GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummers gerechtshof 200.100.966 en 200.100.992
(zaaknummer rechtbank 207898)
beschikking van de familiekamer van 7 maart 2013
in de zaak met zaaknummer 200.100.966:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. B.F.M. Bos te Nijmegen,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. B.J. Driessen te Nijmegen,
in de zaak met zaaknummer 200.100.992
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. B.J. Driessen te Nijmegen,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. B.F.M. Bos te Nijmegen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 27 oktober 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.100.966:
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof te Arnhem op 25 januari 2012, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof, bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof Arnhem op 16 maart 2012, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Hij verzoekt het hof de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar in haar grieven niet te ontvangen, respectievelijk die grieven ongegrond te verklaren, een en ander kosten rechtens.
In de zaak met zaaknummer 200.100.992:
2.3 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof Arnhem op 26 januari 2012, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 18 februari 2003 wordt gewijzigd in die zin dat de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van 15 maart 2004 eindigt, althans op nihil wordt gesteld, althans de alimentatie te beëindigen, respectievelijk te verminderen met een zodanig bedrag en met ingang van dat tijdstip als het hof juist acht, overeenkomstig de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man, kosten rechtens.
2.4 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof Arnhem op 7 maart 2012, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. De vrouw verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren.
2.5 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 25 mei 2012 een brief van mr. Driessen van diezelfde datum met bijlagen;
- op 25 mei 2012 een brief van mr. Bos van diezelfde datum met bijlagen;
- op 29 mei 2012 een brief van mr. Driessen van diezelfde datum met bijlagen.
2.6 De mondelinge behandeling heeft op 7 juni 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de zaak aangehouden tot 6 september 2012 om te bezien of partijen in der minne tot overeenstemming konden komen.
2.7 Ter griffie van het hof zijn vervolgens binnengekomen:
- op 30 augustus 2012 een brief van mr. Bos van diezelfde datum;
- op 3 september 2012 een brief van mr Driessen van diezelfde datum;
- op 16 november 2012 een brief van mr. Bos van 15 november 2012 met bijlagen;
- op 16 november 2012 een brief van mr. Driessen van diezelfde datum met bijlagen;
- op 23 november 2012 een brief van mr. Driessen van diezelfde datum met bijlagen.
2.8 Nadat partijen het hof Arnhem hadden bericht dat zij niet tot overeenstemming waren gekomen, is de mondelinge behandeling op 27 november 2012 voortgezet, waarbij partijen in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.9 Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.10 Desgevraagd heeft mr. Bos ter mondelinge behandeling meegedeeld dat hij voldoende heeft kennisgenomen van de brief van mr. Driessen van 23 november 2012 met bijlagen, dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat hij instemt met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlagen.
2.11 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
3.1 Partijen zijn op 19 februari 1982 voor de eerste maal met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 1983 een kind geboren. In 1989 is dit huwelijk door echtscheiding ontbonden. Op 16 maart 2000 zijn partijen opnieuw met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 28 juni 2002 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 6 mei 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de verdeling van de gemeenschap waarin partijen zijn gehuwd bevolen. De vrouw is in hoger beroep gekomen van deze beschikking.
3.3 Bij -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 18 februari 2003 heeft het hof ’s-Hertogenbosch de echtscheidingsbeschikking bekrachtigd voor zover het de tussen partijen uitgesproken echtscheiding betreft, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 6 mei 2003 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 2.268,90 per maand zal voldoen, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling, de proceskosten gecompenseerd, en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.4 In het op 16 april 2003 door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant staat onder het kopje “In aanmerking nemende dat” vermeld: “De onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw is ingevolge de wettelijke bepaling in de duur beperkt tot de duur van het huwelijk, zodat de alimentatieplicht van de man jegens de vrouw na ommekomst van deze periode van rechtswege eindigt.”
3.5 Bij beschikking van 27 november 2006 heeft de rechtbank Arnhem vastgesteld dat de bij beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 18 februari 2003 aan de man opgelegde alimentatieverplichting zal voortduren gedurende vijf jaar te rekenen vanaf 6 juni 2006, bepaald dat verlenging van deze termijn mogelijk is en het meer of anders verzochte afgewezen. Bij beschikking van 13 december 2006 is deze beschikking aangevuld in die zin dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De man is in hoger beroep gegaan van deze beschikking.
