ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6362

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.112.150
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omvang onderhoudsverplichting en invloed inkomen nieuwe partner op draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de onderhoudsverplichting van de man voor zijn kinderen uit een eerdere relatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 mei 2012 aangevochten, waarin de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de hoogte van de alimentatie was vastgesteld. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak betreft de wijziging van de zorgregeling en de alimentatieverplichtingen, waarbij de invloed van het inkomen van de nieuwe partner van de man op zijn draagkracht aan de orde is.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 1998 zijn gehuwd en in 2004 zijn gescheiden. Bij de echtscheiding is een convenant opgesteld waarin de zorg- en opvoedingstaken zijn verdeeld. De vrouw heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling en om een hogere alimentatie, omdat de man zijn verplichtingen niet nakwam. Het hof heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide ouders en de invloed van de nieuwe partner van de man op zijn draagkracht.

Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, waardoor een herbeoordeling van de behoefte en de draagkracht gerechtvaardigd is. De man is verplicht om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, en het hof heeft de alimentatie vastgesteld op € 197,- per kind per maand, met ingang van 1 juni 2011. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe regeling is vastgesteld, waarbij de zorg- en opvoedingstaken zijn verdeeld en de alimentatie is aangepast aan de huidige omstandigheden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.112.150
(zaaknummers rechtbank 307826 en 307827)
beschikking van de familiekamer van 21 maart 2013
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. C. van Baalen-van IJzendoorn te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. F.W. Hoff te ’s-Gravenhage.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 16 november 2011 en 23 mei 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 augustus 2012, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 23 mei 2012. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, althans voor zover zij daartegen grieven heeft gericht en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I te bepalen dat de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, verder ook te noemen "omgangsregeling”, ten aanzien van nader te noemen [kind 2] als volgt tussen de man en de vrouw wordt gewijzigd;
Contact:
[kind 2] verblijft gedurende een weekend per veertien dagen (in de oneven weekenden zijn de kinderen bij de vrouw, in de even weekenden bij de man) vanaf zaterdagmiddag na hockey tot zondagavond 19.30 uur bij de man, waarbij de man haalt en brengt. Als er geen hockeywedstrijd is, haalt de man de kinderen om 11.00 uur op bij de vrouw;
Vakanties en feestdagen nader te noemen [kind 1] en [kind 2]:
De vakanties en feestdagen van [kind 1] en [kind 2] worden overeenkomstig alinea 19 van het beroepschrift tussen partijen verdeeld, met dien verstande dat indien de man deze regeling niet nakomt, hij voor iedere dag/dagdeel dat de kinderen bij de vrouw verblijven aan de vrouw € 50,- dient te voldoen;
II de behoefte van de kinderen te bepalen op € 1.142,66 per maand, te vermeerderen met de oppaskosten van € 454,- per maand;
III te bepalen dat de verdeling van de kosten van de kinderen met ingang van 1 juni 2011 althans de in deze te wijzen beschikking zodanig wordt gewijzigd dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] met € 472,- per kind per maand, bij vooruitbetaling voor de eerste van
de maand aan de vrouw te voldoen, althans een zodanig hoger bedrag en met ingang van een tijdstip als het hof juist acht en te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van de geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] kan of zal worden verstrekt.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 september 2012, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzoekt het hof:
in het principaal hoger beroep:
de verzoeken van de vrouw af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, met uitzondering van het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de zorgregeling ten aanzien van [kind 2] als volgt wordt gewijzigd:
[kind 2] verblijft gedurende een weekend per veertien dagen (in de oneven weekenden zijn de kinderen bij de vrouw, in de even weekenden bij de man) vanaf zaterdagmiddag na hockey tot zondagavond 19.30 uur bij de man, waarbij de man haalt en brengt. Als er geen hockeywedstrijd is, haalt de man de kinderen om 11.00 uur op bij de vrouw;
in het incidenteel hoger beroep:
op de gronden als in het verweerschrift vermeld, eventueel onder aanvulling en verbetering van gronden, de bestreden beschikking te vernietigen, althans het tussen partijen geldende convenant ten aanzien van de kinderrekening te wijzigen, althans voor zover de man daartegen grieven heeft gericht en opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Vakanties en feestdagen [kind 1] en [kind 2]
te bepalen dat de verdeling van de vakanties en feestdagen van [kind 1] en [kind 2] als volgt wordt vastgesteld:
