ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5173

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.119.197
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende controle over schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht, waarin het verzoek van appellante tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De appellante, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, heeft een aanzienlijke schuldenlast van meer dan € 18.000,-. De rechtbank oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat appellante en haar huisgenote een roodstand op hun gezamenlijke rekening hebben laten ontstaan, terwijl zij al eerder in financiële problemen verkeerden. De rechtbank concludeerde dat appellante haar uitgavenpatroon niet had aangepast na eerdere aanmeldingen bij de schuldhulpverlening.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof kwam tot de conclusie dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij de omstandigheden die hebben geleid tot haar schulden onder controle heeft gekregen. Ondanks haar huidige stabiele relatie en werk, was het hof van mening dat er meer tijd en bewijs nodig was om aan te tonen dat de positieve ontwikkelingen duurzaam zijn. Het hof heeft ook opgemerkt dat appellante pas in maart 2011, toen haar financiële situatie al nijpend was, medische hulp heeft gezocht. Dit wijst op een gebrek aan proactief gedrag in het omgaan met haar financiële problemen.

Het hof heeft het beroep op de hardheidsclausule van de Faillissementswet afgewezen, omdat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat zij haar schulden onder controle heeft gekregen. Het hof bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van appellante af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.119.197
(zaaknummer rechtbank Utrecht: 332153)
arrest van de eerste civiele kamer van 21 maart 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. F.B. van Schendel.
1. Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 17 december 2012 is het verzoek tot toepassing van appellante (hierna te noemen: [appellante]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsrege-ling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 27 december 2012 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog wordt toegewezen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brief met bijlagen van 5 februari 2013 en de brief met één bijlage van 20 februari 2013 van mr. Van Schendel.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2013, waarbij [appellante] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Schendel.
2.4 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellante], geboren op [geboortedatum], heeft tot november 2011 een gemeenschappelijke huishouding gevoerd met mevrouw [X]. Sinds oktober 2012 woont [appellante] samen mevrouw [Y], die geen werk heeft en een (WWB-)uitkering ontvangt.
[appellante] is fulltime werkzaam als telefoniste op basis van een jaarcontract, dat volgens de verklaring van [appellante] per 1 april 2013 is verlengd met een jaar. Het inkomen van [appellante] bedraagt volgens de Verklaring Schuldsanering van 30 oktober 2012 € 1.313,09 netto per maand, exclusief vakantiegeld.
[appellante] is bekend met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Blijkens het in hoger beroep overgelegde verslag ‘Basisonderzoek 17-03-2011’ heeft [appellante] op die datum een gesprek gehad met een sociaal psychiatrisch verpleegkundige van Altrecht. In dat verslag komt, kort gezegd, naar voren dat [appellante] een problematische jeugd heeft gehad en is opgegroeid in een onveilige omgeving, dat zij langdurig kampte met emotieregulatie problemen, alcohol gebruikte en suïcidale gedachten had. [appellante] heeft tot 21 november 2011 onder behandeling gestaan van Altrecht, locatie Nieuwegein. Indigo heeft [appellante] aangemeld voor een zogeheten ‘VERS-training’. Deze training is op 7 oktober 2011 gestart en is door [appellante] tussentijds beëindigd.
3.2 De schuldenlast van [appellante] bedraagt volgens het bij de Verklaring Schuldsanering gevoegde schuldenoverzicht in totaal ruim € 18.000,-. Deze schuldenlast bestaat onder meer uit een op 12 juli 2010 ontstane schuld aan Bon Prix van € 128,56, een op 23 juni 2008 ontstane schuld aan Wehkamp B.V. van € 2.279,94, een op een onbekende datum ontstane schuld aan Heinrich Heine B.V. van € 358,22, een op 9 juni 2008 ontstane schuld aan H&M van € 111,52, een op 6 oktober 2011 ontstane schuld aan International Card Services van
€ 3.207,92 en een schuld aan ABN AMRO Bank van in totaal € 5.035,06 (€ 1.010,54 ontstaan op 31 maart 2006, € 209,38 ontstaan op 11 januari 2007, € 2.766,99 ontstaan op
21 december 2008 en € 1.048,15 ontstaan op 28 november 2010).
