;
c) Binnen de grenzen van hetgeen wetenschappelijk verantwoord is, bestaat er voor promotiestudenten/bursalen vrijheid in de keuze van het onderwerp voor en de vormgeving van het promotieonderzoek. Dit is anders dan bij de promovendi met een ambtelijke aanstelling, hierna AIO genoemd, die worden gekozen bij een vanuit de universiteit aangedragen (en in een personeels¬advertentie bekend gemaakt) onderzoeksonder¬werp;
d) Beschikbare plaatsen voor promotiestudenten/bursalen worden kenbaar gemaakt via advertenties, maar dat hoeft niet. Toelating tot de Graduate School is in voorkomende gevallen ook mogelijk op initiatief van de promotiestudent/bursaal;
e) De promotiestudenten/bursalen dienen zich in te schrijven bij de universiteit en zijn collegegeld verschuldigd;
f) De intellectuele eigendomsrechten (auteursrecht, octrooirecht) van hun prestaties berusten (anders dan bij AIO's) niet bij RUG;
g) Publicaties van promotiestudenten/bursalen komen niet op de publicatielijst van RUG, tenzij geschreven als mede-auteur van een RUG-medewerker;
h) Anders dan voor de AIO's geldt voor promotiestudenten/bursalen niet de verplichting om onderwijs te geven;
i) Er geldt voor promotiestudenten/bursalen geen aanwezigheidsplicht, met uitzondering van de verplichte onderdelen in het kader van de opleiding aan de Graduate School;
j) RUG heeft geen algemene aanwijzingsbevoegdheid ten opzichte van de promotie¬student/bursaal. De instructie- en sanctiemogelijkheden en -bevoegdheden verschillen niet wezenlijk van die welke de universiteit jegens studenten in de diverse opleidings¬fasen kan doen gelden wanneer de studie onvoldoende voortvarend ter hand wordt genomen;
k) De promotor is niet de leidinggevende, maar de begeleider van de promotie¬student/bursaal. De begeleiding is niet op één lijn te stellen met een gezagsverhouding en niet anders dan de begeleiding van een student aan een bachelor-masteropleiding (hierna: Ba-Ma) die zijn scriptie schrijft;
l) De promotiestudenten/bursalen hoeven geen verantwoording af te leggen bij verlof of ziekte. Zij hebben geen verlofkaart en voor hen gelden geen ziekmeldingsregels;
m) De beloning van de promotiestudent/bursaal is niet afhankelijk van de hoeveelheid tijd die aan het onderzoek wordt besteed. De enige verplichting is dat het onderzoek voldoende voortgang moet vertonen;
n) AIO's hebben een verplichte vaste werkplek. Voor promotiestudenten/bursalen geldt die verplichting niet;
o) AIO's moeten toestemming vragen om tijdelijk elders te werken. Promotiestudenten/bur¬salen zijn hierin vrij;
p) AIO's worden ingeroosterd. Promotiestudenten/bursalen niet;
q) Voor promotiestudenten/bursalen geldt niet een verhuisplicht indien zij op meer dan 75 km. afstand van Groningen woonachtig zijn. Voor AIO's geldt dat wel;
r) De opleiding kan slechts worden beëindigd bij dreigende langdurige vertraging van het promotietraject (vergelijkbaar met de Ba-Ma student);
s) Over de beurs worden geen loonheffing, sociale verzekeringspremies, of (andere) werkgeverslasten ingehouden. De rechtsbetrekking tussen RUG en promotie¬studenten/bursalen is bij de invoering door de belastingdienst niet als een dienstbetrekking aangemerkt;
t) Er is voor promotiestudenten/bursalen een aparte kinderopvangregeling, vergelijkbaar met die voor reguliere studenten;
u) Promotiestudenten/bursalen hebben dezelfde rechten met betrekking tot het gebruik van de universitaire faciliteiten als reguliere studenten;
v) Promotiestudenten/bursalen hebben actief en passief kiesrecht voor de studentengeledingen in de faculteitsraad en in de universiteitsraad;
w) Iedere Graduate School kent een promotiecommissie die voor 50% uit docenten en voor 50% uit studenten is samengesteld (vergelijkbaar met de opleidingscommissie van elke Ba-Ma opleiding als omschreven in art. 9.18 WHW);
x) Het onderwijsaanbod van de Graduate Schools wordt aangepast aan de behoeften van de betrokken promotiestudenten/bursalen;
y) Dat de Graduate Schools niet zijn opgenomen in het Centrale Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) is niet relevant, omdat in dit register slechts Ba-Ma opleidingen worden opgenomen vanwege de (voor de Graduate Schools niet geldende) koppeling met accreditatie, bekostiging en studiefinanciering.
