ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8186

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.093.192t
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vernietiging van algemene voorwaarden en arbitrageclausule in een geschil over vloerverwarming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem van 20 juli 2011. [appellante] vorderde in eerste aanleg een veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 61.225,- exclusief BTW, als gevolg van een tekortkoming bij de aanleg van vloerverwarming. [geïntimeerde] verweerde zich door te stellen dat de zaak onder de arbitrageclausule van de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven (ALIB 1992) valt, die bepaalt dat geschillen tussen installateur en opdrachtgever door de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -Handel moeten worden beslecht. De rechtbank oordeelde dat de ALIB 1992 van toepassing was en verklaarde zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen, wat leidde tot het verstekvonnis van 20 april 2011.

In hoger beroep heeft [appellante] twee grieven ingediend. De eerste grief betreft de onbevoegdheid van de rechtbank, terwijl de tweede grief zich richt tegen de vernietiging van het verstekvonnis. [appellante] heeft ook een beroep gedaan op de vernietiging van de ALIB 1992, omdat deze niet aan haar ter hand zijn gesteld, wat volgens artikel 6:234 BW een geldige reden is voor vernietiging. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet heeft weersproken dat de ALIB 1992 niet aan [appellante] zijn overhandigd, waardoor de vernietiging op goede gronden is ingeroepen.

Het hof concludeert dat de ALIB 1992 nooit van toepassing zijn geweest op de overeenkomst tussen partijen. Bovendien is [appellante] geen grote onderneming in de zin van artikel 6:235 lid 1 BW, waardoor het beroep van [geïntimeerde] op deze uitzondering niet opgaat. Het hof verwijst de zaak terug naar de rechtbank Arnhem voor verdere behandeling van de hoofdzaak, tenzij partijen anders wensen. De beslissing van het hof houdt in dat alle verdere beslissingen worden aangehouden en dat de zaak op 26 februari 2013 opnieuw op de rol komt voor uitlating door beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.093.192
(zaaknummer rechtbank 216214)
arrest van de derde kamer van 29 januari 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
gevestigd te [plaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. G.A.M. de Vries,
tegen:
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het verstekvonnis van
20 april 2011, dat de rechtbank Arnhem tussen [appellante] als eisende partij en [geïntimeerde] als gedaagde partij heeft gewezen, alsmede naar het vonnis in verzet van 20 juli 2011, dat die rechtbank tussen [geïntimeerde] als opposant, tevens incidenteel eiser en [appellante] als geopposeerde, tevens incidenteel verweerster heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 augustus 2011 (met grieven),
- het exploot van 25 augustus 2011,
- de memorie van eis,
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij bericht ingekomen op 23 juli 2012 door mr. G.A.M. de Vries namens [appellante] zijn ingebracht.
2.2 Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald (op één dossier). Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze vóór 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 van het vonnis van 20 juli 2011.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In eerste aanleg heeft [appellante] de veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling aan haar van € 61.225,- exclusief BTW, met gevolgschade, rente en proceskosten, op de grond dat [geïntimeerde] jegens [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten bij de aanleg van een vloerverwarming in opdracht van [appellante]. Bij wijze van verweer heeft [geïntimeerde] een beroep gedaan op de arbitrageclausule, die in artikel 72 van de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven (verder: ALIB 1992) is opgenomen, luidende: “Elk geschil tussen installateur en opdrachtgever zal met uitsluiting van de gewone rechter worden beslecht door de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -Handel.” In reactie daarop heeft [appellante] betwist dat de ALIB 1992 op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijn. De rechtbank heeft in haar vonnis van 20 juli 2011 geoordeeld dat de ALIB 1992 tussen partijen zijn overeengekomen en gelden. Zij heeft het verstekvonnis van 20 april 2011 vernietigd, zich onbevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen en [appellante], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten veroordeeld.
4.2 Tegen die beslissing richten zich de twee grieven van [appellante], luidende dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet bevoegd is van het onderhavige geschil (het hof leest): kennis te nemen (grief I) en dat de rechtbank het verstekvonnis ten onrechte heeft vernietigd (grief II).
4.3 [appellante] heeft haar grieven vooraf doen gaan door het inroepen van de vernietiging van de algemene voorwaarden die [geïntimeerde] als voorwaarden heeft gesteld voor de aanvaarding van zijn opdracht, waaronder de ALIB 1992, zulks op de grond dat [geïntimeerde] de ALIB 1992 niet aan [appellante] ter hand heeft gesteld dan wel [geïntimeerde] aan [appellante] geen andere mogelijkheid heeft geboden om van de ALIB 1992 kennis te nemen (artikel 6:234 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
4.4 Dat [geïntimeerde] de ALIB 1992 niet aan [appellante] ter hand heeft gesteld en dat [geïntimeerde] de voormelde andere mogelijkheid niet aan [appellante] heeft geboden, heeft [geïntimeerde] niet weersproken. Dat houdt in dat [appellante] op goede gronden een beroep heeft gedaan op de vernietigingsgrond. De terugwerkende kracht van de vernietiging (artikel 3:51 lid 3 BW) brengt mee dat de ALIB 1992 nimmer op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijn geweest.
4.5 [geïntimeerde] heeft nog een beroep gedaan op de uitzondering, die is vervat in artikel 6:235 lid 1 BW en die onder meer kort gezegd inhoudt dat geen beroep kan worden gedaan op artikel 6:234 BW door grote ondernemingen. [appellante] behoort daar echter niet toe. De deponering van enkele algemene gegevens uit de vennootschappelijke jaarrekening en van enkele andere kengetallen daarvan maakt [appellante] niet een grote onderneming. Het hof verwijst naar de uitspraak van het hof Arnhem van 3 december 2002, S&S 2005,131.
4.6 Het staande de procedure in hoger beroep gedane en geslaagde beroep van [appellante] op de vernietiging van de ALIB 1992 brengt mee dat het vonnis van 20 juli 2011 niet in stand kan blijven. Op de voet van artikel 76 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal het hof de zaak naar de rechtbank Arnhem dienen te verwijzen om op de hoofdzaak te worden beslist, tenzij partijen verklaren te verlangen dat het hof de zaak aan zich houdt. Voor uitlating over het antwoord op de vraag of partijen zulks verlangen, zal het hof de zaak naar een roldatum verwijzen als hieronder vermeld. Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 26 februari 2013 voor uitlating door beide partijen als bedoeld in rechtsoverweging 4.6;
houdt alle verdere beslissingen aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.B. Knottnerus, G.P.M. van den Dungen en
J.L. Smeehuijzen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken
op 29 januari 2013.