ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4796

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.106.552/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oneerlijke concurrentie en onrechtmatige overname van klanten door tussenpersoon

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2013, staat de onrechtmatigheid van het overnemen van klanten door een tussenpersoon centraal. De appellant, een assurantiebemiddelingsbedrijf, heeft klanten benaderd die behoren tot de portefeuille van de geïntimeerde, een verzekeringstussenpersoon. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het stelselmatig benaderen van klanten van een concurrent in beginsel niet onrechtmatig is, maar dat dit onder bepaalde omstandigheden wel kan zijn. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de appellant onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste mededelingen te doen aan de klanten van de geïntimeerde. Het hof bevestigt deze uitspraak en stelt vast dat de appellant zich niet heeft gehouden aan de regels van eerlijke concurrentie. De appellant had toegang tot een klantenbestand uit zijn vorige functie en heeft dit gebruikt om klanten van de geïntimeerde te benaderen met het doel hen te bewegen hun relatie met de geïntimeerde te beëindigen. Het hof oordeelt dat de appellant niet alleen onrechtmatig heeft gehandeld door klanten te benaderen, maar ook door onjuiste informatie te verstrekken. De geïntimeerde heeft schade geleden door het verlies van klanten en de appellant wordt veroordeeld tot schadevergoeding. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellant af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.106.552
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 114462 / HA ZA 11-593
arrest van de eerste kamer van 19 maart 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. C.J. Groenewegen, kantoorhoudend te Heerenveen, die ook (schriftelijk) heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: M.R. Gans, kantoorhoudend te Groningen, die ook (schriftelijk) heeft gepleit.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 28 maart 2012, aangevuld in het vonnis van 23 mei 2012, van de rechtbank Leeuwarden.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 4 mei 2012,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord,
- de pleitnotities van mr. Groenewegen en mr. M.R. Gans.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.4 De vordering van [appellant] luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden, op 28 maart 2012 onder nummer 114462/Ha Za 11-593 zowel in conventie als in reconventie gewezen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie alsnog af te wijzen en de vordering van [appellant] in reconventie alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties".
3. De beoordeling van het geschil
Vaststaande feiten
3.1 De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5) van het vonnis van 23 mei 2012 de feiten vastgesteld. Tegen de vaststelling van deze feiten zijn geen als zodanig aangeduide grieven gericht. Ook anderszins is niet gebleken van bezwaren tegen deze vaststelling, zodat er in appel van kan worden uitgegaan. Deze feiten komen, met wat verder over de feiten vaststaat, op het volgende neer.
3.1.1 [geïntimeerde] is een verzekeringstussenpersoon en maakt deel uit van het [geïntimeerde]-concern, waartoe onder meer behoort een verzekeringsmaatschappij, een volmachtbedrijf en een rechtshulpverlener. [geïntimeerde] heeft per 1 september 2009 de verzekeringsportefeuille overgenomen van Alcaris Schade B.V. (hierna te noemen: Alcaris) voor een bedrag van
€ 721.000,--. Na de overname is een deel van de polissen uit de portefeuille - namelijk de polissen die waren ondergebracht bij verzekeraar N.V. Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij (hierna: Noordhollandsche) - overgebracht naar een zustermaatschappij van [geïntimeerde].
3.1.2 [appellant] is eigenaar van assurantiebemiddelingsbedrijf, een eenmanszaak onder de naam [naam].
3.1.3 [appellant] was tot medio oktober 2008 als adviseur in loondienst werkzaam voor
[assurantiekantoor]. [assuran[assurantiekantoor]ntoor] is op 14 oktober 2008 failliet verklaard, met benoeming van mr. W.H.M. Cnossen tot curator. [assuran[assurantiekantoor]ntoor] maakte deel uit[assurantiekantoor][assurantiegroep], waarover[direc[assurantiekantoor], uiteindelijk, zeggenschap had. Alcaris was nauw gelieerd aan [assur[assurantiekantoor]groep]. Mevrouw[assurantiekantoor]tgenote], de echtgenote van [direc[assurantiekantoor], had de zeggenschap over Alcaris.
3.1.4 Uit hoofde van zijn functie bij [assura[assurantiekantoor]antoor] beschikte [appellant] over een (digitaal) adressenbestand (hierna: het bestand), met de namen, adressen en telefoonnummers van alle klanten van de [assur[assurantiekantoor]groep]. De lijst met deze gegevens, grotendeels gerangschikt op postcode (hierna te noemen: de lijst) begint met nummer 1 ([nr 1]) en eindigt met nummer 23067 ([nr 23067]).
