ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6278

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.091.750/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij letselschade door gehuurde verticuteermachine zonder gebruiksaanwijzing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die letselschade heeft opgelopen tijdens het gebruik van een verticuteermachine die hij had gehuurd van de geïntimeerde. De appellant heeft op 22 maart 2004 de verticuteermachine gehuurd en heeft geen gebruiksaanwijzing ontvangen. Tijdens het gebruik van de machine heeft hij ernstig letsel aan zijn linkerbeen opgelopen, wat resulteerde in meerdere breuken. De appellant heeft de geïntimeerde aansprakelijk gesteld voor de schade, stellende dat de machine gebreken vertoonde, zoals het ontbreken van een veiligheidshendel en een gebruiksaanwijzing.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de gebreken aan de verticuteermachine en het letsel van de appellant. De appellant heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de gebreken aan de machine hebben geleid tot het ongeval. Het hof heeft de omkeringsregel verworpen, omdat de appellant niet heeft aangetoond dat de veiligheidsnormen die door de geïntimeerde zijn geschonden, specifiek gericht waren op het voorkomen van het soort letsel dat hij heeft opgelopen.

De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De appellant is in de proceskosten veroordeeld. Het hof heeft geconcludeerd dat de vorderingen van de appellant niet toewijsbaar zijn, omdat het bewijs van causaal verband ontbreekt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.091.750/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 107696/ HA ZA 10-917)
arrest van de eerste kamer van 2 april 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. N. van Kuppeveld, kantoorhoudend te Nijmegen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Boer, kantoorhoudend te Amsterdam.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
7 december 2010 en 1 juni 2011 van de rechtbank Leeuwarden.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 juli 2011,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord,
- een akte van [appellant],
- een antwoordakte van [geïntimeerde].
2.2 Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 De vordering van [appellant] luidt:
"het door de Rechtbank te Leeuwarden gewezen vonnis op 1 juni 2011, met zaak- en rolnummer 107696 / HA ZA 10-917 tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde gewezen, te vernietigen en opnieuw recht doende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van appellant alsnog geheel toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
2.4 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3. De beoordeling van het geschil
Vaststaande feiten
3.1 De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5) van het vonnis van
1 juni 2011 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht en ook anderszins is niet van bezwaren gebleken. In hoger beroep kan dan ook van de door de rechtbank vastgestelde feiten worden uitgegaan. Die komen, aangevuld met wat verder over de feiten vaststaat, op het volgende neer.
3.1.1 [geïntimeerde] exploiteert een speciaalzaak op het gebied van tuinonderhoud.
3.1.2 Op 22 maart 2004 heeft [appellant] een verticuteermachine van [geïntimeerde] gehuurd. [medewerker], een medewerker van [geïntimeerde], heeft [appellant] instructies gegeven over het gebruik van de machine.
3.1.3 In de (Duitstalige) gebruiksaanwijzing bij de verticuteermachine is onder meer vermeld:
"4.5 Beim Arbeiten - zu Ihrer Sicherheit
- Achtung Gefahr! Schneidwerkzeug läuft nach!
- Halten Sie den durch die Führungsholme gegebenen Sicherheitsabstand ein.
- Schalten Sie den Motor nur ein, wenn ihre Füße in sicheren Abstand von den
Schneidwerkzeugen sind."
[appellant] heeft deze gebruiksaanwijzing niet meegekregen.
3.1.4 Dezelfde dag is [appellant] tijdens het bewerken van zijn gazon met deze machine ernstig gewond geraakt aan zijn linkerbeen. Het linkerbeen was op drie plaatsen gebroken: twee breuken in het scheenbeen en één breuk in het kuitbeen. [appellant] is per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis en is daar geopereerd.
3.1.5 [appellant] heeft [geïntimeerde] in een brief van 22 juni 2004 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het voorval. [geïntimeerde] heeft de aansprakelijkheidsstelling doorgeleid naar zijn aansprakelijkheidsverzekeraar ABN AMRO Assuradeuren, hierna
ABN AMRO.
