ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5569

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.115.567/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van ouders tot levensonderhoud voor meerderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2013, staat de verplichting van ouders tot het verstrekken van levensonderhoud aan hun kinderen van eenentwintig jaar en ouder centraal. De appellant, de man, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Groningen van 14 augustus 2012 aangevochten, waarin werd bepaald dat hij een bijdrage van € 189,98 per maand moest betalen voor de levensonderhoud en studie van zijn meerderjarige dochter, de geïntimeerde. De man betoogde dat hij niet verplicht kon worden om een bijdrage te leveren, omdat zijn dochter in staat zou zijn om zelf in haar levensonderhoud te voorzien.

De rechtbank had vastgesteld dat de dochter, geboren in 1991, studeerde aan het Noorderpoortcollege en studiefinanciering ontving. De man voerde aan dat de huidige economische omstandigheden vergelijkbaar zijn met die van 1983, toen de Hoge Raad oordeelde dat ouders niet verplicht zijn om hun meerderjarige kinderen financieel te ondersteunen als deze in staat zijn om zelf in hun levensonderhoud te voorzien. Het hof oordeelde dat de man gelijk had en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de dochter behoeftig was. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en wees het verzoek van de dochter af, met de conclusie dat de man geen bijdrage voor levensonderhoud en studie hoefde te betalen.

De uitspraak benadrukt dat de verplichting tot levensonderhoud van ouders aan hun meerderjarige kinderen slechts bestaat in geval van behoeftigheid, en dat deze behoeftigheid niet is aangetoond. Het hof verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af. Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de wetgeving omtrent de verplichtingen van ouders ten opzichte van hun meerderjarige kinderen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 maart 2013
Zaaknummer 200.116.567
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A. van der Pol,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Schlepers,
kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 14 augustus 2012 (zaaknummer: 132298 /FA RK 12-390) heeft de rechtbank Groningen de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige [geïntimeerde], geboren [in 1991], met ingang van 23 februari 2012 tot 1 juli 2013 vastgesteld op een bedrag van € 189,98 per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 13 november 2012, heeft de man verzocht de beschikking van 14 augustus 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de jongmeerderjarige niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een bijdrage in haar levensonderhoud en studie, dan wel dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel als zijnde niet juist, althans een beslissing in goede justitie te bepalen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 24 december 2012, heeft [geïntimeerde] het verzoek bestreden en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het door de man ingediende verzoek af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en de man te veroordelen in de gedingkosten van beide instanties.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 20 november 2012, met als bijlage het proces-verbaal van de zitting van 24 juli 2012, en een brief, tevens binnengekomen per faxbericht, met bijlagen van 29 januari 2013, beide van mr. Van der Pol.
Ter zitting van 14 februari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Van der Pol, en mr. Schlepers. [geïntimeerde] is niet verschenen.
Mr. Schlepers heeft ter zitting het woord gevoerd mede aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De beoordeling
De feiten
1. [geïntimeerde] is de meerderjarige dochter van de man. [geïntimeerde] volgt een studie aan het Noorderpoortcollege te Groningen en ontvangt van de Dienst Uitvoering Onderwijs te Groningen (DUO) een bijdrage studiefinanciering.
2. Bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van de rechtbank op 23 februari 2012, heeft [geïntimeerde] verzocht te bepalen dat de man met ingang van 15 april 2011 een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud en studie dient te betalen van € 250,- per maand.
3. De man heeft verweer gevoerd.
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist zoals hiervoor is weergegeven onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de man richt zich tegen die beslissing.
De ingangsdatum
5. Geen grief is gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 23 februari 2012, zodat het hof eveneens deze ingangsdatum zal hanteren bij het vaststellen van een eventueel door de man aan [geïntimeerde] te betalen bijdrage.
De geschilpunten
6. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de behoeftigheid van [geïntimeerde];
- de draagkracht van de man op het punt van zijn inkomen.
De overwegingen
De behoeftigheid van [geïntimeerde]
7. De man stelt zich met zijn eerste grief op het standpunt dat hij op grond van de wet, alsmede op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 september 1983 (LJN: AG4642), niet kan worden verplicht om een bijdrage te voldoen aan [geïntimeerde] na haar eenentwintigste levensjaar ter zake de kosten van haar levensonderhoud en studie. De rechtbank is naar de mening van de man ten onrechte afgeweken van de overweging van de Hoge Raad in voorgenoemd arrest dat het niet de strekking is van artikel 1:392 BW ouders te verplichten hun meerderjarige kinderen, die overigens in staat zijn door arbeid in hun eigen levensonderhoud te voorzien, door het verstrekken van een uitkering in staat te stellen tot het volgen of voltooien van een opleiding. De gronden die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag legt, te weten dat er in de huidige tijd niet meer vanuit kan worden gegaan dat er voldoende werk is voor iedereen en dat het aantal beschikbare banen - zeker voor mensen zonder diploma - niet hoog te noemen is, waren daarbij niet door [geïntimeerde] aangevoerd, zodat de rechtbank in zoverre ongefundeerde aannames heeft gedaan. Daarbij waren, zo stelt de man, de economische omstandigheden ten tijde van het wijzen van het arrest van de Hoge Raad in 1983, vergelijkbaar met de huidige economische omstandigheden zodat niet valt in te zien waarom studenten van eenentwintig jaar en ouder in de huidige tijd wel behoeftig dienen te worden geacht.
8. [geïntimeerde] stelt dat het volgen van een opleiding voor haar noodzakelijk is om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Volgens haar ligt meer dan in de jaren tachtig thans de focus op een diploma en is daarbij de huidige financiële crisis van grotere omvang dan de crisis ten tijde van het wijzen van het arrest van de Hoge Raad in 1983.
9. De grief van de man treft doel. Het hof overweegt hiertoe dat ingevolge artikel 1:392 lid 1 juncto lid 2 en artikel 1:395a BW de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van ouders aan hun kinderen van eenentwintig jaar en ouder slechts bestaat in geval van behoeftigheid van deze kinderen. Niet is gebleken dat [geïntimeerde] niet, dan wel onvoldoende, in staat is door arbeid of anderszins in haar eigen levensonderhoud te voorzien. [geïntimeerde] heeft haar verzoek dienaangaande onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat zij een voltijd opleiding volgt en nauwelijks of geen mogelijkheid heeft om naast deze opleiding te werken maakt niet dat zij reeds hierom behoeftig is in de zin van artikel 1:392 BW. Het hof is dan ook van oordeel dat, nu zij op 18 januari 2012 de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt, er geen sprake is van behoeftigheid van [geïntimeerde]. Zodoende bestaat er voor de man geen verplichting een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie te betalen.
10. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige grieven van de man geen nadere bespreking.
De slotsom
11. Het vorenstaande in aanmerking nemende, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. Mitsdien wordt als volgt beslist.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en in zoverre opnieuw beslissende:
wijst af het inleidend verzoek van [geïntimeerde] te bepalen dat met ingang van 15 april 2011 de man aan [geïntimeerde] zal hebben te betalen een bijdrage voor levensonderhoud en studie van € 250,- per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, I.A. Vermeulen en D.J. Buijs, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 maart 2013 in bijzijn van de griffier.