5.11 Tegenover dit verweer van RUG, staan de navolgende stellingen van ABVAKABO c.s., ter onderbouwing van hun standpunt dat de feitelijke omstandigheden maken dat de rechtsverhouding tussen RUG en geïntimeerden 2 t/m 14 gekwalificeerd dient te worden als een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW:
A) De positie van de promotiestudent/bursaal verschilt niet wezenlijk van die van promovendi met een aanstelling;
B) De opleiding "3e fase" (de Graduate Schools) zoals door RUG ingericht, is niet op de WHW gebaseerd. Omdat er geen wettelijke basis voor deze opleiding is, is de rechtspositie van de promotiestudent/bursaal kunstmatig geregeld in afzonderlijke regelingen. De promotiestudent/bursaal wordt daardoor echter nog niet een student in de zin van de WHW;
C) Uit eigen onderzoek blijkt niet dat er sprake is van een wezenlijk andere gezagsver¬houding tussen promovendi en hoogleraren in vergelijking tot die tussen promotiestudenten/bursalen en de hen begeleidende hoogleraren. De Groninger Associatie voor Promovendi (Grasp) heeft eind 2007 een (anoniem) onderzoek gedaan onder 40 promotiestudenten/bursalen naar de verschillen in positie en arbeids¬omstandigheden ten opzichte van promovendi met een aanstelling. Uit de antwoorden blijkt dat 62% van de respondenten op enigerlei wijze betrokken is bij het onderwijs (variërend van het geven van [werk-]colleges tot het begeleiden van studenten en het nakijken van papers). Van de respondenten begeleidt 33% studenten, 17% verzorgt (delen van) colleges en 20% surveilleert tentamens. Uit eerder onderzoek van Grasp onder alle promovendi (met en zonder aanstelling) blijkt dat 71% betrokken is bij het onderwijs. 74% geeft aan dat er sprake is van een gezagsverhouding: zij moeten zich op enige wijze melden, bij vakantie of ziekte of afwezigheid anderszins. 82% van de respondenten geeft aan dat er op hun afdeling geen verschil is in de gezagsverhouding tussen die van hen en de promovendi met een aanstelling. Of iemand zich dient te melden, hangt voornamelijk af van de cultuur op de afdeling. Uit de enquête blijkt verder dat 37% van de respondenten in de praktijk een vast aantal vakantiedagen heeft. 63% van de respondenten geeft aan dat er ook sprake is van een gezagsverhouding als het om de inhoud van het werk gaat, met name promovendi die binnen een groter project werken, op een advertentie hebben gereageerd of op andere wijze in hun keuzevrijheid van het onderwerp en aanpak beperkt worden. Alle respondenten vermelden RUG in hun publicaties. 65% neemt ook de publicaties van hun collega's met een aanstelling op. Vrijwel alle promotiestudenten/bursalen hebben de beschikking over faciliteiten die zijn voorbehouden aan het personeel en niet ter beschikking staan van studenten. Alle respondenten hebben een personeelsnummer, dat hen in staat stelt gebruik te maken van het netwerk en de bijbehorende software en bijvoorbeeld aankopen te doen in de magazijnen.