Krokusvakantie: even vrouw, oneven man
Herfstvakantie: even vrouw, oneven man
Pasen even man, oneven vrouw
Pinksteren conform reguliere verdeling van de zorg
Kerstvakantie even jaar: eerste week man, tweede week vrouw
oneven jaar: eerste week vrouw, tweede week man
Meivakantie even jaar: eerste week vrouw, tweede week man
oneven jaar: eerste week man, tweede week vrouw
Zomervakantie even jaren: eerste drie weken bij de man, de laatste drie weken bij de vrouw
oneven jaren: eerste drie weken bij de vrouw, de laatste drie weken bij de man;
te bepalen dat de man ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 20 augustus 2012, zal betalen aan de vrouw € 136,28 per kind per maand en met ingang van 19 juli 2014 € 115,55 per kind per maand, of een bedrag en een ingangsdatum als het hof juist acht;
subsidiair, voor het geval het hof een datum eerder dan 18 augustus 2012 als aanvangsdatum van de betalingsverplichting van de man aanneemt, te bepalen dat al hetgeen de man voor de kinderen heeft betaald sinds 1 juni 2011 in mindering wordt gebracht op de verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 5 november 2012, waarin zij het hof verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man aangevoerde grieven tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren dan wel als zijnde ongegrond af te wijzen.
2.4 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 11 januari 2013 een brief van mr. Hoff van 10 januari 2013 met bijlagen;
- op 11 januari 2013 een brief van mr. Van Baalen-Van IJzendoorn van 10 januari 2013 met bijlagen;
- op 18 januari 2013 een brief van mr. Van Baalen-Van IJzendoorn van 17 januari 2013 met als bijlage het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank, gehouden op 13 april 2012.
2.5 Ter griffie van het hof is binnengekomen op 21 januari 2013 een brief van mr. Van Baalen-Van IJzendoorn van dezelfde datum, waarin zij het petitum aanvult als volgt:
IV te bepalen dat de man de door hem ontvangen kinderbijslag van € 269,39 per kwartaal ten behoeve van [kind 1] met ingang van 1 juni 2011, althans vanaf de datum dat de man een onderhoudsbijdrage aan de vrouw voldoet, aan de vrouw zal betalen.
2.6 De minderjarige [kind 1] heeft bij brief van 26 november 2012 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de verzoeken inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.7 De mondelinge behandeling heeft op 22 januari 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [...] verschenen.
2.8 Desgevraagd heeft mr. Hoff ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van de brief van mr. Van Baalen-Van IJzendoorn van 21 januari 2013, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
2.9 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 3 juli 1998 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 16 juni 2004 heeft de rechtbank Utrecht echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 18 juni 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 1999 (verder: [kind 1]), en
- [kind 2], op [geboortedatum] 2002 (verder: [kind 2]),
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 Bij echtscheidingsconvenant, door beide partijen ondertekend op 13 mei 2004, (verder: het convenant) zijn partijen onder meer overeengekomen dat [kind 1] zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben en dat [kind 2] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben. Daarnaast zijn zij een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen waarbij de kinderen op maandag, dinsdag en woensdag en om het weekend bij de vrouw verblijven en op donderdag en vrijdag en om het weekend bij de man. Ten aanzien van de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zijn zij overeengekomen dat de man € 520,- per maand zal storten op een kinderrekening en de vrouw € 480,- per maand. Daarnaast betaalt de man, buiten de kinderrekening om, € 60,- per maand aan de vrouw ter compensatie voor het aantal dagen dat de kinderen meer bij de vrouw dan bij de man verblijven. Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen in het convenant, deel uitmaakt van die beschikking. Die bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding bedragen met ingang van 1 januari 2012 ingevolge de wettelijke indexering respectievelijk € 266,18 en € 245,71 per kind per maand.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 3 juni 2011, heeft de vrouw verzocht om bij beschikking, voor zover wettelijk toegestaan, uitvoerbaar bij voorraad:
I te bepalen dat de vaste verblijfplaats van [kind 1] wordt gewijzigd in die zin dat deze bij de vrouw wordt bepaald;
II te bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw wordt gewijzigd als in het verzoekschrift is omschreven;
III te bepalen dat de verdeling van de kosten van de kinderen met ingang van de in deze procedure te geven beschikking zodanig wordt gewijzigd dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] met € 472,- per kind per maand, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand aan de vrouw te voldoen, althans een zodanig hoger bedrag en met ingang van een tijdstip als de rechtbank juist acht en te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van de geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] kan of zal worden verstrekt.