3.6 Bij (tussen)beschikking van 5 juni 2007 heeft het hof te Arnhem, voor zover hier van belang, partijen verzocht zich schriftelijk uit te laten over de beslissing van de Hoge Raad bij zijn beschikking van 4 mei 2007, LJN BA0038, dat ingevolge artikel 1:166 BW de duur van een eerste huwelijk van dezelfde partijen meetelt bij de duur van een huwelijk als bedoeld in artikel 1:157 lid 6 BW en iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij beschikking van 30 oktober 2007 heeft het hof te Arnhem de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Arnhem van 27 november 2006 zoals aangevuld bij beschikking van 13 december 2006, deze aangevulde beschikking vernietigd en, opnieuw beschikkende, de termijn gedurende welke de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw tot een bijdrage van € 1.032,- per maand voortduurt verlengd met 5 jaar, te rekenen van 26 juni 2006, bepaald dat de termijn na ommekomst daarvan kan worden verlengd, vastgesteld dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw voor zover dit betreft de bijdrage boven € 1.032,- per maand is geëindigd met ingang van 26 juni 2006, de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. De man heeft tegen deze beschikkingen van 5 juni 2007 en 30 oktober 2007 beroep in cassatie ingesteld; de vrouw heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen en incidenteel beroep ingesteld.
3.7 Bij beschikking van 20 maart 2009 heeft de Hoge Raad in het principale beroep het beroep verworpen en in het incidentele beroep de beschikking van dit hof van 30 oktober 2007 vernietigd en het geding naar het hof ’s-Hertogenbosch verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
3.8 Bij vonnis van 16 september 2009 heeft de rechtbank - kort weergegeven - de vorderingen van de man uit hoofde van onrechtmatig handelen door de vrouw afgewezen.
3.9 Bij beschikking van 27 oktober 2009 heeft het hof ’s-Hertogenbosch, na verwijzing door de Hoge Raad, de door de rechtbank Arnhem tussen partijen gegeven beschikking van 27 november 2006, hersteld bij beschikking van 13 december 2006, vernietigd, en, opnieuw beschikkende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk verklaard in haar inleidend verzoek, de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot nihilstelling, subsidiair verlaging van de partneralimentatie, en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.10 Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Arnhem op 22 februari 2010, heeft de man verzocht dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
primair, voor recht zal verklaren:
A. dat de betekenis van het op 16 april 2003 ondertekende echtscheidingsconvenant behelst dat zijn alimentatieverplichting eindigde op 9 juni 2006, althans niet langer duurt dan de duur van het tweede huwelijk van partijen;
B. dat de vrouw gehouden is om aan hem terug te betalen de door haar onterecht ontvangen gelden die zij door middel van executie heeft verkregen van in totaal € 16.910,59, vermeerderd met kosten en wettelijke rente;
C. dat de vrouw gehouden is om aan hem terug te betalen de door hem teveel betaalde alimentatie, wat gelijk is aan het inkomen dat de vrouw heeft genoten gedurende de periode tot juli 2006;
althans subsidiair, voor recht zal verklaren:
A. dat de vrouw gehouden is om aan hem terug te betalen € 41.000,-, vermeerderd met wettelijke rente, welk bedrag de vrouw van hem heeft ontvangen als tegemoetkoming voor de gemaakte afspraken, zoals die zijn neergelegd en bedoeld tussen partijen in het echtscheidingsconvenant met als uitgangspunt dat de alimentatieduur niet langer zou gelden dan de duur van het tweede huwelijk van partijen;
B. dat de vrouw geen recht heeft op de door het gerechtshof bij beschikking van 18 februari 2003 vastgestelde alimentatie van € 2.268,90 per maand, vanwege haar verzwegen inkomsten uit arbeid, althans een alimentatiebedrag zal vaststellen, met terugwerkende kracht, waarbij rekening wordt gehouden met het inkomen van de vrouw en de mogelijkheid die zij heeft om inkomen te genereren, althans een alimentatiebedrag zal vaststellen dat recht doet aan het inkomen van de vrouw en dat van hem;
althans meer subsidiair, voor recht zal verklaren dat de advocaat van de vrouw, mr. Bos, gehouden is om de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden te vergoeden, teneinde hem meer zekerheid te geven voor vergoeding van de hem toegebrachte schade, nu de vrouw geen enkel verhaal biedt of zal bieden.
Bij beschikking van 14 oktober 2010 heeft de rechtbank Arnhem de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn primaire verzoek onder A, de primaire verzoeken van de man onder B en C alsmede de subsidiaire verzoeken onder A en B afgewezen en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn meer subsidiaire verzoek.