Geïntimeerden 2 t/m 14 hebben allemaal aan deze enquête deelgenomen. Een beschrijving van hun persoonlijke situatie zou slechts het beeld bevestigen dat uit de enquête naar voren komt. Wellicht ten overvloede hebben ABVAKABO c.s. een verklaring van geïntimeerde sub 2 (hierna: [geïntimeerde sub 2]) in het geding gebracht, waarin deze zijn persoonlijke situatie beschrijft;
D) De publicaties zijn belangrijk voor RUG. Dat de intellectuele eigendomsrechten bij de promotiestudent/bursaal blijven, maakt voor de uitstraling naar buiten weinig verschil;
E) De opleiding tot onderzoeker aan de Graduate Schools kent geen opleidingsprogramma en geen onderwijs- en examenreglement. Omdat de promotieopleidingen niet zijn opgenomen in het CROHO, hoeven ze niet te worden geaccrediteerd en is de medezeggenschap op geen enkele wijze geregeld;
F) Ook promotiestudenten/bursalen worden op basis van een personeelsadvertentie aangenomen. Ter onderbouwing is overgelegd een advertentie van het Instituut voor Cultuurwetenschappelijk Onderzoek Groningen (ICOG) waarin vijf plaatsen voor Nederlandse promotiestudenten worden aangeboden en waarin is opgenomen dat de promotiestudent in de directe omgeving van Groningen woonachtig dient te zijn en het niet toegestaan is elders betaald werk te aanvaarden. Uit een overgelegde vacature bij het University Medical Center Groningen (UMCG) blijkt volgens ABVAKABO c.s. dat de promotiestudent/bursaal zijn onderzoek in internationale weten¬schappelijke tijdschriften dient te publiceren en op internationale wetenschappe¬lijke conferenties dient te verdedigen. Bij een dergelijk prestigieus onderzoek is het ongeloofwaardig dat de promotiestudent/bursaal vrij zou zijn in zijn doen en (na-)laten. Uit de overgelegde vacatures blijkt volgens ABVAKABO c.s. dat de promotiestudent/bursaal gehouden is zich aan bepaalde lijnen van het onderzoek te houden;
G) Keuzevrijheid van het onderwerp van het onderzoek is geen onderscheidend criterium voor het al dan niet bestaan van een gezagsverhouding. Acht van de veertien geïntimeerden zijn op basis van een vacature aangenomen en waren dus niet vrij zelf hun onderwerp te bepalen. Verder worden zelf aangedragen voorstellen die niet aan de gestelde criteria voldoen, niet goedgekeurd. Bovendien zijn er AIO's die zelf hun onderwerp uitkiezen;
H) Dat de promotor als begeleider fungeert, neemt niet weg dat hij werkinhoudelijke c.q. werkdisciplinaire instructies aan de promotiestudent/bursaal kan geven. Uit de promotieregeling en de bijbehorende toelichting blijkt dat de promotor waakt over de voortgang van het onderzoek en dat hij in feite bepaalt of de promotiestudent/bursaal voldoet aan zijn promotieplan en of de gemaakte afspraken worden nagekomen. Dit duidt erop dat met elke promotiestudent/bursaal een werkdisciplinair element wordt overeengekomen. Juist omdat aan de promotiestudent/bursaal een beurs wordt verstrekt, heeft RUG er belang bij dat het onderzoek volgens planning wordt afgerond. De te geven instructies staan in dat kader;
I) Dat RUG (niet nader bekend gemaakte) afspraken heeft gemaakt met de belastingdienst, is niet doorslaggevend. Eén promotiestudent (niet zijnde één van de geïntimeerden) heeft met succes bezwaar gemaakt tegen haar aanslag inkomstenbelasting over 2007, stellende dat de beurs is aan te merken als inkomen uit dienstbetrekking. De belastingdienst heeft het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag na toepassing van de arbeidskorting alsnog verminderd;
J) Alle promotiestudenten/bursalen (waaronder geïntimeerden 2 t/m 14) hebben bij RUG een eigen werkplek, telefoon en computer. Alle promotiestudenten/bursalen kunnen gebruik maken van de post- en faxfaciliteiten van de universiteit en beschikken hiertoe over een personeelsnummer. Verder ontvangen de promotiestudenten/bursalen een vergoeding voor bijeenkomsten en congressen die zij bijwonen en voor boeken die ze dienen aan te schaffen in het kader van hun onderzoek. Ook ontvangen de promotiestudenten/bursalen een vergoeding voor de drukkosten van hun proefschrift.
