ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6727

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.080.398/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Telefoonovereenkomst tot levering van energie en geschil over afrekening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2013, betreft het een hoger beroep van de Nederlandse Energie Maatschappij B.V. (NEM) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak draait om een telefonische overeenkomst tot levering van energie die op 13 december 2006 werd gesloten tussen NEM en de geïntimeerde. NEM heeft in de periode van 2 oktober 2007 tot 16 september 2009 elektriciteit en gas geleverd aan de geïntimeerde, maar heeft nooit een deugdelijke afrekening ontvangen. NEM vorderde in eerste aanleg betaling van een bedrag van € 2.190,98, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de vordering van NEM op 6 oktober 2010 afgewezen, omdat deugdelijke specificaties van de in rekening gebrachte bedragen ontbraken.

In hoger beroep heeft NEM haar grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat ook in deze fase de onderbouwing van de vordering tekortschiet. De producties die NEM heeft overgelegd zijn onvolledig en bieden geen duidelijke uitleg over de in rekening gebrachte bedragen. Het hof concludeert dat NEM niet heeft voldaan aan de vereisten voor een deugdelijke onderbouwing van haar vordering, waardoor de grieven van NEM niet kunnen slagen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en veroordeelt NEM in de kosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en volledige afrekening bij energiecontracten en de verplichting van de leverancier om deze informatie tijdig en correct te verstrekken. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de kostenveroordeling direct kan worden geïnd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.080.398/01
(zaaknummer rechtbank Lelystad (kanton) 508799 CV EXPL 10-9948)
arrest van de eerste kamer van 9 april 2013
in de zaak van
Nederlandse Energie Maatschappij B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: NEM,
advocaat: mr. P.A. Visser, kantoorhoudend te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H. den Besten, kantoorhoudend te Almere.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 6 oktober 2010 van de sector kanton, locatie Lelystad van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 5 januari 2011,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met productie).
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 De vordering van NEM luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 6 oktober 2010 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad met zaaknummer 508799 CV EXPL 10-9948 te vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
I. [geïntimeerde] te veroordelen aan NL Energie te betalen € 2.189,03 te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 12 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [geïntimeerde] te veroordelen aan NL Energie te betalen de buitengerechtelijke
incassokosten ten hoogte van € 300,-;
III. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties, inclusief
een bedrag aan nakosten, en met de bepaling dat er wettelijke rente ex artikel 6:119 BW
verschuldigd zal zijn over de proceskostenveroordeling indien niet binnen veertien dagen
na betekening van het arrest voldoening daarvan heeft plaatsgevonden."
2.4 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3. De feiten en de procedure in eerste aanleg
3.1 Als gesteld en erkend, dan wel niet gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden, staat tussen partijen het volgende vast:
- NEM heeft op 13 december 2006 (telefonisch) met [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten ter zake levering van gas en elektriciteit.
- NEM heeft in de periode 2 oktober 2007 tot 16 september 2009 elektriciteit en gas aan [geïntimeerde] geleverd.
3.2 Bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg vordert NEM uit hoofde van de overeenkomst en de dientengevolge gedane leveranties van gas en elektra van [geïntimeerde] in hoofdsom per saldo betaling van een bedrag groot € 2.190,98 te vermeerderen met een bedrag groot € 86,50 aan (tot 10 mei 2010) berekende rente. Daarnaast maakt NEM aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten en op de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 10 mei 2010.
Ter onderbouwing van haar vordering verwijst NEM bij dagvaarding naar een door haar deurwaarder opgesteld overzicht, waarop sterk wisselende bedragen, zonder enige toelichting, voorkomen.
3.3 Bij conclusie van antwoord voert [geïntimeerde] (in persoon) verweer, hetwelk erop neerkomt dat hij van de in rekening gebrachte bedragen niets begrijpt en dat hij herhaaldelijk, zij het vergeefs, getracht heeft dienaangaande bij NEM meer duidelijkheid te krijgen.
3.4 Bij conclusie van repliek verwijst NEM ter verdere onderbouwing naar een aantal producties. De producties waarnaar wordt verwezen zijn echter door NEM maar ten dele overgelegd (2 en 4 ontbreken), terwijl productie 1 in haar eigen dossier slechts twee pagina's betreft en in het dossier van [geïntimeerde] bestaat uit een groot aantal nota's. Productie 4 is overigens wel bijgevoegd in het dossier van [geïntimeerde].
3.5 [geïntimeerde] herhaalt bij conclusie van dupliek (andermaal in persoon) zijn verweer.
3.6 Bij vonnis d.d. 6 oktober 2010 heeft de kantonrechter de vordering van NEM afgewezen, kort gezegd omdat een deugdelijke onderbouwing en specificatie van de verschillende in rekening gebrachte bedragen ontbreekt.
4. De beoordeling van de grieven
4.1 De grieven leggen het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2 Ook in hoger beroep ontbreekt in beide procesdossiers productie 2 waarnaar NEM bij memorie van grieven verwijst.
4.3 Het hof acht - anders dan normaliter - geen termen aanwezig om NEM in de gelegenheid te stellen haar procesdossier op orde te brengen, nu ook als wordt uitgegaan van de producties zoals die zich bevinden in het procesdossier van [geïntimeerde] onverkort geldt wat hierna zal worden overwogen.
4.4 Ter toelichting op de grieven en ter onderbouwing van haar vordering verwijst NEM in hoger beroep naar een "betaaloverzicht" (productie 1 bij de memorie van grieven). Dit betaaloverzicht wijkt af van het overzicht waarop NEM in eerste aanleg haar vordering baseerde. Een toelichting op het overzicht ontbreekt, laat staan dat er een verklaring is gegeven voor de afwijkingen ten opzichte van het eerste overzicht.
4.5 NEM heeft derhalve ook in hoger beroep niet voor een deugdelijke onderbouwing en specificatie van haar vordering zorg gedragen, zodat de grieven geen doel kunnen treffen.
De slotsom
4.6 Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van NEM als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (1 punt, tarief I).
5. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 6 oktober 2010 waarvan beroep;
veroordeelt NEM in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 284,-- aan verschotten en € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, M.E.L. Fikkers en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 april 2013 in bijzijn van de griffier.