3.5 Bij verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, ingekomen bij de rechtbank op 1 augustus 2011, heeft de man verzocht:
primair:
I de verzoeken van de vrouw af te wijzen;
II de procedure aan te houden en over te gaan tot het gelasten van een forensische mediation en daarvoor een deskundige te benoemen die tevens zo nodig een ouderschapsonderzoek kan uitvoeren;
zelfstandig verzoek:
III voor het geval de forensische mediation niet slaagt of wordt opgelegd, de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij de man te bepalen en een in het zelfstandig verzoek omschreven regeling voor de vrouw en de kinderen vast te leggen;
IV voor het geval de rechtbank de hoofdverblijfplaats bij de man bepaalt een bijdrage ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ten laste van de vrouw vast te stellen als de rechtbank juist acht.
3.6 Bij beschikking van 16 november 2011 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de behandeling van de verzoeken pro forma aangehouden, de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest in het belang van de kinderen moet worden geacht, welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de kinderen is te achten en vervolgens schriftelijk te rapporteren en te adviseren.
3.7 De raad heeft op 19 maart 2012 een rapport uitgebracht.
3.8 Bij nader verzoekschrift van 13 april 2012 heeft de vrouw verzocht, voor zover thans van belang, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] wordt gewijzigd, in die zin dat deze bij de vrouw wordt bepaald;
II te bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw wordt verdeeld als in het nader verzoekschrift omschreven:
III primair te bepalen dat de verdeling van de kosten van de kinderen met ingang van 1 augustus 2011, althans de in deze te wijzen beschikking zodanig wordt gewijzigd dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] met € 472,- per kind per maand, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand aan de vrouw te voldoen, althans een zodanig hoger bedrag en met ingang van een
zodanig te bepalen tijdstip als de rechtbank juist acht en te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van de geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] kan of zal worden verstrekt;
IV voor zover de ingangsdatum niet wordt bepaald op 1 augustus 2011, subsidiair te bepalen dat de man overeenkomstig artikel 1.6 onder h van het echtscheidingsconvenant aan de vrouw € 1.680,- voldoet (28 maanden à € 60,-), alsmede over de periode vanaf 1 juni 2011 tot en met heden een bedrag van:
- tot en met juni 2011 € 151,70
- augustus 2011 € 313,78
- september 2011 € 65,03
- oktober 2011 € 67,17.
3.9 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de beschikking van 16 juni 2004 gewijzigd en het daarvan deel uitmakende tussen partijen overeengekomen convenant van 13 mei 2004;
- bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] voortaan bij de vrouw is;
- als regeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [kind 1] eenmaal per veertien dagen van zaterdag tot en met zondag bij de man zal zijn, met ingang van het weekend van 28 april 2012, dat [kind 2] elke donderdag uit school tot vrijdag bij de man zal zijn en om de week van donderdag tot en met zondag, waarbij de rechtbank het redelijk acht indien de vrouw de kinderen bij de man brengt
en de man de kinderen weer terugbrengt. Partijen dienen op de woensdag vóór het weekend contact met elkaar op te nemen over het hockeyen. Voorts zullen [kind 2] en [kind 1] de helft van de vakanties bij de man zijn, door partijen in onderling overleg te verdelen;
- de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de beschikking van 16 juni 2004 en het daarvan deel uitmakende convenant van 13 mei 2004 voor het overige gehandhaafd;
- hetgeen over en weer meer of anders is verzocht afgewezen.