5.12 Het hof overweegt als volgt. De bedoeling van partijen bij het aangaan van de tussen hen gesloten overeenkomst is van belang, zij het niet zonder meer beslissend, voor de tussen partijen betwiste kwalificatievraag (HR 10 december 2004, LJN: AP2651). RUG heeft benadrukt dat RUG en de promotiestudenten/bursalen hebben beoogd een overeenkomst te sluiten waarbij het opleidingsaspect centraal staat. Door geïntimeerden 2 t/m 14 is dat niet met zoveel woorden ontkend, maar zij stellen zich op het standpunt dat de feitelijke omstandigheden maken dat de rechtsverhouding tussen RUG en geïntimeerden 2 t/m 14 gekwalificeerd dient te worden als een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. Niettemin moet worden geoordeeld dat de intenties van zowel RUG als geïntimeerden 2 t/m 14 bij het aangaan van de overeenkomsten kennelijk waren om "de promotie¬student optimaal voor te bereiden op de promotie door middel van de totstandkoming van een proefschrift", zoals omschreven in art. 1.3.2 van de (model-)Regeling Promotie¬opleiding RUG, respectievelijk (voor zover het bursalen betreft) te "streven naar een academische promotie aan de universiteit, volgens het als bijlage bij deze overeenkomst gevoegde promotieplan", conform art. 1 van de model-overeenkomst inzake promotie-opleiding voor buitenlandse studenten d.d. augustus 2008.
5.13 Gesteld noch gebleken is dat de tussen RUG en geïntimeerden 2 t/m 14 gesloten overeen¬komsten niet zijn c.q. worden uitgevoerd conform de hiervoor vastgestelde partijbedoeling. Met name hebben geïntimeerden 2 t/m 14 niet gesteld dat zij niet zijn of worden opgeleid "voor het leren verrichten van wetenschappelijk onderzoek" en getraind worden in "vaardigheden op het gebied van mondelinge en schriftelijke verslaglegging van onderzoeksresultaten met het oog op het schrijven en verdedigen van een proefschrift", één en ander conform art. 1.3.3 van de (model-)Regeling Promotieopleiding RUG. Weliswaar hebben geïntimeerden 2 t/m 14 vraagtekens gezet bij de opleiding in het kader van de Graduate School (geen wettelijke basis voor onderwijs 3e fase, geen opleidings¬programma en geen onderwijs- en examen¬reglement, niet opgenomen in het CROHO, geen medezeggenschap), maar die acht het hof van minder belang, te meer omdat RUG deze vraagtekens gemotiveerd heeft bestreden (CROHO niet relevant voor Graduate Schools, onderwijs wordt aangepast aan de behoeften, medezeggenschap is wel geregeld).
5.14 Ten aanzien van de vraag of tussen RUG en geïntimeerden een gezagsverhouding bestaat, heeft RUG onder meer gesteld dat de promotiestudent/bursaal een grote mate van vrijheid toekomt, zowel bij de keuze van zijn promotieonderwerp als in de wijze waarop het traject vorm wordt gegeven. De rol van de promotor of promotiebegeleider is beperkt tot de bewaking van de voortgang van het promotieplan waartoe de promotiestudent/bursaal zich heeft verbonden en tot het geven van aanwijzingen die verband houden met de wetenschap¬pelijke verant¬woording. RUG heeft haar stellingen onderbouwd door de overlegging van onder meer de model-overeenkomst inzake promotie-opleiding voor buitenlandse studenten d.d. augustus 2008. Uit art. 3 van die overeenkomst blijkt dat de promotor de nakoming van de in het promotieplan gemaakte afspraken bewaakt en dat hij bij dreigende ernstige vertraging de bursaal waarschuwt, waarna eventueel een aanmaning volgt van het faculteitsbestuur en in het uiterste geval ontbinding van de overeenkomst door het College van Bestuur van de universiteit. Met RUG is het hof van oordeel dat de rol van de promotor/begeleider onder deze omstandigheden niet wezenlijk verschilt van die van de scriptiebegeleider van een Ba-Ma student.
5.15 Het is niet gebleken dat de (formele) instructie- en sanctiemogelijkheden van het faculteitsbestuur ten opzichte van promotie¬studenten verder gaan dan blijkt uit de artikelen 2.2.3, 2.2.5 en 2.2.6 van de (model-)Regeling Promotieopleiding RUG, noch dat de (formele) bevoegdheden van het College van Bestuur van RUG ten opzichte van bursalen verder gaan dan voortvloeit uit art. 3 van de model-overeenkomst inzake promotie-opleiding voor buitenlandse studenten d.d. augustus 2008. Geïntimeerden 2 t/m 14 bestrijden dit niet, maar stellen daar tegenover dat feitelijk wél sprake is van gezagsuitoefening door RUG, waarbij het hof begrijpt dat geïntimeerden 2 t/m 14 ook het oog hebben op middellijke gezagsuitoefening door de promotor of het faculteitsbestuur.