3.11 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 8 november 2010, heeft de man verzocht de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 18 februari 2003 te wijzigen en de door hem te betalen partneralimentatie met ingang van 15 maart 2004 te beëindigen, althans op nihil te stellen, althans de alimentatie te beëindigen op een zodanig tijdstip als de rechtbank juist acht, althans onder vaststelling van een partneralimentatie overeenkomstig de behoefte van de vrouw en zijn draagkracht met de bepaling dat de vrouw verplicht wordt aan hem terug te betalen de alimentatie die door hem op basis van de beschikking van 18 februari 2003 (teveel) is betaald c.q. door de derde beslagene is ingehouden, kosten rechtens.
3.12 Bij verweerschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 24 december 2010, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
3.13 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 27 oktober 2011 heeft de rechtbank de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 18 februari 2003 gewijzigd in die zin, dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 december 2010 nader wordt vastgesteld op € 1.141,22 per maand, (in de toekomst) bij vooruitbetaling te voldoen, bepaald dat hetgeen door of namens de man met ingang van 1 december 2010 meer aan de vrouw is betaald, door de vrouw aan de man dient te worden terugbetaald, de proceskosten gecompenseerd in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.14 De man, geboren op [geboortedatum] 1955, is op 15 augustus 2003 gehuwd met [A.] (verder te noemen “[A.]”). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren.
3.15 De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1959, is alleenstaand. De vrouw ontvangt met ingang van 10 december 2011 een WWB-uitkering van € 659,93 netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Het belastbaar inkomen van de vrouw was blijkens de voorlopige aanslag 2010 in dat jaar € 40.211,-. Het belastbaar inkomen van de vrouw was blijkens de voorlopige aanslag 2011 in dat jaar € 14.582,-. Sinds 12 december 2011 ontvangt de vrouw een ZW-uitkering van € 170,75 bruto per week, te vermeerderen met de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
4. De motivering van de beslissing
4.1 De vrouw heeft een tweetal grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. De man heeft, zo leest het hof, drie grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd.
4.2 In grief 1 betwist de vrouw dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 en/of lid 4 BW. Zij stelt, kort samengevat, dat de nieuwe en reeds eerder in de voorafgaande procedure bij de rechtbank op 22 februari 2010 aangevoerde wijzigingen van omstandigheden niet later bij een nieuw verzoek tot wijziging kunnen worden aangevoerd. Het hof overweegt dienaangaande dat de rechter niet gebonden is aan beslissingen met betrekking tot de uitspraak waarvan wijziging is verzocht, indien blijkt dat zich een of meer van de in artikel 1:401 lid 1 BW genoemde gronden voordoen. De rechter zal in dat geval de uitkering tot levensonderhoud opnieuw hebben vast te stellen, rekening houdend met alle ter zake dienende omstandigheden, en hij is niet gebonden aan oordelen omtrent die omstandigheden in de beslissing waarvan wijziging is verzocht. Omdat de gezinssamenstelling van de man is gewijzigd, hij is op 15 augustus 2003 gehuwd met [A.], uit welk huwelijk twee kinderen zijn geboren, is naar het oordeel van het hof in dit geval sinds 15 augustus 2003 sprake van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt. Deze wijziging van omstandigheden is immers nimmer in een van de door partijen in het verleden gevoerde procedures inhoudelijk beoordeeld, dan wel betrokken in de beoordeling van de in die procedures voorliggende geschilpunten.
Grief 1 van de vrouw faalt.
4.3 Het hof zal, evenals de rechtbank, de draagkracht van de man met ingang van 1 december 2010 opnieuw beoordelen, nu de vrouw vanaf het moment van indiening van het verzoek van de man rekening heeft kunnen houden met een eventueel gewijzigde alimentatieverplichting van de man. Niet valt in te zien, zoals de man stelt, dat de vrouw in ieder geval vanaf 1 januari 2006, respectievelijk 1 juli 2006, rekening had kunnen houden met een wijziging. De man heeft zijn stelling dat partijen aanvankelijk, in 2003, ervan uit gingen dat zijn alimentatieverplichting slechts voor de duur van het tweede huwelijk zou gelden, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet althans onvoldoende met feiten onderbouwd; uit de gerechtelijke procedures die vanaf 2006 tussen partijen over de alimentatieverplichting van de man zijn gevoerd, blijkt veeleer dat in ieder geval de vrouw uitging van een langere duur van de alimentatieverplichting dan de man aannam. Nu in de beschikking van 30 oktober 2007 van dit hof de onderhoudsverplichting van de man tot een bijdrage van € 1.032,- jegens de vrouw is verlengd met vijf jaar, te rekenen vanaf 26 juni 2006, valt zonder een nadere toelichting -die ontbreekt- evenmin in te zien dat de vrouw vanaf die datum rekening had kunnen houden met een verlaging van de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Grief 3 van de man faalt.
