GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.118.350
(zaaknummers rechtbank Utrecht 331274 en 331278)
beschikking van de familiekamer van 7 maart 2013
[verzoeker],
thans verblijvende in Almata Jeugdzorg te Den Dolder, gemeente Zeist,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen “[verzoeker]”,
advocaat: mr. M.J.A. Bakker te Utrecht,
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen “de stichting”.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende sub 1] en [belanghebbende sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verder te noemen “de vader” ,“de moeder” en tezamen: “de ouders”,
tezamen te noemen “de ouders”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 16 oktober 2012 (zaaknummers 331274 en 331278) en 2 november 2012 (zaaknummer 331278).
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 november 2012, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. Hij verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen en opnieuw beschikkende de stichting niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dat verzoek alsnog af te wijzen almede de verleende voorlopige machtiging te vernietigen.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 december 2012, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van [verzoeker] bestreden. De stichting verzoekt het hof de verzoeken van [verzoeker] in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 22 januari 2013 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de stichting is [...], gezinsvoogd, verschenen. Voorts is de vader verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen.
2.4 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
3.1 Uit het huwelijk van de ouders is onder anderen geboren [verzoeker], op [geboortedatum] 1995. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoeker].
3.2 Bij beschikking van 6 juni 2012 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, op verzoek van de officier van justitie, [verzoeker] voorlopig onder toezicht gesteld van de stichting met ingang van 6 juni 2012 tot 6 september 2012. Bij beschikking van 4 september 2012 heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker] onder toezicht gesteld van de stichting met ingang van 4 september 2012 voor de duur van negen maanden tot 4 juni 2013.
3.3 De stichting heeft op 16 oktober 2012 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”). De stichting heeft verklaard dat zich hier een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 16 oktober 2012, heeft de stichting verzocht ter effectuering van het indicatiebesluit van 16 oktober 2012, op grond van artikel 29b WJZ een machtiging te verlenen voor plaatsing van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van zes maanden.
3.5 Bij de bestreden beschikking van 16 oktober 2012 heeft de kinderrechter, voor zover thans van belang, voorlopige machtiging verleend om [verzoeker] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 16 oktober 2012 voor de duur van vier weken, te weten tot 13 november 2012 en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.6 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 2 november 2012 heeft de kinderrechter machtiging gesloten jeugdzorg van [verzoeker] verleend, met ingang van 2 november 2012, voor de duur van zes maanden, te weten tot 2 mei 2013.
3.7 [verzoeker] verbleef van oktober 2011 tot november 2011 in JJI Rentray te Eefde. [verzoeker] is van 6 juni 2012 tot en met 3 juli 2012 in DJI De Amsterbaken te Amsterdam gedetineerd geweest. Hij heeft van 4 juli 2012 tot 17 oktober 2012 thuis gewoond. [verzoeker] is op 17 oktober 2012 geplaatst in Almata Jeugdzorg te Den Dolder.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 29a WJZ is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.2 Ingevolge artikel 29b lid 1 WJZ kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt. Ingevolge artikel 29b lid 2 WJZ kan een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een stichting, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, het gezag over hem uitoefent, met de opneming en het verblijf instemt.
4.3 Een machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ bovendien slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ingevolge artikel 29b lid 4 WJZ kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.4 Ingevolge artikel 29f lid 1 WJZ hoort de kinderrechter alvorens op een verzoek tot het verlenen van een machtiging te beslissen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen, alsmede de verzoekende stichting en de raad, indien deze de verzoeker is.
4.5 Ingevolge artikel 29h lid 3 WJZ bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste de termijn gedurende welke de jeugdige aanspraak heeft op het verblijf.
4.6 Het hof stelt vast dat bij het door de kinderrechter op 16 oktober 2012 toegewezen verzoek van de stichting geen instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper gevoegd was zoals bedoeld in artikel 29b lid 4 en 5 WJZ. De instemmingsverklaring van drs. [A.] dateert immers van 22 oktober 2012 en zag dus op de verlening van een machtiging voor de duur van zes maanden en niet op de op 16 oktober 2012 gegeven voorlopige machtiging.
Reeds op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de op 16 oktober 2012 gegeven voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] niet aan de wettelijke vereisten voor het geven van een machtiging tot uithuisplaatsing van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voldeed. Het vorenstaande betekent dat de eerste twee grieven van [verzoeker] slagen en dat de beschikking van 16 oktober 2012 niet in stand kan blijven. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking van 16 oktober 2012 vernietigen.