Ten aanzien van de man
3.10 De man is gehuwd met [A.] (verder te noemen: [A.]). Uit dat huwelijk is op [geboortedatum] 2008 [B.] geboren. [A.] heeft blijkens de salarisspecificaties van juni 2012 tot en met augustus 2012 een inkomen van gemiddeld € 3.347,50 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
3.11 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 104,25 aan ziektekosten:
- € 149,25 premie basis- en aanvullende verzekering ZVW,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 45,- per maand voor een alleenstaande.
3.12 De lasten van de man en [A.] bedragen per maand:
- € 1.271,80 aan hypotheekrente;
- € 229,40 aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 1.639,- per jaar.
Ten aanzien van de vrouw
3.13 De vrouw vormt met de kinderen van partijen een gezin.
Het belastbare loon van de vrouw bedraagt volgens de jaaropgave 2011 in dat jaar € 102.124,-. Dit belastbare loon verminderd met de fiscaal belaste bijtelling privégebruik leaseauto bedraagt € 96.641,20.
Het inkomen van de vrouw bedraagt blijkens de salarisspecificatie van maart 2012 € 6.260,88 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Daarnaast ontvangt zij een prestatieafhankelijk variabel inkomen.
3.14 De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 1.235,- aan hypotheekrente;
- € 145,- aan hypotheekrente (niet aftrekbaar);
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 80,66 aan ziektekosten:
- € 125,66 premie basis- en aanvullende verzekering ZVW,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 45,- per maand voor een alleenstaande.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 1.884,- per jaar.
4. De motivering van de beslissing
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.1 Uit de stukken blijkt dat partijen omtrent de eerste grief van de vrouw overeenstemming hebben bereikt in die zin dat [kind 2] om het weekend van zaterdagochtend 11.00 uur tot zondagavond 19.30 uur bij de man is, waarbij de man haalt en brengt. Indien op een zaterdag in het omgangsweekend een hockeywedstrijd plaatsvindt, haalt de man [kind 2] (en [kind 1]) daarna op. Deze regeling is op 18 augustus 2012 ingegaan. Partijen verzoeken het hof de regeling in de beschikking vast te leggen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
4.2 Ter mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de tweede grief van de vrouw. Zij zijn overeengekomen dat de omgangsweekends zodanig worden verdeeld dat de kinderen in de weekends in de oneven weken bij de vrouw verblijven en in de weekends in de even weken bij de man. Voorts zijn zij overeengekomen dat wanneer zich buiten het omgangsweekend van de man in zijn familie activiteiten voordoen waarbij de kinderen ook geacht worden aanwezig te zijn, in onderling overleg een weekend kan worden geruild. Voornoemde regeling zal ingaan in week 11 van 2013, aldus het weekend van vrijdag 15 maart 2013. Dat weekend, aldus het weekend van week 11, zullen de kinderen nog bij de man doorbrengen zodat daarmee het weekend dat de man ten gevolge van de nieuwe regeling in het komende schrikkeljaar tekort zou komen ten opzichte van de oude regeling, wordt gecompenseerd. Partijen verzoeken het hof de regeling in de beschikking vast te leggen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
4.3 Ter mondelinge behandeling hebben partijen eveneens overeenstemming bereikt over de derde grief van de vrouw. Zij zijn overeengekomen dat ten aanzien van de vakanties, met uitzondering van de zomervakanties, de door de man in alinea 14 van zijn verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep verzochte regeling zal gelden. Ten aanzien van de zomervakanties zijn zij overeengekomen dat de door de vrouw verzochte regeling als basisregeling zal gelden. Dit betekent dat de kinderen in de even jaren de eerste, vierde en vijfde week bij de vrouw verblijven. De tweede, derde en zesde week verblijven de kinderen bij de man. In de oneven jaren verblijven de kinderen de eerste, vierde en vijfde week bij de man en de tweede, derde en zesde week bij de vrouw. Voorts zijn zij overeengekomen dat indien de man voornemens is om tijdens de zomervakantie drie weken aaneengesloten met de kinderen met vakantie te gaan, hij dat vóór 1 februari van het jaar waarin die zomervakantie zal plaatsvinden aan de vrouw kenbaar maakt. In dat geval zullen de kinderen de laatste drie weken van de zomervakantie bij de man verblijven. Indien de man vóór 1 februari aangeeft drie weken met de kinderen op vakantie te willen gaan, maar aan dat voornemen uiteindelijk geen uitvoering geeft, zal in de daaropvolgende jaren slechts de basisregeling gelden. Partijen verzoeken het hof de regeling in de beschikking vast te leggen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