4.4 De man betwist in deze procedure niet dat de hoogte van de behoefte van de vrouw € 2.268,90 bruto per maand is, zodat die behoefte in rechte vaststaat.
4.5 De vrouw richt zich met grief 2 tegen de haar toegekende verdiencapaciteit van € 1.340,- bruto per maand. Zij stelt dat zij erg veel moeite onderneemt om een betaalde baan te vinden, maar dat dit haar vanwege haar gebrek aan opleiding, werkervaring en haar leeftijd (54 jaar) niet lukt. Zij stelt dat zij geld heeft moeten lenen van haar moeder en dat zij vanwege haar financiële problemen als gevolg van de echtscheiding geruime tijd ziek en overspannen geweest. De man betwist daarentegen dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Hij stelt -samengevat- dat zijn alimentatieverplichting aan de vrouw per direct moet worden beëindigd, enerzijds omdat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond serieuze sollicitatiepogingen te ondernemen, anderzijds omdat de vrouw heeft nagelaten hem volledig te informeren over haar inkomsten.
4.6 Bij beschikking van 30 oktober 2007 heeft dit hof geoordeeld dat, nu de vrouw kennelijk gezond is en geen kind meer te verzorgen heeft, zij in staat moet worden geacht met een baan voor 36 uur per week een inkomen te verwerven van circa € 1.340,- per maand bruto inclusief vakantiegeld. Gezien de leeftijd van de vrouw (54 jaar), haar opleidingsniveau en werkervaring, acht het hof in tegenstelling tot de man niet aannemelijk dat de vrouw zich een inkomen van méér dan € 1.340,- per maand bruto kan verwerven. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw heeft nagelaten hem volledig te informeren over haar inkomsten, nu hierover onvoldoende (onderbouwd) is gesteld of gebleken. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw echter, zonder sollicitatiebrieven en afwijzingen daarop over te leggen en medische verklaringen waaruit blijkt dat zij fysieke dan wel mentale beperkingen ondervindt bij het verrichten van werk, haar stelling dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verlangd kan worden om geheel dan wel gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien, niet althans onvoldoende met feiten onderbouwd. De vrouw heeft weliswaar een verslag van Ciran Poliklinische Revalidatie van 10 februari 2012 overgelegd, maar hieruit blijkt geenszins dat haar klachten haar belemmeren bij het verrichten van werk. Voorts neemt het hof hierbij in aanmerking dat de vrouw een revalidatiebehandeling is aangeboden waarmee ze niet akkoord is gegaan. Het hof gaat er dan ook, evenals bij beschikking van 30 oktober 2007, van uit dat de vrouw in staat moet worden geacht een inkomen te verwerven van circa € 1.340,- per maand bruto inclusief vakantiegeld. Daarmee falen grief 1 van de man en grief 2 van de vrouw. Aan het (algemene) bewijsaanbod van de vrouw komt het hof niet toe.
4.7 In grief 2 stelt de man dat hij de draagkracht mist om de door de rechtbank vastgestelde gewijzigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen.
De man is directeur-grootaandeelhouder van [X] Holding BV (verder te noemen: “[X] Holding”). Via deze holding is de man betrokken bij verschillende vennootschappen, waaronder [Y] B.V., die werkzaam is in België. De man stelt dat, zoals algemeen bekend mag worden verondersteld, de bouwsector in zwaar weer is komen te verkeren en dat de uitzendbranche, waarin hij met de hiervoor genoemde ondernemingen werkzaam is, de directe gevolgen hiervan ondervindt. De man heeft jaarrekeningen van zijn diverse ondernemingen overgelegd. Zonder een nadere toelichting op deze jaarcijfers - die ontbreekt - kan alleen op basis van het algemeen bekende feit dat het thans slecht gaat in de bouwsector en de daaraan verwante uitzendbranche, niet worden aangenomen dat de man de draagkracht mist om een bijdrage te betalen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw overeenkomstig haar behoefte. Bij dit oordeel heeft het hof betrokken dat de man ter mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard dat hij in ieder geval een salarisaanspraak heeft van € 4.500,- per maand en er op dit moment met de zaken in België via [Y], “wel wat te verdienen valt”.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.100.966 en in de zaak met zaaknummer 200.100.992
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 27 oktober 2011;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, A. Smeeïng-van Hees en H.L. van der Beek, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 7 maart 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.