3.1.6 ABN AMRO heeft [expertisebureau] opdracht gegeven onderzoek te doen naar de toedracht van het voorval en naar de omvang van de schade. [expertisebureau] heeft op 1 december 2004 een rapport uitgebracht. In dat rapport is onder meer het verslag van een door [appellant] afgelegde verklaring opgenomen. Volgens dit verslag heeft [appellant] over de toedracht van het voorval het volgende verklaard:
"De machine moest handmatig over het gazon worden voortbewogen. De machine stond op het moment van het ongeval stil, terwijl de motor nog op vol vermogen stond. Ik wilde de motor stop zetten. Vlak achter de machine zag ik nog een vrij dikke "knoedel" van vochtig en nat tuinmateriaal (mos en gras met tuinaarde). De bovenlaag van het gazon was droog omdat het een paar dagen droog was geweest. Met mijn linkerbeen wilde ik die knoedel opzijschuiven om op die plek van gazon enig overzicht te krijgen van het resultaat van het werk. Diezelfde handeling had ik meermalen tijdens de werkzaamheden uitgevoerd, waarbij de machine werd voortgeduwd. Op het moment dat ik die knoedel met mijn linkerbeen wegschoof, voelde ik een soort explosie in mijn linkerbeen. Ik had mijn handen daarbij vast aan de beugels van de verticuteermachine. Ik liet mij daarna bewust achterover vallen en zag mijn omhooggeheven linkerbeen heen en weer wiebelen. Op dat moment wist ik dat mijn been was gebroken (ik ben arts).
(…)
Mijn voeten zijn niet in aanraking geweest met de verticuteermachine. Mijn schoenen en kleding zijn niet beschadigd geraakt en er was geen sprake van uitwendige verwondingen.
Doordat ik de werking van de machine niet ken, moet ik gissen naar een verklaring wat er precies is gebeurd. Ik vermoed dat de verticuteermachine die op vol vermogen draait, en waarbij de messen plotseling gaan hakken, een trilling overbrengt op het tuinmateriaal in de buurt. Aangezien zich aan de achterzijde van de verticuteermachine een klepje bevindt waardoor het geverticuteerde gras en mos de machine achterwaarts kan verlaten, kan deze trilling bij een stilstaande machine zich gemakkelijk tot buiten het apparaat voortplanten. Mogelijk is dat laatste niet het geval, wanneer de machine in beweging is en steeds in een ander stukje grond hakt. Wellicht staat dit gebruikers-risico vermeld in de gebruiksaanwijzing. En dan nog kan men zich afvragen of een dergelijke machine aan de geldende veiligheidseisen voldoet."
[expertisebureau] concludeert in het rapport dat niet bekend is wat de exacte toedracht van het voorval is geweest.
3.1.7 Naar aanleiding van de melding van het ongeval door [appellant] bij de Voedsel en waren Autoriteit (hierna VWA) heeft de VWA onderzoek gedaan naar het voorval. In een brief van 29 mei 2006 aan [appellant] heeft de VWA onder meer het volgende geschreven:
"Een controleur heeft van u vernomen dat u bij de huur van de machine geen gebruiksaanwijzing van de verhuurder heeft gekregen. De controleur heeft het bedrijf waar de machine van afkomstig was een bezoek gebracht. Daar bleek dat er geen Nederlandse gebruiksaanwijzingen bij de verhuur van dergelijke machines worden meegeleverd en dat deze gebruiksaanwijzingen ook niet in het bedrijf aanwezig waren. Het bedrijf is op deze wettelijke tekortkomingen aangesproken. de controleur heeft tevens getracht de oorzaak van uw letsel te achterhalen. Uit het onderzoek kon echter geen relatie tussen het letsel en de door u aangegeven oorzaak vastgesteld worden. Ook via een theoretische benadering kon geen relatie worden gelegd of hypothese worden opgesteld. Daarnaast konden aan de machine geen tekortkomingen worden geconstateerd, zodat het onderzoek geen aanknopingspunten voor de oorzaak van het letsel heeft opgeleverd."
3.1.8 In een brief van 24 november 2008 aan [appellant] heeft TüV Nederland verslag gedaan van een aantal testen met een Stella SV 45 profi verticuteermachine. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van mijn beoordeling van een aantal simulatietesten (zie 1, 2, 3) met de bovengenoemde verticuteermachine, zijn er geen mogelijke oorzaken geconstateerd waarbij er krachten worden gegenereerd die een beenbreuk kunnen veroorzaken.