5.16 Natuurlijk is het zo dat de afspraken die in het promotieplan worden gemaakt, een zeker werkdisciplinair karakter dragen. In beginsel moet het promotietraject binnen vier jaar worden afgerond en wanneer ernstige vertraging dreigt, kan de opleiding worden beëindigd en raakt de student/bursaal bovendien zijn beurs kwijt. Het hof betwijfelt niet dat, teneinde het doel te bereiken dat partijen in het promotieplan respectievelijk de overeenkomst inzake promotieopleiding hebben afgesproken, de begeleider aan de promotiestudent/bursaal zo nodig aanwijzingen zal geven, zoals geïntimeerden 2 t/m 14 stellen. In zoverre is er echter nog geen sprake van een rechtsverhouding die zich in essentie onderscheidt van die tussen de universiteit en een Ba-Ma student. Voorbeelden van feitelijke gezagsuitoefening die verder gaan, zijn door geïntimeerden 2 t/m 14 niet gesteld en/of onderbouwd. Aan de uitkomsten van het onderzoek van Grasp uit 2007, waarop geïntimeerden 2 t/m 14 zich beroepen, kent het hof niet de waarde toe die zij daaraan gehecht willen zien. Het gaat hier immers om een anoniem onderzoek. Uit de gepresenteerde gegevens kan op geen enkele manier worden afgeleid op welke concrete gegevens de promotiestuden¬ten/bursalen die hieraan hebben meegewerkt, hun opvatting baseren dat er sprake is van een gezagsverhouding. De stelling van geïntimeerden 2 t/m 14 dat een beschrijving van hun persoonlijke situatie slechts het beeld zou bevestigen dat uit de enquête naar voren komt, betekent naar het oordeel van het hof niet meer dan dat de concrete situatie van geïntimeerden 2 t/m 14 even diffuus is als het beeld dat uit de enquête naar voren komt.
5.17 Ook in de verklaring van [geïntimeerde sub 2] dat zijn voortgang jaarlijks wordt geëvalueerd, ziet het hof geen aanwijzingen voor werkinhoudelijke c.q. werkdisciplinaire instructies die verder gaan dan is overeengekomen in het promotieplan. De jaarlijkse voortgangscontrole strookt immers met het bepaalde in art. 2.2.3 van de (model-)Regeling Promotieopleiding RUG en dat hij instructies ontvangt die dat niveau in betekenisvolle mate overstijgen, heeft [geïntimeerde sub 2] niet beschreven. [geïntimeerde sub 2] verklaart verder onder meer dat zijn werktijden net zo flexibel zijn als die van de promovendi met een aanstelling die hij tot zijn directe collega's rekent. Het secretariaat van het instituut waar hij zijn promotieonderzoek uitvoert (Kapteyn Instituut aan de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen) verwacht van hem dat hij zijn vrije dagen en eventuele ziekte doorgeeft aan zijn directe begeleiders. Kennelijk vragen die begeleiders daar zelf niet om, hetgeen eerder de stellingen van RUG onderstreept dat tussen de promotiebegeleider en de promotiestudent geen gezagsrelatie bestaat waarbinnen eerstgenoemde werkdisciplinaire aanwijzingen en instructies geeft aan de laatste. De omstandigheid dat het secretariaat van bedoeld instituut wellicht niet op de hoogte is van de rechtspositionele verschillen tussen AIO's en promotiestudenten, acht het hof van ondergeschikt belang.
5.18 De stellingen van RUG dat promotiestudenten/bursalen:
- niet worden ingeroosterd;
- geen verantwoording hoeven af te leggen bij verlof of ziekte;
- geen aanwezigheidsplicht hebben (met uitzondering van verplichte opleidingsonderdelen);
- geen verplichte vaste werkplek hebben, en
- geen toestemming hoeven te vragen om elders te werken,
neemt het hof bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting door geïntimeerden 2 t/m 14 dan ook voor waar aan.