4.7 In zijn derde grief stelt [verzoeker] dat de gedragswetenschapper, drs. [A.], die de instemmingsverklaring van 22 oktober 2012 heeft opgesteld, niet voldeed aan de wettelijke vereisten, dat de stichting ten onrechte heeft aangenomen dat zij na aanhouding nog een nieuwe instemmingsverklaring mocht overleggen en dat de rechtbank deze niet had mogen accepteren. Het hof is van oordeel dat door de aanwezigheid van een rechtsgeldige instemmingsverklaring bij het geven van de beschikking van 2 november 2012 aan de wettelijke vereisten is voldaan. Het stond de stichting vrij haar verzuim te herstellen en verder te onderbouwen. De derde grief faalt.
4.8 In zijn vierde grief stelt [verzoeker] dat de nieuwe instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper drs. [B.] niet voldoet aan artikel 29b lid 5 WJZ. Het hof is echter met de kinderrechter van oordeel dat de deskundige verklaring in casu wel voldoet aan de strekking van de wettelijke bepaling, nu drs. [B.] in deze verklaring gemotiveerd het standpunt van de stichting onderschrijft dat zich een geval als bedoeld in artikel 29b lid 3 WJZ voordoet. Het vorenstaande betekent dat deze verklaring op dit punt voldoet. Ook de vierde grief faalt.
4.9 Voorts stelt [verzoeker] in zijn vijfde en zesde grief dat drs. [B.] in haar instemmingsverklaring geen gebruik had mogen maken van de ondeugdelijke instemmingsverklaring van drs. [A.], hetgeen zij wel heeft gedaan.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Gebleken is dat drs. [B.] [verzoeker] niet heeft kunnen spreken omdat [verzoeker] niet aan het onderzoek door haar wilde meewerken.
Met de stichting is het hof van oordeel dat, nu [verzoeker] niet heeft meegewerkt aan het onderzoek door de gedragswetenschapper en uit de overige (dossier)informatie voldoende blijkt van de zorgwekkende situatie van [verzoeker], het feit dat [verzoeker] niet persoonlijk door een gedragswetenschapper is onderzocht niet in de weg staat aan het verlenen van een machtiging tot gesloten plaatsing. [verzoeker] heeft de gelegenheid gekregen om in het kader van hoor en wederhoor te reageren, maar van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Voorts is het niet noodzakelijk dat de gedragswetenschapper meer dan één poging doet om de jeugdige te onderzoeken. Het feit dat [verzoeker] niet met de gedragswetenschapper wilde praten betekent niet dat geen waarde kan worden toegekend aan hetgeen drs. [B.] in haar instemmingsverklaring heeft opgenomen. Naar het oordeel van het hof treft het verwijt van [verzoeker] geen doel. De vijfde en zesde grief falen eveneens.
4.10 In zijn zevende en laatste grief betwist [verzoeker] dat zich een situatie als bedoeld in artikel 29b lid 3 WJZ voordoet. Hij stelt dat hij sinds juni 2012 een grote ommezwaai heeft gemaakt in zijn gedrag. Hij is gestopt met blowen, gaat niet meer met foute vrienden om en houdt zich aan afspraken met zijn ouders. Het schoolverzuim kwam omdat hij gemotiveerd was om naar de vierde klas te gaan. Om zich voor te bereiden op de toetsen van de volgende dag verzuimde hij naar de reguliere lessen te gaan. Hij heeft inderdaad verzuimd en had inderdaad op school moeten zijn, maar het is wel van belang dat hij niet aan het spijbelen was voor zijn eigen plezier, maar juist omdat hij zo gemotiveerd was om naar de vierde klas te gaan. Hij had wellicht in de communicatie naar school beter moeten handelen. Hij heeft zich, nadat hij weer thuis kwam in juni 2012, aan de regels van zijn ouders gehouden. Dit is maanden goed gegaan tot 15 oktober 2012. Hij heeft toen weliswaar een fout gemaakt waarbij sprake is geweest van een agressie-incident op school maar in vergelijking met de periode daarvoor gaat het de goede kant op en heeft hij zich het afgelopen jaar positief ontwikkeld.
De stichting betwist de stellingen van [verzoeker] en stelt dat de gronden voor een gesloten uithuisplaatsing onverminderd aanwezig zijn. [verzoeker] heeft behandeling nodig voor zijn oppositionele gedragsstoornis en beïnvloedbare en impulsieve gedrag, welke behandeling pas net is gestart. Eerdere diverse vormen van hulp hebben geen effect gehad. De verwachting is dat [verzoeker] zich wederom aan hulp zal onttrekken, hetgeen hij ook binnen de gesloten setting al heeft gedaan.
