Beschikking d.d. 7 maart 2013
Zaaknummer 200.113.425
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J.A. Bakker,
kantoorhoudende te Utrecht,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.E. Goudriaan,
kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 18 juni 2012 (zaaknummer 181563 / FL RK 11-432) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, voor zover in hoger beroep van belang - het gezag over de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 2001] en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 2005], gewijzigd en de vrouw voortaan alleen met het gezag over [kind 1] en [kind 2] belast.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 18 september 2012, heeft de man verzocht de beschikking van 18 juni 2012 te vernietigen - naar het hof begrijpt - voor zover het de beslissing over het gezag betreft en opnieuw beslissende het verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 26 oktober 2012, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde beroep, althans het beroep van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Friesland en Flevoland, locatie Lelystad (hierna: de raad) van 22 oktober 2012, een brief met bijlage van de raad van 20 november 2012, een brief van 30 november 2012 van mr. Goudriaan, met als bijlage het raadsrapport van 13 november 2012, en een brief van 11 januari 2013 van mr. Bakker, met als bijlage het proces-verbaal van de zitting van 13 maart 2012.
Ter zitting van 14 februari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. H.K. Jap-A-Joe, kantoorgenoot van mr. Bakker, en de vrouw, bijgestaan door mr. Goudriaan. Namens de raad is verschenen mevrouw [namens de raad].
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De beoordeling
De feiten
1. De man en de vrouw zijn op 12 april 2000 in de gemeente Amsterdam met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. Het huwelijk is op 8 januari 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 december 2008 in de registers van de burgerlijke stand. De man en de vrouw zijn van rechtswege gezamenlijk belast gebleven met het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2. De vrouw heeft de rechtbank bij inleidend verzoek van 31 januari 2011, binnengekomen op de griffie van de rechtbank op 2 februari 2011, verzocht, te bepalen dat het gezag over de kinderen met ingang van de dag van de te wijzen beschikking alleen door de vrouw zal worden uitgeoefend. Bij brief van 1 maart 2012 heeft de vrouw haar verzoek aangevuld en verzocht de zorgregeling tussen de man en de kinderen stop te zetten.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank de raad verzocht om nader rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen of, en zo ja op welke wijze contact met de man in het belang van de kinderen is, onder aanhouding van de beslissing ten aanzien van de zorgregeling voor een periode van drie maanden. Voorts heeft de rechtbank in de beschikking waarvan beroep ten aanzien van het gezag beslist als hiervoor vermeld onder “Het geding in eerste aanleg”. Het hoger beroep van de man richt zich tegen de beslissing omtrent het gezag.
De ontvankelijkheid
4. Anders dan de vrouw voorstaat, kan de omstandigheid dat de man heeft nagelaten alle stukken die partijen in eerste aanleg hebben gebracht ook in de onderhavige procedure in te brengen, alsmede haar stelling dat de man misbruik van appelbevoegdheid heeft gemaakt door hoger beroep in te stellen terwijl hij overleg tussen partijen onmogelijk heeft gemaakt, zo al juist, niet zondermeer tot de conclusie leiden dat de man niet-ontvankelijk is in zijn beroep. Het hoger beroep van de man zal dan ook aan een inhoudelijke beoordeling onderworpen worden. Het hof heeft daarbij mede in overweging genomen dat niet is gebleken dat de man het procesdossier uit de eerste aanleg niet volledig heeft overgelegd.
De overwegingen
5. De man is van mening dat partijen gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast moeten blijven. De man betwist dat de kinderen bij voortzetting van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico lopen klem of verloren te raken tussen de ouders. Het ontbreken van communicatie is volgens de man niet alleen aan hem te wijten. Het ontnemen van het gezag aan een ouder is een uiterste middel, dat slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde kan komen. Een zodanige omstandigheid doet zich volgens de man niet voor. De man verwacht dat de verstandhouding tussen de ouders niet zal verbeteren als de vrouw alleen met het gezag wordt belast. Het belang van de kinderen is volgens hem dan ook niet gediend met toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vrouw.
6. De vrouw is van mening dat zij alleen met het gezag over de kinderen moet blijven belast. Kort gezegd stelt de vrouw dat er sprake is van een communicatieprobleem tussen partijen. Door de doorlopende bedreigende en schadelijke handelingen van de man valt hierin volgens de vrouw geen verbetering te verwachten. De vrouw stelt dat de man geen enkel inzicht heeft in het effect dat zijn handelen heeft op de kinderen. Onder die omstandigheden is er naar de mening van de vrouw geen plaats meer voor gezamenlijk ouderlijk gezag.
7. Op grond van artikel 1:253n lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) juncto artikel 1:251a lid 1 BW kan het bestaande gezamenlijk gezag worden gewijzigd in gezag van een ouder alleen indien:
a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders bij het (blijven) uitoefenen van gezamenlijk gezag en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen; of
b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8. Blijkens artikel 1:247 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van een ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Het ouderlijk gezag houdt een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind (zoals over de verblijfplaats, de school, medische zaken, geloofsbeleving, vrije tijdsbesteding) te nemen. In geval van gezamenlijk gezag worden dergelijke beslissingen door de gezaghebbende ouders samen genomen.