5.19 Ten aanzien van de keuzevrijheid van het onderzoeksonderwerp heeft RUG gesteld dat de promotiestudent/bursaal - binnen de grenzen van hetgeen wetenschappelijk verantwoord is - vrij is in zijn keuze voor het onderwerp van zijn onderzoek. Geïntimeerden 2 t/m 14 hebben gesteld dat acht van hen op basis van een vacature zijn aangenomen en dus niet vrij waren om zelf hun onderwerp te kiezen. Het hof merkt op dat niet nader is toegelicht om welke acht geïntimeerden het zou gaan, noch is nader onderbouwd op welke vacatures zij zouden hebben gerespondeerd. Daar staat tegenover dat de stelling van RUG geschraagd wordt door art. 2.2.1 van de (model-)Regeling Promotieopleiding RUG, waarin het initiatief voor het opstellen van het promotieplan duidelijk bij de promotiestudent wordt gelegd. Wanneer echter het door RUG benadrukte uitgangspunt, zoals neergelegd in de regeling, in de praktijk met voeten zou worden getreden, zou dat het standpunt van geïntimeerden 2 t/m 14 kunnen ondersteunen. Laatstgenoemden hebben een drietal publicaties in het geding gebracht waarin promotieplaatsen voor promotiestudenten en/of bursalen worden bekendgemaakt:
(I) een publicatie van het Instituut voor Cultuurwetenschappelijk Onderzoek Groningen (ICOG), verbonden aan de Faculteit der Letteren van RUG, waarin bekend gemaakt is dat er vijf promotiestudenten en vijf bursalen worden gezocht;
(II) een publicatie van het UMCG waarin een bursaal wordt gezocht;
(III) een publicatie van het Kernfysisch Versneller Instituut (KVI) waarin een niet nader gespecificeerd aantal promotiestudenten en/of bursalen wordt gezocht.
Het hof overweegt dat geïntimeerden 2 t/m 14 kennelijk tot uitgangspunt hebben genomen dat wanneer een promotiestudent of bursaal wordt aangenomen op basis van een gepubliceerde vacature, dit dus (onderstr. hof) betekent dat geen sprake is (of kan zijn) van keuzevrijheid van het onderwerp. Dat dit zo zou zijn, valt zonder nadere toelichting niet te begrijpen. Te meer niet waar door RUG onweersproken is gesteld dat niet alle beschikbare plaatsen voor promotiestudenten/bursalen noodzakelijkerwijs door middel van advertenties bekend worden gemaakt. De enkele omstandigheid dat promovendi met een ambtelijke aanstelling worden aangesteld op een in de wervingsadvertentie genoemd project, zoals door geïntimeerden 2 t/m 14 is aangevoerd, acht het hof niet een afdoende toelichting. Ook de inhoud van de in het geding gebrachte publicaties geeft geen eenduidig beeld op grond waarvan gezegd kan worden dat de promotiestudent/bursaal geen keuzevrijheid heeft. In advertentie (I) is vermeld dat "Uw projectvoorstel (als kandidaat promotiestudent) dient te passen binnen het profiel van het ICOG." Naar het oordeel van het hof onderstreept dit juist de (betrekkelijke) vrijheid, binnen de door RUG gemarkeerde grenzen. Advertentie (II), waarin "A three year PhD scholarship" wordt aangeboden voor een onderzoeksproject met de naam "Dyadic Coping With End Stage Renal Disease", geeft minder ruimte aan de geïnteresseerde bursaal: "The data of the cross-sectional study has been collected and is ready to be analyzed. (…) The PhD student will be required to analyze the cross-sectional data, carry out data collection for the prospective study and analyze longitudinal data. He or she will present the results at international scientific conferences and will write a thesis, consisting of papers to be published in international journals. The public defense of the thesis will be rewarded with a highly ranked PhD degree." De laatste publicatie, advertentie (III), vermeldt dat "The KVI-GSI FAIR activities are concentrated in four different directions, namely accelerator physics, atomic physics, hadron structure and nuclear structure. (…) Presently we are looking for candidates for graduate studies in all four fields. More specifically, we invite applicants for positions in the following subjects. Controls system for complex detector systems (NUSTAR) (…) A substantial part of the PhD thesis will focus on modeling the structure, the functionality and the interdependency of detectors in a data-bank environment. (…) Panda electromagnetic calorimeter (PANDA) (…) An essential part of PANDA is the electromagnetic calorimeter required to measure photons and electrons in a wide dynamic range with high resolution. The KVI-PANDA team will concentrate on the development of extremely low noise front-end analog-to-digital electronics for the readout of a large number of PWO crystals in the barrel and end-cap parts of PANDA. (…) The candidate will play an essential role in these measurements and their interpretation." Naar het oordeel van het hof blijkt uit advertentie (III) in de eerste plaats dat het kandidaten vrij staat om met voorstellen te komen in elk van de vier genoemde werkvelden. Ten tweede blijkt uit de beschrijving van de meer specifieke projecten NUSTAR en PANDA dat - anders dan in advertentie (II) - niet vastligt waarop de promotiestudent/bursaal zijn onderzoek dient te richten.
