ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5579

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.119.929/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorschot deskundige ten laste van de 's Rijks kas in een vaderschapskwestie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2013, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Groningen van 27 november 2012. De rechtbank had een deskundigenonderzoek bevolen naar het DNA van de man om te bepalen of hij de biologische vader is van het minderjarige kind, geboren in 2001. De rechtbank bepaalde dat de man de kosten van het deskundigenonderzoek, groot € 800,- inclusief BTW, voor zijn rekening moest nemen. De man, die procedeert op basis van een toevoeging, verzocht het hof om deze kostenveroordeling te vernietigen en het voorschot voor de deskundige ten laste van de 's Rijks kas te laten komen.

Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte al had bepaald dat de man de kosten van het deskundigenonderzoek voor zijn rekening moest nemen, zonder te wachten op de uitkomst van het onderzoek. Het hof stelt vast dat in zaken waarin een deskundigenonderzoek wordt bevolen, de kosten in beginsel door de eisende partij moeten worden gedeponeerd, maar dat in dit geval, gezien de toevoeging van de man, het voorschot niet aan hem kan worden opgelegd. Het hof vernietigt daarom de beschikking van de rechtbank voor zover deze de man in de kosten heeft veroordeeld en bepaalt dat het voorschot ten laste van de 's Rijks kas komt.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig door de staat worden gedragen. De eindbeslissing over de kosten zal in de toekomst door de rechtbank worden genomen, waarbij de kosten in beginsel alsnog ten laste van de man kunnen worden gebracht. Deze uitspraak is gedaan door de rechters M.P. den Hollander, I.A. Vermeulen en D.J. Buijs, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 maart 2013
Zaaknummer 200.119.929
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.L. van Lelyveld,
kantoorhoudende te Leek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.Chr. de Roos,
kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 27 november 2012 (zaaknummer: 133320 / FA RK 12-812) heeft de rechtbank Groningen - voor zover in hoger beroep relevant - een deskundigenonderzoek bevolen naar het DNA in het bloed of het wangslijm van de man, ter beantwoording van de vraag of hij de verwekker is of zou kunnen zijn van het minderjarige kind [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 2001]. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat de man de kosten van de deskundige, groot € 800,- inclusief BTW, voor zijn rekening dient te nemen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 7 januari 2013, heeft de man verzocht de beschikking van 27 november 2012 te vernietigen, enkel op het punt van het oordeel dat de man de kosten van het te verrichten DNA-onderzoek voor zijn rekening dient te nemen, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de beslissing over de vraag voor wiens rekening de kosten van het deskundigenonderzoek dienen te komen wordt aangehouden en het voorschot ten behoeve van de deskundige van € 800,- inclusief BTW zal worden betaald door de griffier van de rechtbank, zulks in afwachting van de beslissing omtrent de kosten van het deskundigenonderzoek bij eindbeschikking.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlage van 23 januari 2013 van mr. Van Lelyveld, en een brief van 29 januari 2013, tevens verzonden per faxbericht, van mr. De Roos, waarin hij aangeeft dat de vrouw naar haar mening geen partij of belanghebbende in deze procedure is en dat de zaak dientengevolge zonder haar inbreng kan worden afgedaan.
Op 8 maart 2013 is bij het hof nog een brief, gedateerd 7 maart 2013, met bijlage binnengekomen. Het hof zal geen acht slaan op de inhoud van deze brief met bijlage nu deze na de behandeling ter zitting aan het hof is toegezonden.
Ter zitting van 14 februari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen is de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De beoordeling
De feiten
1. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. [in 2001] is [kind] geboren. De man heeft hem op 25 april 2001 erkend. Partijen zijn in 2003 uit elkaar gegaan. [kind] heeft sedertdien zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Bij beschikking van dit hof van 11 augustus 2006 is bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk belast zijn met het gezag over [kind].
2. De man heeft op 13 april 2012, aangevuld op 2 november 2012, een verzoekschrift ingediend er primair toe strekkende dat gegrond wordt verklaard zijn ontkenning van het vaderschap van [kind] dan wel om de erkenning door hem gedaan op 25 april 2001 te vernietigen. Subsidiair heeft de man verzocht om een DNA-onderzoek te gelasten om vast te doen stellen of hij de biologische vader van [kind] is.
3. De vrouw heeft verweer gevoerd en primair verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel dat verzoek af te wijzen. Subsidiair heeft de vrouw verzocht om in het belang van [kind] een DNA-onderzoek te gelasten waarbij wordt bepaald dat de kosten van het onderzoek ten laste van de man dan wel de Staat dienen te komen.