9. Voor gezamenlijk gezagsuitoefening is in het algemeen vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
10. Naar het oordeel van het hof is vast komen te staan dat sprake is van een ernstig verstoorde verhouding tussen de man en de vrouw. De vrouw heeft aangegeven dat gedurende het huwelijk sprake is geweest van huiselijk geweld, hetgeen de man ontkent. Na de echtscheiding heeft de vrouw diverse keren aangifte bij de politie gedaan wegens stalking en bedreigingen door de man. Op 29 september 2009 heeft de man een straat- en contactverbod opgelegd gekregen, welk verbod hij meermaals heeft overtreden. Tussen de man en de kinderen geldt een omgangsregeling waarbij de man de kinderen elke zondag ophaalt en weer terugbrengt. De overdracht van de kinderen vindt plaats bij de grootmoeder teneinde contact tussen de ouders te vermijden. De vrouw verwijt de man dat hij haar tegenwerkt in de uitoefening van het gezag, onder andere door geen toestemming te verlenen voor het inschakelen van hulpverlening voor de kinderen. De ouders hebben getracht gezamenlijk in gesprek te raken onder begeleiding van 'De Geheime Tuin'. Het gesprek dat de ouders daar gezamenlijk gevoerd hebben is echter geëscaleerd door verbale agressiviteit aan de zijde van de man. De behandelaar heeft daarop aangegeven dat de gesprekken voortaan alleen nog apart plaats konden vinden.
11. Het gedrag van de man heeft voor angst gezorgd bij de vrouw. Echter, ook [kind 2] heeft te kampen met angstklachten. Zij is met name bang dat de man de vrouw iets aan zal doen. Blijkens een verklaring van haar leerkracht heeft [kind 2] op school verteld dat zij heeft gehoord dat de man de vrouw met de dood heeft bedreigd wanneer zij een nieuwe partner zou krijgen. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij [kind 2] inmiddels heeft aangemeld bij een kinderpsycholoog in verband met haar angstklachten.
12. Op 4 december 2011 heeft zich een incident voorgedaan waarbij de man de vrouw heeft mishandeld in het bijzijn van de kinderen. De vrouw heeft hier letsel aan overgehouden. De man is op 9 januari 2013 door de politierechter onherroepelijk veroordeeld voor deze mishandeling. Naar aanleiding van dit incident heeft de vrouw bij voormelde brief van 1 maart 2012 verzocht de omgang tussen de man en de kinderen stop te zetten. Op 6 juli 2012 heeft de man opnieuw een straat- en contactverbod opgelegd gekregen. De man heeft dit verbod wederom overtreden.
13. De raad heeft in zijn rapportage d.d. 21 november 2011 aangegeven dat het gedrag van de man maakt dat overleg en afspraken tussen de ouders maar moeilijk van de grond komen, zo niet bijna onmogelijk zijn. Daarbij geeft de raad aan dat de man enerzijds ontkent dat sprake is van echtscheidingsproblematiek maar anderzijds deze problematiek wel erkent en de oorzaak hiervan volledig bij de vrouw legt. De man is volgens de raad niet in staat zijn eigen aandeel in de problematiek te (h)erkennen, hetgeen het voor de ouders onmogelijk maakt om aan een goede verstandhouding te werken, aangezien het met name de man ontbeert aan probleeminzicht hetgeen aan constructieve oplossingen in de weg staat. Op het voorstel van de raad aan de ouders om een vorm van mediation te aanvaarden heeft de vrouw aangegeven hiervoor open te staan, terwijl de man aangaf het nut hiervan niet in te zien. Gezien de houding van de man stelt de raad dat sprake is van een ernstige communicatieproblematiek zonder dat er uitzicht is op verbetering. Deze situatie is niet in het belang van de kinderen; zij zitten hierdoor klem tussen de ouders. Naar de mening van de raad zal eenhoofdig gezag voor rust in de gezinssituatie zorgen. De discussies tussen de ouders zullen worden verminderd en de vrouw kan keuzes maken die in het belang zijn van de kinderen zonder hierin belemmerd te worden door de man. Een wijziging van het gezag, conform het verzoek van de vrouw, is naar de mening van de raad dan ook het meest in het belang van [kind 1] en [kind 2]. De rechtbank heeft bij het bestreden besluit dit advies van de raad overgenomen.
In het, naar aanleiding van het verzoek van de vrouw tot het stopzetten van de omgang opgestelde, raadsrapport van 13 november 2012 concludeert de raad dat de ouders hulpverlening dienen te (blijven) accepteren voor hun persoonlijke problemen. De vrouw zal hulp dienen te blijven accepteren voor haar sociaal emotionele problemen en de man dient hulpverlening te accepteren voor zijn emotieregulatie en het verwerken van de scheiding. Wanneer met name de man heeft kunnen aantonen dat hij baat heeft gehad bij de hulpverlening zal bezien kunnen worden of en op welke manier omgang in het belang van de kinderen is. Ter zitting heeft de raad zijn eerdere advies om de vrouw te belasten met het eenhoofdig gezag, gehandhaafd.
14. Naar het oordeel van het hof staat vast dat sprake is van ernstige (communicatie)problematiek tussen de ouders. De ouders verkeren daarbij in een vicieuze cirkel waarbij met name de man niet in staat is gebleken om zijn aandeel in de problematiek te erkennen. Naar 's hofs oordeel valt derhalve niet te verwachten dat de problemen tussen de ouders binnen afzienbare termijn minder zullen worden. Zo is de agressieregulatie training die de man zou dienen te volgen, nog immer niet van de grond gekomen. Zodoende acht het hof partijen niet in staat om samen in overleg beslissingen van enig belang over [kind 1] en [kind 2] te nemen, en moet worden aangenomen dat er thans geen basis is voor het door de man en de vrouw gezamenlijk uitoefenen van het gezag over de minderjarigen. Toewijzing van het verzoek van de vrouw haar voortaan alleen met het gezag over de minderjarigen te belasten is dan ook in het belang van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk. Het hof onderschrijft daarbij de mening van de raad zoals hiervoor onder rechtsoverweging 13 weergegeven.
De slotsom
15. Op grond van het vorenstaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
16. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in zaken als de onderhavige dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, M.P. den Hollander en D.J. Buijs, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 maart 2013 in bijzijn van de griffier.