Op grond van het vorenstaande acht het hof voldoende aannemelijk dat de promotie¬student/bursaal - binnen de grenzen van hetgeen wetenschappelijk verantwoord is - in het algemeen een behoorlijke mate van vrijheid heeft in zijn keuze voor het onderwerp van zijn onderzoek. Ten aanzien van geïntimeerden 2 t/m 14 is niet gebleken dat het één of meer van hen geheel aan deze keuzevrijheid heeft ontbroken.
5.20 Geïntimeerden 2 t/m 14 hebben de vacature van het ICOG aangegrepen om de stelling van RUG dat voor promotiestudenten/bursalen geen verhuisplicht geldt, te bestrijden. Zij wijzen er op dat in advertentie (I) is vermeld dat de promotiestudent zijn woonlocatie in de directe omgeving van of in Groningen dient te kiezen. RUG heeft gesteld dat dit een incident betreft waartegen is opgetreden. Ter onderbouwing hiervan heeft RUG een brief van het College van Bestuur van 4 mei 2009 overgelegd, gericht aan de Faculteit der Letteren en de directeur van het ICOG, waarin er op wordt gewezen dat aan een promotiestudent niet de voorwaarde kan worden gesteld om in Groningen of directe omgeving te wonen omdat studenten - anders dan medewerkers - de vrijheid hebben zelf hun woonplaats te kiezen. In hoger beroep zijn geen andere voorbeelden van advertenties overgelegd waarin promotie¬studenten/bursalen op hun verhuisplicht wordt gewezen, zodat het hof de stelling van RUG dat die verplichting voor hen - anders dan voor AIO's - niet geldt, aannemelijk acht.
5.21 Door geïntimeerden 2 t/m 14 is er bij herhaling op gewezen dat er geen wezenlijke verschillen zijn tussen promotiestudenten/bursalen en AIO's. Uit vorenstaande overwegingen blijkt reeds dat er weliswaar overeenkomsten zijn, waaronder de omstandigheid dat beide groepen over een werkplek op de universiteit en over de diverse faciliteiten kunnen beschikken, maar dat de verschillen overheersen. Een tweetal nog niet benoemde maar niet onbelangrijke verschillen is nog dat de intellectuele eigendomsrechten van het proefschrift bij de promotiestudenten/bursalen berusten (vgl. HR 14 april 2006, LJN: AU9722) en dat de promotiestudenten/bursalen niet verplicht zijn onderwijs te geven. Dat sommige promotiestudenten/bursalen niettemin onderwijs geven, wil nog niet zeggen dat zulks de facto een verplichting zou zijn. [geïntimeerde sub 2] geeft in zijn verklaring bijvoorbeeld aan dat hij "Op eigen initiatief, en op aanraden van mijn co-promotor en promotor" een aantal colleges voor bachelor- en masterstudenten heeft verzorgd. Concrete voorbeelden van promotie¬studenten/bursalen die verplicht worden onderwijs te geven zijn door geïntimeerden 2 t/m 14 gesteld noch onderbouwd. Wanneer verder in ogenschouw wordt genomen dat voor de promotiestudenten/bursalen - naar door RUG onweersproken is gesteld - een aantal voorzieningen zijn getroffen op het gebied van kinderopvang, facilitaire zaken, en medezeggenschap die grote overeenkomsten vertonen met de regelingen voor Ba-Ma studenten, kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de promotie¬studenten/bursalen qua maatschappelijke positie geheel vergelijkbaar zijn met promovendi met een ambtelijke aanstelling. Het wel of niet hebben van een personeelsnummer en fiscale onduidelijkheden rond de ontvangen beurs, zoals waarop door geïntimeerden 2 t/m 14 is gewezen, doet hier niet aan af. Hetzelfde geldt voor de vergoedingen die de promotie¬studenten/bursalen ontvangen voor boeken, proefschrift, congressen en bijeenkomsten. Bovendien blijkt uit door ABVAKABO c.s. overgelegde publicaties dat er verschillen bestaan in de tegemoetkoming voor drukkosten van het proefschrift die AIO's (€ 1.000,-) respectievelijk promotiestudenten/bursalen (€ 750,-) ontvangen.