4.4 De vrouw verzoekt tot het opleggen van een compensatie van € 50,- per dagdeel indien de man zijn verplichting ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de (naar het hof begrijpt) zomervakanties niet nakomt. Dit bedrag dient ter vergoeding van de onkosten die de vrouw in een dergelijk geval zou moeten maken voor de opvang van de kinderen. Afgezien van de vraag of een dergelijk verzoek thuishoort in deze procedure, ziet het hof onvoldoende aanleiding om een dergelijke vergoeding op te leggen, nu partijen gezamenlijk tot voornoemde regeling zijn gekomen, deze regeling voldoende duidelijkheid geeft en het hof verwacht dat beide partijen dienaangaande hun verantwoordelijkheid zullen nemen.
Onderhoudsbijdrage
4.5 Partijen zijn voorts verdeeld over de door de man te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2].
4.6 In de eerste plaats is aan de orde de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Omdat de zorgregeling ten aanzien van de kinderen is gewijzigd is er naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt. Daarmee slaagt tevens de zesde grief van de vrouw, voor zover zij stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden.
4.7 De vrouw stelt in haar zesde en zevende grief dat de ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsbijdrage 1 juni 2011 dient te zijn, nu de man sinds oktober 2009 niet langer, conform het convenant, zijn aandeel op de kinderrekening voldoet. Het ontbreekt haar aan een titel om kinderalimentatie te innen, aldus de vrouw. De man betwist dat en voert aan dat hij tot 18 augustus 2012 aan zijn verplichtingen uit hoofde van het convenant heeft voldaan. Het hof overweegt als volgt.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
De rechter dient van zijn bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage over een periode in het verleden een behoedzaam gebruik te maken.
Naar het oordeel van het hof dient het verzoek van de vrouw ten aanzien van de ingangsdatum te worden toegewezen nu de man nagenoeg met ingang van die datum, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 3 juni 2011, rekening heeft kunnen dan wel moeten houden met een wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Bovendien staat vast dat de omgangsregeling ten aanzien van [kind 1] in ieder geval in juni 2011 in verband met zijn hockeytraining is gewijzigd waardoor hij meer bij de vrouw verbleef en de man minder omgangskosten had. Daarmee slaagt de zevende grief van de vrouw.
4.8 Ter mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de vierde grief van de vrouw, in die zin dat de behoefte van [kind 1] en [kind 2] dient te worden vermeerderd met oppaskosten van € 264,38 per maand. Het hof gaat daar eveneens van uit. De (geïndexeerde) behoefte van de kinderen bedraagt daarmee
€ 1.142,66 + € 264,38 = € 1.407,04 per maand, afgerond € 1.407,- per maand.
4.9 Het hof overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. Het hof zal dan ook de draagkracht van alle betrokken ouders vaststellen.
Draagkracht man
4.10 De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen. De vrouw betwist dat.
4.11 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.10, 3.11 en 3.12 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.12 De vrouw heeft het door de man in grief twee van zijn incidenteel hoger beroep gestelde belastbare loon van € 71.605,- onvoldoende betwist, zodat het hof uitgaat van het door de man gestelde inkomen.
4.13 Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt het hof verder rekening met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting en de door de werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 296,21 per maand. De man heeft, naast het kindgebonden budget, recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
4.14 Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 BW aanbevolen draagkrachtpercentage van 70.