3.1.5 Mr. Cnossen heeft [appellant] in een brief van 27 november gesommeerd het gebruik van het klantenbestand van de [assur[assurantiekantoor]groep] te staken. [appellant] heeft deze brief voor akkoord ondertekend, met de opmerking “behoudens klanten op aangehechte lijst”.
3.1.6 [geïntimeerde] is na de overname van de verzekeringsportefeuille van Alcaris en na het onderbrengen van de polissen bij haar zustermaatschappij geconfronteerd met meerdere opzeggingen. Ook heeft zij diverse klachten en vragen ontvangen van relaties, die zijn benaderd door of namens [appellant].
3.1.7 In een brief van 19 november 2009 heeft [geïntimeerde] in dit kader - onder meer - het volgende aan [appellant] geschreven:
"Per 1 september 2009 heeft [geïntimeerde] de verzekeringsportefeuille van Alcaris Schade BV overgenomen. Hiermee heeft [geïntimeerde] een exclusief recht gekregen op alle gegevensbestanden die behoorden tot Alcaris Schade BV.
Het is ons gebleken dat u stelselmatig toenadering zoekt tot relaties die behoren tot de door [geïntimeerde] overgenomen portefeuille van Alcaris. Dit wijst erop dat u kennelijk in het bezit bent van adresbestanden van Alcaris. Zoals u kunt begrijpen stellen wij deze handelwijze niet op prijs. Wij verzoeken en zonodig sommeren u geen gebruik meer te maken van de gegevens van de Alcaris portefeuille waar u zonder legitieme basis toegang tot hebt verkregen.
Verder is het ons gebleken dat u dan wel één van uw medewerkers zich jegens relaties behorende tot de Alcaris portefeuille heeft uitgegeven voor een vertegenwoordiger van [geïntimeerde], dan wel uw naam aan die van [geïntimeerde] hebt verbonden. Deze handelwijze kan aangemerkt worden als oplichting in strafrechtelijke zin en zal door [A] niet worden getolereerd. Indien en voorzover [geïntimeerde] wederom dergelijke berichten ontvangt van haar relaties of van derden, zal [A] nadere rechtsmaatregelen nemen, waarbij het doen van aangifte niet wordt uitgesloten.
Mocht u geheel te goeder trouw zijn geweest in het benaderen van de relaties van Alcaris, dan verzoeken wij u eveneens - gezien het bovenstaande - uw activiteiten ter zake direct te staken (…)"
3.1.8 Bij brief van 25 maart 2010 heeft [geïntimeerde] [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij stelt te hebben geleden en in de toekomst nog te zullen lijden als gevolg van het door [appellant] stelselmatig benaderen en bewerken van relaties van [geïntimeerde]. Zij heeft [appellant] voorts gesommeerd om in de toekomst geen enkele relatie behorende tot de portefeuille van [geïntimeerde] meer te benaderen, althans te laten benaderen.
3.1.9 Op 21 juli 2011 heeft [geïntimeerde] tot zekerheid van haar vordering tot schadevergoeding ten laste van [appellant] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder N.V Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij.
Procedure in eerste aanleg
3.2 [geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden. Zij heeft gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door relaties te benaderen die behoren tot de verzekeringsportefeuille die [geïntimeerde] van Alcaris heeft gekocht(1), dat [appellant], op straffe van verbeurte van een dwangsom, verboden wordt in de toekomst nog enige relatie van [geïntimeerde] te benaderen en te bewegen de rechtsverhouding met [geïntimeerde] te beëindigen (2), dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat (3), een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3 Nadat [appellant] verweer had gevoerd en in reconventie opheffing van het gelegde conservatoire beslag had gevorderd, heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Vervolgens heeft de rechtbank in het vonnis van 28 maart 2012 de vorderingen in conventie toegewezen, met dien verstande dat zij het verbod tot het benaderen van klanten van [geïntimeerde] heeft beperkt tot 1 september 2014, en de vordering in reconventie afgewezen. Aan dit oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het enkele benaderen van klanten van een concurrent in beginsel niet onrechtmatig is, maar dat het stelselmatig actief benaderen van klanten van [geïntimeerde] met het oogmerk hen te bewegen de relatie met [geïntimeerde] te beëindigen en voortaan zaken te doen met [appellant] onder omstandigheden wel onrechtmatig kan zijn. De omstandigheden van het geval rechtvaardigen het oordeel dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, volgens de rechtbank.