(1) Machine over opgehoopt gras en grond gereden.> geen effect
(2) Machine over opgehoopt gras met houten plank gereden. .> geen effect
(3) Machine over opgehoopt gras en kluiten (grond) gereden met plank waarbij het de bedoeling was om de motor vast te laten lopen en een mogelijke kracht te genereren. Daarbij is het fantoom geplaatst op de plank achter de machine. .> geen effect”
Procedure in eerste aanleg
3.2 [appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade en wordt veroordeeld tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. Aan deze vordering heeft hij ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, althans toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst met hem door hem een gevaarlijke machine (althans niet aan de overeenkomst beantwoordende) machine ter beschikking te stellen zonder de bijbehorende gebruiksvoorschriften en/of veiligheidsvoorschriften mee te geven. [appellant] heeft er in dat verband op gewezen dat de veiligheidsbeugel aan de verticuteermachine ontbrak.
3.3 Nadat [geïntimeerde] verweer had gevoerd en een comparitie van partijen had plaatsgevonden, heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen. Aan dit oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat [appellant] de door hem gestelde toedracht van het voorval onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft het door
[appellant] gedane beroep op de omkeringsregel verworpen.
Bespreking van de grieven
3.4 Met de grieven 1 tot en met 4 komt [appellant] op tegen de beslissing van de rechtbank zijn vorderingen af te wijzen. De grieven keren zich tegen alle onderdelen van dit oordeel en leggen het geschil tussen partijen dan ook in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal de grieven, die met elkaar samenhangen, tezamen behandelen.
3.5 Het hof zal er bij de bespreking van de grieven, evenals de rechtbank, vanuit gaan dat de door [appellant] gehuurde verticuteermachine geen veiligheidshendel had en dat [geïntimeerde], in strijd met de vigerende regelgeving, geen gebruiksaanwijzing van de machine aan [appellant] heeft verstrekt. Tussen partijen is dat overigens ook niet in geschil. In appel heeft [appellant] er ook op gewezen dat de machine niet over een noodstop beschikte. Ook daar zal het hof vanuit gaan.
3.6 Het hof zal er ook vanuit gaan dat het ongeval heeft plaatsgevonden zoals
[appellant] dat in het gesprek met [expertisebureau] heeft beschreven (als weergegeven in het hiervoor in rechtsoverweging 3.1.6 aangehaalde rapport van [expertisebureau]) en dat de voet van [appellant], zoals hij stelt maar [geïntimeerde] betwist, zich ten tijde van het ongeval op enkele decimeters van het werkende deel van de machine bevond. Daarmee staat ook vast dat [appellant] niet in aanraking is gekomen met de werkende delen van de machine. Dat volgt uit de eigen omschrijving van [appellant] van het ongeval en vindt bevestiging in het feit dat de kleding en schoenen van [appellant] niet beschadigd zijn en hij geen uitwendige verwondingen heeft opgelopen.
3.7 Uitgangspunt is dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, [appellant] dient te stellen (en bij betwisting te bewijzen) dat sprake is van causaal verband tussen de gebreken aan de machine en/of het ontbreken van een gebruiksaanwijzing en de door hem geleden schade. [appellant] dient dan ook te stellen (en te bewijzen) dat het letsel het gevolg is van de door hem gestelde tekortkomingen. De door [appellant] ingeroepen omkeringsregel brengt daar slechts in zoverre verandering in dat wanneer aan de vereisten voor toepassing van die regel is voldaan het conditio sine qua non verband tussen de gestelde gebreken en het ongeval wordt aangenomen, tenzij [geïntimeerde] tegenbewijs levert in die zin dat zij aannemelijk maakt dat het voorval ook zonder de gebreken zou hebben plaatsgevonden. Voor een geslaagd beroep op de omkeringsregel is vereist dat vast komt te staan dat [geïntimeerde] door een verticuteermachine zonder veiligheidshendel, noodknop en gebruiksaanwijzing mee te geven heeft gehandeld met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade en dat [appellant] aannemelijk maakt dat dit specifieke gevaar zich heeft verwezenlijkt.
3.8 Voor een geslaagd beroep van [appellant] op de omkeringsregel is, anders dan
[appellant] meent, niet voldoende dat hij letselschade heeft opgelopen tijdens het gebruik van de machine. Het gevaar op het ontstaan van letselschade, ongeacht de wijze waarop deze schade is ontstaan, is daarvoor in het licht van de door [appellant] gestelde toedracht van het voorval onvoldoende specifiek. Die toedracht komt er op neer dat hij van het ene op het andere moment ([appellant] omschrijft het ongeval als een explosie op het moment dat hij een beweging maakt) een verwonding heeft opgelopen terwijl zijn voet zich enkele decimeters van de bewegende delen van de machine bevond, dus zonder dat de voet in aanraking was gekomen met die bewegende delen. Voor toepassing van de omkeringsregel is vereist dat de door [geïntimeerde] geschonden normen bescherming bieden tegen dat (gestelde) specifieke gevaar.