4.15 De man is ook onderhoudsplichtig voor [B.] zodat het hof daarmee rekening houdt. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [B.] € 790,- per maand bedraagt. De man stelt dat deze behoefte dient te worden verhoogd met de kosten kinderopvang van [B.] van € 495,- netto per maand. De vrouw betwist dat en voert primair aan dat de behoefte van [B.] niet dient te worden verhoogd met de kosten kinderopvang. Subsidiair voert zij aan dat geen rekening dient te worden gehouden met deze kosten. Het hof overweegt als volgt. De door de man gestelde kosten kinderopvang van € 495,- netto per maand zijn voldoende komen vast te staan, zodat het hof daar eveneens van uitgaat. Ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] zijn partijen overeengekomen dat hun oppaskosten bij hun behoefte dienen te worden opgeteld (zoals onder 4.9 overwogen). Om partijen in dit opzicht gelijk te behandelen ziet het hof, in afwijking van de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen, aanleiding om ook ten aanzien van [B.] haar behoefte te vermeerderen met de werkelijke kosten kinderopvang. Daarmee bedraagt de behoefte van [B.] (€ 790,- + € 495,- =) € 1.285,- per maand.
4.16 Conform de door de man als bijlage 3 bij zijn verweerschrift overgelegde en in zoverre niet betwiste berekening van zijn draagkracht houdt het hof aan zijn zijde rekening met de helft van de woonlasten van de man en [A.].
4.17 Ten aanzien van de vijfde grief van de vrouw en hetgeen daarover onder de tweede grief in het incidenteel hoger beroep van de man is geformuleerd, hebben partijen ter mondelinge behandeling overeenstemming bereikt. Zij hebben vastgesteld dat de kosten van de omgang tussen de man en [kind 1] en [kind 2], inclusief de vakanties en reiskosten, € 85,70 per kind per maand bedragen. Deze kosten zijn gebaseerd op de bij deze beschikking vastgestelde omgangsregeling, die sinds 1 juni 2012 wordt nageleefd.
4.18 Met ingang van 1 juni 2012 is de omgangsregeling tussen de man en [kind 1] (opnieuw) gewijzigd. Het hof houdt in de periode voorafgaand aan die datum aan de zijde van de man rekening met dezelfde inkomensgegevens als in de periode erna. Het aanvullende verzoek van de vrouw om de kinderbijslag die de man met ingang van 1 juni 2011 ten behoeve van [kind 1] heeft ontvangen aan haar te voldoen (grief IV) wijst het hof in dat kader dan ook af. Daartoe overweegt het hof dat - voor zover er in de periode voor 1 juni 2012 sprake was van een ruimere omgangsregeling tussen de man en [kind 1] - de daarmee gepaard gaande kosten kunnen worden geacht voldoende te zijn gecompenseerd door de kinderbijslag die de man in die periode voor [kind 1] incasseerde, hetgeen ook meebrengt dat het hof geen rekening houdt met hogere omgangskosten in de periode voorafgaand aan 1 juni 2012.
4.19 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de man met ingang van 1 juni 2011 een draagkracht per maand van € 1.568,- .
Draagkracht [A.]
4.20 Niet in geschil is dat de draagkracht van [A.] van belang is in verband met haar onderhoudsplicht voor [B.]. Tussen partijen is eveneens niet in geschil dat voor de draagkracht van [A.] dient te worden aangeknoopt bij de door de man als bijlage 5 bij zijn verweerschrift overgelegde draagkrachtberekening. Daaruit volgt dat de draagkracht van [A.] ten behoeve van [B.] € 652,- per maand bedraagt.
Draagkracht vrouw
4.21 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw uit van de hiervoor onder 3.13 en 3.14 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.22 Ter mondelinge behandeling hebben partijen verklaard ermee in te stemmen om bij het bepalen van de draagkracht van de vrouw rekening te houden met haar inkomen volgens de door haar als productie 27 overgelegde draagkrachtberekening. Het hof gaat daar eveneens van uit, aldus van een bruto arbeidsinkomen van € 96.641,- per jaar.