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - beslist als hiervoor weergegeven onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de man richt zich enkel tegen de beslissing van de rechtbank dat de man de kosten van de deskundige, groot € 800,- inclusief BTW voor zijn rekening dient te nemen.
De ontvankelijkheid
5. Nu de rechtbank de man bij de bestreden tussenbeschikking zonder enig voorbehoud heeft veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek, is naar het oordeel van het hof in zoverre sprake van een eindbeslissing waartegen hoger beroep openstaat, zodat de man ontvankelijk is in zijn tegen deze kostenveroordeling gerichte appel. Het beroep van de man zal derhalve aan een inhoudelijke beoordeling onderworpen worden.
De overwegingen
6. De man heeft één grief opgeworpen welke zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de man ter zake het bevolen DNA-onderzoek de deskundigenkosten ten bedrage van € 800,- inclusief BTW, voor zijn rekening dient te nemen. Het hof oordeelt te dien aanzien als volgt.
7. In zaken waarin een deskundigenonderzoek wordt bevolen heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter ingevolge artikel 195 Rv aan de daartoe aangewezen partij een voorschot oplegt ter zake van de te maken deskundigenkosten, waarna in de einduitspraak (aan de hand van de alsdan bekende feiten en omstandigheden) een definitieve beslissing genomen wordt over de vraag ten laste van wie van partijen de deskundigenkosten moeten worden gebracht.
8. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank in het onderhavige geval ten onrechte reeds op voorhand bepaald dat de man de deskundigenkosten ter hoogte van € 800,- inclusief BTW voor zijn rekening dient te nemen. Mede gelet op de aard van het geschil zal de uitkomst van dit onderzoek in de regel immers van belang zijn voor de beoordeling van de vraag ten laste van wie van partijen de deskundigenkosten uiteindelijk dienen te worden gebracht. Naar het oordeel van het hof dient derhalve niet vooruitgelopen te worden op de uitkomst van het bevolen deskundigenonderzoek door reeds in dit stadium van de procedure een definitieve kostenveroordeling uit te spreken, maar dient dienaangaande ingevolge het bepaalde in artikel 195 Rv een voorschot ter zake van de te maken deskundigenkosten te worden opgelegd. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook vernietigen voor zover daarin is geoordeeld dat de man de kosten van het deskundigenonderzoek voor zijn rekening dient te nemen.
9. Voorts merkt het hof op dat de rechtbank, blijkens de processtukken in eerste aanleg, geen overleg met partijen heeft gevoerd omtrent de vraag wie als deskundige zal worden benoemd - hetgeen in beginsel in strijd met het in artikel 194 lid 2 Rv bepaalde moet worden geacht - en had het daarbij aanbeveling verdiend dat de rechtbank reeds bij dit aan de benoeming voorafgaande overleg aandacht zou hebben besteed aan de begroting van de deskundigenkosten teneinde verrassingen te voorkomen. Nu de man evenwel niet heeft gegriefd tegen de persoon van de deskundige zal het hof hieraan voorbij gaan.
10. Ingevolge artikel 195 Rv dient als uitgangspunt dat het voorschot ter zake de door de deskundige te maken kosten door de eisende partij gedeponeerd wordt, hetgeen in verzoekschriftprocedures van overeenkomstige toepassing is ten aanzien van de verzoeker. Zodoende dienen de kosten van het voorschot in beginsel door de man, als zijnde verzoeker in eerste aanleg, gedeponeerd te worden. Echter, nu de man (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep) op basis van een toevoeging procedeert kan aan hem, gelet op artikel 195 Rv in verbinding met artikel 199 Rv, geen voorschot worden opgelegd. Het hof zal daarom bepalen dat het voorschot voor de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van 's Rijks kas zullen komen. Hangende het geding wordt het ten laste van 's Rijks kas betaalde bedrag voorlopig in debet gesteld.
11. Bij de door de rechtbank te geven eindbeschikking zal zij een definitieve beslissing dienen te geven met betrekking tot de kosten van het deskundigenonderzoek, waarbij de kosten in beginsel alsnog ten laste van de man zullen kunnen worden gebracht.
De slotsom
12. Gelet op het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Groningen van 27 november 2012 voor zover daarbij is bepaald dat de man de kosten van het deskundigenonderzoek voor zijn rekening dient te nemen;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt het voorschot van de deskundige op € 800,- (zegge: achthonderd euro) inclusief BTW;
bepaalt dat het voorschot ter zake van de kosten van de deskundige ten laste van 's Rijks kas komt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, I.A. Vermeulen en D.J. Buijs, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 maart 2013 in bijzijn van de griffier.