3.9 Dat een veiligheidshendel bescherming beoogt te bieden tegen het gevaar in aanraking te komen met de bewegende delen van de verticuteermachine acht het hof evident. Dat de hendel ook bescherming biedt tegen het plotseling ontstaan van letsel als gevolg van het niet in aanraking komen (maar op enkele decimeters afstand blijven) van de bewegende delen, acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden. [appellant] heeft ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de noodknop bescherming biedt tegen het specifieke gevaar van een plotselinge “explosie” in het been dat zich op dat moment enkele decimeters van de bewegende delen van de machine bevindt. Ten slotte acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat de veiligheidsvoorschriften (mede) zien op het specifieke gevaar dat zich volgens de stellingen van [appellant] heeft verwezenlijkt, te weten een verwonding van het been bij het gebruik van de verticuteermachine zonder dat sprake is geweest van een aanraking met de bewegende delen van de machine.
3.10 De slotsom is dat het beroep van [appellant] op de omkeringsregel faalt. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs, sprake is van conditio sine qua non verband tussen de gestelde gebreken aan de machine en het [appellant] tijdens het gebruik van de machine opgelopen letsel.
3.11 [appellant] heeft gesteld dat de machine trillingen veroorzaakt waardoor druk is ontstaan op zijn voet, die (vanwege het ontbreken van de veiligheidshendel) te dicht bij de machine terecht is gekomen. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat de machine zodanige trillingen veroorzaakt. Zij heeft zich in dat verband beroepen op het rapport van VWA (aangehaald in rechtsoverweging 3.1.7) en de brief van TüV (aangehaald in rechtsoverweging 3.1.8). [appellant] heeft betwist dat de door TüV geteste machine vergelijkbaar is met de door hem gebruikte machine. Het vermogen van laatstgenoemde machine zou volgens [appellant] veel hoger (4,9 kw) zijn dan het vermogen van de geteste machine (3,5 kw). [geïntimeerde] heeft dat bestreden. Volgens haar heeft [appellant] een Stella SV 45 profi met een vermogen van 3,5 kw gehuurd. Wat daar ook van zij, indien
[appellant] van mening was dat de geteste machine niet de juiste machine was, had het op zijn weg gelegen een testrapport betreffende de juiste machine in het geding te brengen. Nu hij dat niet heeft gedaan en ook heeft nagelaten zijn betoog over het veroorzaken van trillingen door de machine anderszins te onderbouwen, heeft hij zijn stellingen onvoldoende onderbouwd en is hij aldus tekortgeschoten in de op hem rustende stelplicht.
3.12 Gelet op wat hiervoor is overwogen, is er geen reden [appellant] toe te laten tot het bewijs van zijn stellingen over de toedracht van het ongeval. Het hof zal het bewijsaanbod van [appellant] reeds om die reden passeren. Het merkt in dit verband (ten overvloede) op dat het bewijsaanbod van [appellant] niet voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen, omdat het onvoldoende specifiek is. [appellant] heeft slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan, dat niet is toegespitst op zijn stellingen over de door de machine veroorzaakte trillingen. Onduidelijk is wat de door hem vermelde getuigen - [appellant] zelf en enkele buurtbewoners - daarover zouden kunnen verklaren.
3.13 De slotsom is dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn, vanwege het ontbreken van causaal verband tussen de door [appellant] gestelde gebreken aan de verticuteermachine en het door hem opgelopen letsel.
3.14 Het hof zal het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigen en [appellant] verwijzen in de proceskosten in appel (geliquideerd salaris van de advocaat: 1,5 punt, tarief II). [geïntimeerde] heeft “verrekening van de wettelijke rente” gevorderd. Het is het hof niet duidelijk wat [geïntimeerde] daarmee bedoeld, zodat deze vordering zal worden afgewezen. De gevorderde veroordeling van [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg is, gelet op de bekrachtiging van het bestreden vonnis, evenmin toewijsbaar.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 649,- aan verschotten en op € 1.341,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, H. de Hek en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 april 2013 in bijzijn van de griffier.