4.23 Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt het hof rekening met de op de salarisspecificatie vermelde premie WGA, alsmede met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting en de door de werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. De vrouw heeft, naast het kindgebonden budget, recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
4.24 Nu het de vaststelling van de draagkracht van de vrouw voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 BW aanbevolen draagkrachtpercentage van 70.
4.25 De vrouw voert een last op van € 121,- per maand aan hypotheekaflossing/premie levensverzekering. De man betwist deze last en voert aan dat slechts rekening dient te worden gehouden met het bedrag van € 14,85 per maand dat in deze last is opgenomen als premie overlijdensrisicoverzekering. Met de man is het hof van oordeel dat slechts rekening dient te worden gehouden met genoemde premie overlijdensrisicoverzekering, aldus € 14,85 per maand, nu het overige deel van de last niet is gekoppeld aan de hypotheek en de noodzaak daarvan niet is aangetoond.
4.26 De vrouw stelt dat ten aanzien van haar ziektekosten ook rekening dient te worden gehouden met het verplicht eigen risico van € 29,- per maand en het vrijwillig eigen risico van € 17,- per maand. De man betwist dat. Naar het oordeel van het hof dient rekening te worden gehouden met het verplicht eigen risico van € 18,33 per maand en het vrijwillige eigen risico van € 17,- per maand, nu zij deze lasten door middel van overlegging van bijlage 21 bij haar brief van 10 januari 2013 voldoende heeft aangetoond en de man zijn betwisting onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.27 Nu partijen zoals hiervoor overwogen zijn overeengekomen dat de behoefte van [kind 1] en [kind 2] dient te worden vermeerderd met de oppaskosten, houdt het hof bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw geen rekening met de oppaskosten.
4.28 Ten aanzien van de door de vrouw opgevoerde maandlast voor na te noemen schuld stelt het hof voorop dat in beginsel alle schulden van de vrouw van invloed zijn op haar draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechter, maar alleen goed gemotiveerd, buiten beschouwing kan laten.
4.29 De vrouw voert in haar als productie 27 overgelegde draagkrachtberekening een maandlast op van € 50,- per maand voor een schuld aan de belastingdienst waarvan de hoofdsom op 3 januari 2013 € 581,- bedroeg. Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat deze schuld is ontstaan doordat de vrouw meer kinderopvangtoeslag heeft ontvangen dan waarop zij op grond van de wet recht had. Met de man is het hof van oordeel dat deze schuld onnodig is ontstaan en dat geen rekening dient te worden gehouden met deze last. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom deze schuld niet kon worden voorkomen.
4.30 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft de vrouw met ingang van 1 juni 2011 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] van € 2.272,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.31 In vorenstaande overwegingen heeft het hof de behoefte van [kind 1], [kind 2] en [B.] vastgesteld alsmede de draagkracht van de man, [A.] en de vrouw bepaald. Voor de verdeling van de draagkracht over de kinderen sluit het hof aan bij de uitspraak van de Hoge Raad van 13 juli 2012, LJN BX1295.
4.32 Op de voet van voornoemde uitspraak overweegt het hof dat de draagkracht van de man zoveel mogelijk te goede dient te komen aan de kinderen, zodat hetgeen van de draagkracht van de man na draagkrachtvergelijking tussen hem en [A.] kan worden geacht niet te worden aangewend ten behoeve van de behoefte van [B.], kan worden verwerkt in de draagkrachtvergelijking ten behoeve van [kind 1] en [kind 2]. Dit leidt tot de volgende berekening.
4.33 Het hof verdeelt voor de berekening van zijn aandeel in de behoefte van [B.] allereerst de draagkracht van de man naar rato van de behoefte van de kinderen, aldus: € 1.568,- x € 1.285,-/€ 2.692,- = € 748,- per maand.
