ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5584

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.122.132/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [appellante]. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland had eerder op 8 februari 2013 de machtiging tot uithuisplaatsing van [appellante] in een gesloten jeugdzorgvoorziening verlengd tot 5 april 2013. [appellante] heeft tegen deze beslissing hoger beroep aangetekend, waarbij zij verzocht om de beschikking te vernietigen en de machtiging met onmiddellijke ingang te beëindigen. De ouders van [appellante] stemden in met het verzoek van Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) voor een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing, die op 29 januari 2013 door de kinderrechter was verleend voor de duur van vier weken.

Tijdens de zitting van 4 maart 2013 is de zaak behandeld, waarbij zowel [appellante] als vertegenwoordigers van BJZ aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen zijn bij [appellante], die haar ontwikkeling ernstig belemmeren. De gedragswetenschapper heeft in een verklaring aangegeven dat de dossiergegevens summier zijn, waardoor een langer durend traject niet kan worden onderbouwd. Het hof heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden is verlengd, en dat de verklaring van de gedragswetenschapper voldoet aan de wettelijke vereisten.

Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders van [appellante] en BJZ zich terecht zorgen maken over haar welzijn en dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat zij zich aan de zorg onttrekt. De beslissing van de rechtbank om de machtiging te verlengen is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van [appellante] om de machtiging te beëindigen afgewezen. De zaak zal opnieuw worden beoordeeld op de zitting van 27 maart 2013, waar het definitieve behandelplan en observatieverslag gepresenteerd zullen worden.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 maart 2013
Zaaknummer 200.122.132
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in 't Poortje, groep Wilster, te Groningen,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat mr. A.A. Scholtmeijer, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Belanghebbenden:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
gezamenlijk te noemen: de ouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 8 februari 2013 (zaaknummer C/17/124824 / FJ RK 13-120) heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [appellante], geboren [in 1996], in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verlengd, met ingang van 8 februari 2013 tot 5 april 2013. De beslissing is voor het overige aangehouden tot de zitting van 27 maart 2013.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 19 februari 2013, heeft [appellante] verzocht, voor zover mogelijk bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 8 februari 2013 te vernietigen althans te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [appellante] in een gesloten jeugdzorgvoorziening met onmiddellijke ingang eindigt.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 28 februari 2013, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het appelschrift ongegrond te verklaren en met inachtneming van de artikelen 3, 4, 19 en 20 IVRK de bestreden beschikking in stand te laten.
Ter zitting van 4 maart 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn [appellante] en
mr. A. Szirmai, namens mr. Scholtmeijer, en BJZ vertegenwoordigd door
mr. S. Polak en de heer [namens BJZ]. Tevens waren de ouders van [appellante] ter zitting aanwezig. Mr. Polak heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Op 26 januari 2013 heeft BJZ de rechtbank mondeling verzocht een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [appellante] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van twaalf maanden te verlenen. De ouders van [appellante] stemden in met dit verzoek. Bij verzoekschrift van 28 januari 2013 heeft BJZ dit verzoek herhaald.
2. Bij beschikking van 29 januari 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland een voorlopige machtiging tot plaatsing van [appellante] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg aan BJZ verleend met ingang van 29 januari 2013 voor de duur van vier weken en is de beslissing over de langer verzochte duur van de machtiging aangehouden in afwachting van het verhoor van partijen op 6 februari 2013.
3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op het verzoek van BJZ beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. [appellante] is tegen die beslissing in hoger beroep gekomen.
De overwegingen
4. Een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten inrichting kan worden verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Bij de stukken bevindt zich een indicatiebesluit van 28 januari 2013 als bedoeld in artikel 29b lid 4 van de Wet op de Jeugdzorg (hierna: WJZ) alsmede een verklaring van een gedragswetenschapper, eveneens gedateerd 28 januari 2013, als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel. In deze verklaring is onder meer vermeld dat nu de dossiergegevens dermate summier zijn, advisering over een langer durend traject -langer dan zes weken- niet kan worden onderbouwd.
5. [appellante] is van mening dat de door BJZ overlegde verklaring van de gedragswetenschapper niet voldoet aan het voorschrift ex artikel 29b lid 5 WJZ, nu de gedragswetenschapper niet kan instemmen met een gesloten plaatsing voor een periode langer dan zes weken terwijl het indicatiebesluit spreekt over twaalf maanden, zodat de verklaring en het besluit elkaar tegenspreken. Primair is zij daarom van mening dat de machtiging niet had kunnen worden verlengd en dat de gesloten plaatsing daarom met onmiddellijke ingang moet worden opgeheven. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat twee keer kortdurend weglopen niet de zware maatregel van een gesloten plaatsing rechtvaardigt. Meer subsidiair heeft zij aangevoerd dat -nu de gedragswetenschapper slechts akkoord was met een termijn van zes weken- de gesloten plaatsing met ingang van 9 maart 2013 moet worden beëindigd. Ter zitting heeft zij aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de gedragsdeskundige niet kon instemmen met een uithuisplaatsing voor een periode langer dan zes weken bij het bepalen van de periode waarvoor de machtiging is verleend, zodat de beslissing onvoldoende is onderbouwd.
6. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Artikel 29b lid 4 WJZ geeft aan dat een machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg slechts kan worden gegeven als er door BJZ een indicatiebesluit wordt gegeven betreffende verblijf in een zorgaanbieder en BJZ heeft verklaard dat zich een geval voordoet dat als bedoeld in lid 3 van dit artikel. Uit 29b lid 5 WJZ volgt dat de verklaring in lid 4 instemming behoeft van een gedragswetenschapper. In de wet is niet opgenomen dat de gedragswetenschapper zich ook moet uitlaten over de duur van het verblijf dan wel de in het indicatiebesluit opgenomen duur. Integendeel: artikel 29b lid 3 WJZ geeft aan dat de kinderrechter zich uitlaat over de duur van de machtiging als dat de duur van de aanspraak (en de financiering daarvan) op de zorg niet overschrijdt. Het primaire standpunt van [appellante] vindt dan ook geen steun in de wet. De gedragsdeskundige heeft conform artikel 29b lid 5 WJZ vastgesteld dat er bij [appellante] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De verklaring van de gedragsdeskundige voldoet daarmee aan het vereiste van artikel 29b lid 5 WJZ.
7. In het onderhavige geval is het indicatiebesluit afgegeven op 28 januari 2013 en heeft het een geldigheidsduur van 12 maanden. Het stond de rechtbank derhalve vrij om de machtiging tot uithuisplaatsing van [appellante] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlengen tot 5 april 2013. Overigens is de rechtbank bij de bepaling van deze termijn mede uitgegaan van een observatieduur van zes weken en de tijd die daarna nodig is voor het opstellen van een observatieverslag en een behandelplan. Het meer subsidiaire standpunt van [appellante] moet eveneens worden verworpen.
8. Uit de stukken in het dossier blijkt dat [appellante] creatieve therapie heeft gevolgd nadat zij haar ouders had verteld dat ze seksueel misbruikt was door haar opa en de conflicten thuis verergerden. Naarmate de therapie vorderde ging [appellante] zich thuis meer afzetten tegen haar ouders en onttrok zij zich geheel aan hun gezag. De therapeute heeft verklaard zorgen te hebben over de moeite van [appellante] met de regels thuis, haar eetproblemen en lage zelfbeeld. Volgens haar is intensievere therapie noodzakelijk. Nadat [appellante] van huis was weg gelopen is BJZ bij [appellante] betrokken geraakt. BJZ heeft [appellante] tijdens een gesprek op 24 januari 2013 aangegeven dat wanneer [appellante] niet vrijwillig zou meewerken aan de benodigde hulpverlening zij mogelijk gesloten geplaatst zou worden. Op de vervolgafspraak die BJZ de volgende dag met [appellante] had is zij niet verschenen. [appellante] was wederom weggelopen. Het inzetten van vrijwillige hulpverlening is derhalve niet gelukt doordat [appellante] zich hieraan onttrok, zodat het verblijf in een gesloten inrichting noodzakelijk is. Daarop is door BJZ verzocht om een spoedmachtiging uithuisplaatsing om [appellante] te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, welk verzoek bij beschikking van 29 januari 2013 is gehonoreerd.
9. Het hof is na eigen onderzoek met BJZ van oordeel dat aan de criteria voor een gesloten uithuisplaatsing is voldaan. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat er grote zorgen rondom [appellante] zijn. [appellante] vertoont op school angstig en stemmingsverstoord gedrag. Er is sprake van schoolverzuim en [appellante] vraagt op school op een negatieve manier aandacht. In de thuissituatie lopen de spanningen tussen de ouders en [appellante] al geruime tijd op. Er is aan de kant van [appellante] sprake van verbale agressie, liegen, manipuleren en het zich niet aan de regels houden. [appellante] heeft een negatief zelfbeeld en laat ernstig grensoverschrijdend seksueel gedrag zien. Ze lijkt lijfelijk seksueel contact te hebben met verschillende jongens, er zijn signalen van webcamseks en er staan berichten op haar mobiele telefoon waaruit afgeleid kan worden dat zij seks zou hebben tegen betaling. Daarnaast beschikt zij over geld en goederen, zoals een mobiele telefoon, waarvan zij de herkomst niet kan verklaren. Er zijn zorgen dat [appellante] in handen valt van mensen die misbruik maken van haar kwetsbaarheid. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] ernstige opgroei- of opvoedings-problemen heeft en door haar wegloopgedrag zich ontrekt aan noodzakelijke hulpverlening.
10. Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat de rechtbank de machtiging op goede gronden heeft verlengd en dat de grieven die [appellante] tegen de bestreden beschikking heeft aangevoerd moeten worden verworpen. Ook haar ter zitting aangevoerde verweer kan niet slagen. De verklaring van de gedragswetenschapper wordt thans immers bevestigd door hetgeen is vermeld in het voorlopig behandelplan van [appellante] van 21 februari 2013 dat door BJZ is overgelegd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een verlenging van het verblijf van [appellante] in een instelling voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk is.
11. Een beëindiging van de machtiging per heden is dan ook niet in het belang van [appellante]. Uit voornoemd voorlopig behandelplan d.d. 21 februari 2013 van de Wilster, een afdeling van 't Poortje waar [appellante] momenteel verblijft, blijkt dat de behandelaars van [appellante] van mening zijn dat de plaatsing van [appellante] moet worden voortgezet omdat de kans dat [appellante] zich onttrekt aan toezicht en hulpverlening als groot wordt ingeschat. Zij achten de kans dat [appellante] zich dan in onveilige situaties gaat begeven reëel. Het hof overweegt dat op 27 maart 2013 een volgende zitting bij de rechtbank staat gepland. BJZ heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat zij het waarschijnlijk acht dat op dat moment de observatieperiode van [appellante] zal zijn afgerond en het definitieve behandelplan en observatieverslag gereed zullen zijn, zoals door de rechtbank verzocht. Aan de hand van die informatie zal de noodzaak van de verlenging van de termijn van de machtiging opnieuw beoordeeld dienen te worden.
Slotsom
12. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, I.A. Vermeulen en
S. Rezel, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
19 maart 2013 in bijzijn van de griffier.