3.3 De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsane-ringsregeling afgewezen, omdat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het laten ontstaan dan wel onbetaald laten van diverse schulden. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
[appellante] en haar huisgenote hebben op hun gezamenlijke rekening een roodstand laten ontstaan, omdat zij op vakantie wilden. Dit terwijl op hun privérekeningen ook al sprake was van een roodstand. Ten aanzien van het ontstaan van die schuld heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest.
Uit de door [appellante] overgelegde stukken blijkt dat zij zich voor de tweede keer in drie jaar tijd heeft moeten aanmelden bij de afdeling schuldhulpverlening van de gemeente. De stelling van [appellante] dat zij destijds met [X] met (budget)hulp van de gemeente hun schulden kon betalen, strookt niet met de verklaring van [appellante] dat de roodstand van de gezamenlijke rekening en de schuld bij Visa ontstaan zijn voordat zij zich voor het eerst heeft gemeld bij de gemeente. In de afgelopen vier jaar zijn in ieder geval schulden ter zake huur, gemeente-lijke belastingen, ziektekostenverzekeringspremie, waterschapslasten, energie en kabel-televisie ontstaan.
Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat vanwege een roodstand op de gezamenlijke rekening zij geld overboekte naar de rekening van [X], zodat zij de vaste lasten kon betalen. [appellante] heeft geen verklaring kunnen geven waarom zij er niet voor gekozen heeft in ieder geval de huur rechtstreeks aan de verhuurder te betalen, aldus de rechtbank.
Daarnaast heeft [appellante] zelf - nog steeds volgens de rechtbank - bij de postorderbedrijven Bon Prix, Neckermann, Heinrich Heine, Wehkamp en H&M goederen op afbetaling gekocht, ondanks dat al eerder sprake was van financiële problemen en roodstand op de gezamenlijke rekening. Kennelijk heeft [appellante] haar uitgavenpatroon na de eerste aanmelding bij de schuldhulpverlening niet aangepast, aldus de rechtbank.
3.4 [appellante] kan zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen. Daartoe voert zij onder meer aan dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Als gevolg van haar borderline persoonlijkheidsstoornis heeft zij van tijd tot tijd impulsaankopen gedaan om zich beter te voelen. Haar kan dus niet worden verweten dat schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan, aldus [appellante]. Vanaf medio maart 2011 heeft zij hulp en begeleiding gekregen. Mede gelet op het feit dat zij thans een stabiele relatie heeft met mevrouw [Y], die haar steunt en helpt, is [appellante] de mening toegedaan dat zij de problemen die in het verleden hebben geleid tot het ontstaan en het oplopen van haar schuldenlast onder controle heeft gekregen.
3.5 Het hof is van oordeel dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest ten aanzien van haar - grotendeels als gevolg van consumptieve bestedingen - ontstane en onbetaald gelaten schulden.
[appellante] heeft onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat haar gezien de bij haar gediagnosticeerde borderline persoonlijkheidsstoornis geen, althans geen doorslaggevend, verwijt valt te maken van haar schuldenlast. In dat verband moet [appellante] worden aangerekend dat zij zich pas in maart 2011, toen haar financiële situatie al nijpend was, van (medische) hulp heeft voorzien. Naar het oordeel van het hof had het, alleen al ter beperking van de omvang van de schulden, op de weg van [appellante] gelegen om dat veel eerder te doen, te meer omdat er (volgens eigen verklaring) sprake was van een repeterend patroon van impulsaan-kopen binnen de voor [appellante] al veel langer belastende en tot financiële problemen leidende samenleving met [X].
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellante] niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.6 Voor zover [appellante] een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet, is het hof van oordeel dat dit beroep faalt.
De door [appellante] aangevoerde omstandigheden - zij heeft sinds een half jaar een stabiele relatie, zij werkt fulltime in loondienst, heeft onlangs een contractverlenging gekregen tot
1 april 2014 en zij heeft inmiddels enkele schulden afgelost (bewijs daarvan heeft zij in hoger beroep niet bijgebracht) - zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om te kunnen concluderen dat [appellante] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen. Daarvoor is met name nodig dat [appellante] over een langere periode zal moeten laten zien dat de door haar ingezette positieve ontwikkelingen bestendig zijn. Een recente verklaring van een deskundig(e) arts/behandelaar ter bevestiging daarvan acht het hof daartoe aangewezen.
3.7 Het hoger beroep faalt derhalve. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 17 december 2012.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Gratama, F.J.P. Lock en J.P. Fokker, en is op 21 maart 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.