Vervolgens vergelijkt het hof de voor [B.] bestemde draagkracht van de man met die van [A.] om het aandeel van de man in de behoefte van [B.] te berekenen. Dit leidt tot een bedrag van (€ 748,-/ (€ 652,- + € 748,-) x € 1.285,- =) € 687,- per maand. Van de draagkracht van de man van € 1568,- wordt derhalve € 687,- geacht te worden aangewend voor [B.].
4.34 De rest van zijn draagkracht (€ 1.568,- -/- € 687,- =) € 881,- per maand is bestemd voor [kind 1] en [kind 2]. De totale draagkracht van de man en de vrouw ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] bedraagt daarmee (€ 881,- + € 2.272,- =) € 3.153,- per maand. Op basis daarvan zal het hof een draagkrachtvergelijking maken tussen de man en de vrouw.
4.35 Verdeling van de behoefte van [kind 1] en [kind 2] van € 1.407,- per maand naar rato van ieders draagkracht levert een aandeel van de man in die behoefte op van (€ 881,- / € 3.153,- x € 1.407,- =) € 393,14. De man dient derhalve een bijdrage van (afgerond) € 197,- per kind per maand te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2].
5. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als volgt.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 mei 2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 16 juni 2004 en het daarvan deel uitmakende door partijen op 13 mei 2004 ondertekende convenant;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken aldus dat:
- [kind 2] gedurende een weekend per veertien dagen vanaf zaterdagmiddag na hockey tot zondagavond 19.30 uur bij de man verblijft. Als er geen hockeywedstrijd is, haalt de man de kinderen om 11.00 uur op bij de vrouw;
- de kinderen in de weekends in de oneven weken bij de vrouw verblijven en in de weekends in de even weken bij de man. Wanneer zich buiten het omgangsweekend van de man in zijn familie activiteiten voordoen waarbij de kinderen ook geacht
worden aanwezig te zijn, kan in onderling overleg een weekend worden geruild. Deze regeling zal ingaan in week 11 van 2013, aldus het weekend van vrijdag 15 maart 2013, waarbij dat weekend, aldus het weekend van week 11, door de kinderen nog bij de man zal worden doorgebracht, waarmee het weekend dat de man ten gevolge van de nieuwe regeling in het komende schrikkeljaar tekort zou komen ten opzichte van de oude regeling, is gecompenseerd;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de vakanties en feestdagen als volgt:
- krokusvakantie even jaren bij de vrouw, oneven jaren bij de man;
- herfstvakantie: even jaren bij de vrouw, oneven jaren bij de man;
- Pasen: even jaren bij de man, oneven jaren bij de vrouw;
- Pinksteren: conform reguliere verdeling van de zorg;
- kerstvakantie: even jaren: eerste week bij de man, tweede week bij de vrouw;
oneven jaren: eerste week bij de vrouw, tweede week bij de man;
- meivakantie: even jaren: eerste week bij de vrouw, tweede week bij de man;
oneven jaren: eerste week bij de man, tweede week bij de vrouw;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de zomervakanties aldus dat als basisregeling geldt dat de kinderen in de even jaren de eerste, vierde en vijfde week bij de vrouw verblijven en de tweede, derde en zesde week bij de man. In de oneven jaren verblijven de kinderen de eerste, vierde en vijfde week bij de man en de tweede, derde en zesde week bij de vrouw. Indien de man voornemens is om tijdens de zomervakantie drie weken aaneengesloten met de kinderen met vakantie te gaan, dient hij dat vóór 1 februari van het jaar waarin die zomervakantie zal plaatsvinden aan de vrouw kenbaar te maken. In dat geval zullen de kinderen de laatste drie weken van de zomervakantie bij de man verblijven. Indien de man vóór 1 februari van het jaar waarin die zomervakantie zal plaatsvinden de moeder laat weten drie weken met de kinderen met vakantie te willen gaan, maar aan dat voornemen uiteindelijk geen uitvoering geeft, zal in de daaropvolgende jaren slechts de in de eerste twee zinnen van deze alinea weergegeven basisregeling gelden;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juni 2011 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] € 197,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, R. Krijger en A. Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. A.J. Hase als griffier, en is op 21 maart 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.