4.11 Uit het raadsrapport van 21 augustus 2012 blijkt onder meer het volgende. Ten aanzien van de cognitieve ontwikkeling van [verzoeker] bestaan zorgen. In december 2011 is uit een persoonlijkheidsonderzoek gebleken dat [verzoeker] een TIQ heeft van 77 en blijkt sprake te zijn van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Op school laat [verzoeker] al langere tijde een geringe inzet zien en haalt hij slechte resultaten. Het schoolverzuim neemt steeds verder toe en zijn werkhouding verbetert niet, waardoor hij in januari/februari 2012 naar het speciaal voortgezet onderwijs gaat. Op de Mulock Houwer gaat het beter, al is dat afhankelijk van de band die [verzoeker] met de leraar ervaart. [verzoeker] gaat al langere tijd om met jongens die politiecontacten hebben en hij komt in zeer verdachte situaties terecht. Hij is daarnaast zelf een aantal keer met de politie in aanraking gekomen, waarbij de ernst van de delicten toeneemt. Het laatste politiecontact dateert van 21 mei 2012 waarbij hij wordt verdacht van schennispleging. Thuis onttrekt hij zich steeds meer aan het gezag van de ouders. Hij gaat zijn eigen gang en blijft nachten weg. Er is sprake van veel drugsgebruik (blowen). [verzoeker] heeft het nodig dat hij op zijn mogelijkheden en zijn niveau wordt aangesproken. Het is belangrijk dat hij niet overvraagd wordt en daardoor niet in een negatieve spiraal terechtkomt. [verzoeker] heeft duidelijkheid en structuur nodig. Hij heeft sturing nodig om zich aan zijn voornemens te kunnen houden. Gezien de aard van de problemen is de raad van mening dat zo spoedig mogelijk MST ingezet moet worden. Eerdere hulpverlening in verplicht kader (ITB, jeugdreclassering) heeft geen effect gehad op [verzoeker].
4.12 Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat bij [verzoeker] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende inzicht heeft getoond in de achterliggende problematiek van zijn gedrag en dat ook bij de vader dat inzicht ontbreekt. De ouders erkennen de problematiek maar bagatelliseren die. Met de stichting is het hof van oordeel dat [verzoeker] behandeling nodig heeft voor zijn oppositionele gedragsstoornis en zijn beïnvloedbare en impulsieve gedrag. Gebleken is dat die behandeling binnen Almata pas kort geleden is gestart en dat deze zijn beslag nog zal moeten krijgen. Eerdere diverse vormen van hulpverlening hebben geen effect gehad. Het is op grond van deze eerdere ervaringen te verwachten dat [verzoeker] zich wederom aan de hulpverlening zal onttrekken. Weliswaar stelt [verzoeker] dat er sinds juni 2012 sprake is van een aantal positieve ontwikkelingen, maar deze zijn nog niet bestendig gebleken. Zo is sprake geweest van een agressie-incident in het begin van het schooljaar wat voor de school reden was om [verzoeker] te schorsen en te verplichten om een agressieregulatietraining bij de Waag te volgen. Daarnaast is sprake geweest van ongeoorloofd verzuim van school. Wat er ook zij van de stelling van [verzoeker] dat hij heeft verzuimd van school om te leren voor zijn toetsen om naar de vierde klas te mogen, niet gebleken is dat hij met iemand heeft overlegd of hij daarvoor mocht verzuimen hetgeen wel van hem mocht worden verwacht. De afspraken thuis werden door hem ook niet (geheel) nagekomen nu hij op 14/15 oktober 2012 ’s nachts gearresteerd is voor het rijden op een brommer met gestolen kentekenplaten zonder dat hij beschikte over een rijbewijs.
Voorts is gebleken dat [verzoeker] zich ook binnen de gesloten setting niet aan de afspraken houdt en zich aan de hulpverlening onttrekt. [verzoeker] is op 20 november 2012 weggelopen in het bijzijn van zijn mentor, waarbij [verzoeker] het alarm van de mentor had afgepakt waardoor de collega’s van de mentor niet konden worden gewaarschuwd. Op 30 november 2012 is hij opgepakt door de politie vanwege een verdachte situatie in de wijk. Hieruit moet worden geconcludeerd dat [verzoeker] kennelijk niet in staat is om zijn goede voornemens in de praktijk te brengen. Mede gezien de aard van zijn gedragsproblematiek is gesloten jeugdzorg noodzakelijk om te voorkomen dat hij zich aan de noodzakelijke hulp zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.13 Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking van 2 november 2012 dient te bekrachtigen.
4.14 Deze beschikking van het hof is ingevolge artikel 29h lid 1 WJZ bij voorraad uitvoerbaar.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 16 oktober 2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de stichting tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de periode van 16 oktober 2012 tot 2 november 2012 alsnog af;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 2 november 2012;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, A. Smeeïng-van Hees en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2013.