5.22 Samenvattend is het hof van oordeel dat de bedoeling van zowel RUG als geïntimeerden 2 t/m 14 was gericht op het aangaan van een verbintenis waarbij eerstgenoemde partij zich verplicht tot een zo goed mogelijke begeleiding van de promotiestudent/bursaal bij de uitvoering van zijn wetenschappelijk onderzoek en het schrijven van zijn proefschrift en dat laatstgenoemde zich ertoe heeft verbonden zich naar beste weten en kunnen in te zetten voor het bewerkstelligen van een academische promotie, en dat deze verbintenissen over en weer conform de partijbedoeling zijn uitgevoerd. In de feitelijke omstandigheden van de geïntimeerden 2 t/m 14, voor zover zij hierover concrete stellingen hebben betrokken en/of onderbouwd, ziet het hof, alle hierboven beschreven kenmerken van de rechtsverhouding in onderling verband bezien, geen grond voor het oordeel dat tussen RUG en geïntimeerden 2 t/m 14 de voor een arbeidsovereenkomst kenmerkende gezagsrelatie bestaat.
5.23 Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat RUG het wettelijk vermoeden van art. 7:610a BW afdoende heeft weerlegd. Op zichzelf staat dat niet aan toewijzing van het door geïntimeerden 2 t/m 14 gevorderde in de weg, mits zij er alsnog in zouden slagen hun stelling dat de feitelijke omstandigheden maken dat de rechtsverhouding tussen RUG en geïntimeerden 2 t/m 14 gekwalificeerd dient te worden als een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW te bewijzen. Naar het oordeel van het hof hebben ABVAKABO c.s. overigens onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld welke, mits vaststaand, tot de conclusie zouden moeten leiden dat er desondanks sprake is van een arbeidsovereen¬komst. Zij worden derhalve niet tot bewijslevering toegelaten, laat staan dat zij met betrekking tot hetgeen gesteld is een bewijsaanbod hebben gedaan dat voldoet aan de eisen die hieraan in hoger beroep dienen te worden gesteld. Nu (verdere) bewijslevering niet aan de orde is, komt niet vast te staan dat tussen RUG en geïntimeerden 2 t/m 14 een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW bestaat.
slotsom
5.24 Op grond van vorenstaande overwegingen komt de specifiek voor geïntimeerden 2 t/m 14 gevorderde verklaring voor recht niet voor toewijzing in aanmerking. Onder die omstandigheden ziet het hof te minder grond voor toewijzing van de verder strekkende primaire vordering van ABVAKABO. Afzonderlijke bespreking van de grieven kan achterwege blijven, nu op grond hiervan de vorderingen voor afwijzing gereed liggen. De bestreden vonnissen van 13 augustus 2009 en 15 oktober 2009 zullen worden vernietigd.
5.25 ABVAKABO c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. De proceskosten van de eerste aanleg zullen worden vastgesteld op nihil aan verschotten en op € 675,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (3 punten à € 225,-). In hoger beroep zullen de proceskosten worden vastgesteld op € 347,98 aan verschotten en op € 2.682,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (3 punten in tarief II).
verklaart het hoger beroep van RUG niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het vonnis van de kantonrechter van 15 januari 2009,
vernietigt de bestreden vonnissen van de kantonrechter van 13 augustus 2009 en 15 oktober 2009,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van ABVAKABO c.s. af;
veroordeelt ABVAKABO c.s. in de kosten van het geding in beide instanties en stelt die aan de zijde van RUG tot aan deze uitspraak vast op € 675,- aan geliquideerd salaris van de advocaat in eerste aanleg en in hoger beroep op € 347,98 aan verschotten en € 2.682,- aan geliquideerd salaris van de advocaat, en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, A.M. Koene en R.A. Zuidema en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dinsdag 23 april 2013 in bijzijn van de griffier.