3.4 Op verzoek van [geïntimeerde] heeft de rechtbank op 23 mei 2012 een aanvullend vonnis gewezen, inhoudende dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
Bespreking van de grieven
3.5 Het hof stelt bij de bespreking van de grieven voorop dat indien [appellant] zich op grond van de arbeidsovereenkomst tussen hem en [assurantiekantoor] zou dienen te onthouden van het gebruiken van de gegevens uit het bestand, [geïntimeerde] daaraan geen rechten kan ontlenen. [geïntimeerde] is niet de rechtsopvolger van [assurantiekantoor]. Zij heeft de assurantieportefeuille overgenomen van een aan [assurantiekantoor] gelieerde vennootschap.
3.6 [geïntimeerde] heeft zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep op haar portefeuillerecht beroepen. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld doordat hij met het overnemen van klanten uit haar portefeuille inbreuk heeft gemaakt op dat portefeuillerecht. Die enkele inbreuk rechtvaardigt de toewijzing van de ingestelde vorderingen, aldus [geïntimeerde]. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit betoog. Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat een verzekeringsportefeuille een (in beginsel overdraagbaar) vermogensobject is (vgl. Hoge Raad 2 juni 1976, NJ 1977, 384 en 13 november 1987, NJ 1988, 627). [geïntimeerde] ziet er echter aan voorbij dat het bij het portefeuillerecht gaat om de relatie tussen de tussenpersoon en de verzekeraar (vgl. artikel 4:102 Wft). Een verzekering die door bemiddeling van een tussenpersoon tot stand is gekomen of naar zijn portefeuille is overgeboekt behoort in de relatie tot de verzekeraar tot de portefeuille van de desbetreffende tussenpersoon. Uit dat portefeuillerecht vloeien rechten van de tussenpersoon jegens de verzekeraar voort (vgl. artikel 4:103 en 104 Wft). De verzekerde, wiens verzekering tot de portefeuille van de tussenpersoon behoort, is echter niet gebonden door het portefeuillerecht. Waar de verzekeraar een verzekering die tot de portefeuille van de ene tussenpersoon behoort niet zonder diens toestemming kan overboeken naar de portefeuille van een andere tussenpersoon, staat het de verzekerde zelf vrij om over te gaan van de ene tussenpersoon naar de andere. Het enkele feit dat een verzekerde de keuze maakt voor een andere tussenpersoon vormt dan ook geen inbreuk op het portefeuillerecht. De tussenpersoon die in dat geval de verzekerde accepteert maakt evenmin inbreuk op het portefeuillerecht. Het overnemen van klanten uit de portefeuille van [geïntimeerde] door [appellant] vormt dan ook geen inbreuk op het portefeuillerecht van [geïntimeerde], ook niet als dit op grote schaal is gebeurd. Van onrechtmatigheid is pas sprake indien [appellant] bij het overnemen van de verzekerden onzorgvuldig heeft gehandeld.
3.7 Met de grieven I tot en met IV komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij bij het overnemen van klanten van [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. De grieven hangen met elkaar samen en het hof zal ze dan ook tezamen bespreken. Het hof zal daarbij betrekken wat door [appellant] in de uitvoerige inleiding op de grieven is aangevoerd, nu deze inleiding klaarblijkelijk mede als toelichting op de verschillende grieven is bedoeld. Anders dan [geïntimeerde] in de bespreking van grief I heeft betoogd, wordt met de grieven niet slechts een niet-essentieel deel van de overwegingen van de rechtbank over de onrechtmatigheid bestreden. De grieven raken dat oordeel in de kern. Daaraan doet niet af dat [appellant] niet alle door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag gelegde feiten bestrijdt en niet alle rechtsoverwegingen waarin dat oordeel is vervat uitdrukkelijk noemt. Uit de (inleiding en de toelichting op) de grieven volgt dat [appellant] de door de rechtbank relevant geoordeelde feiten op zich niet bestrijdt, maar dat hij meent dat deze feiten de conclusie dat hij onrechtmatig heeft gehandeld niet kunnen dragen.
3.8 De grieven keren zich (terecht) niet tegen het door de rechtbank gekozen uitgangspunt dat het stelselmatig actief benaderen van klanten van [geïntimeerde] met het oogmerk hen te bewegen de relatie met [geïntimeerde] te beëindigen en voortaan zaken te doen met [appellant] onder omstandigheden onrechtmatig kan zijn en evenmin tegen de overweging van de rechtbank dat die omstandigheden eruit kunnen bestaan dat oneerlijke middelen, zoals misleidende informatie, worden gebruikt. Het hof overweegt in dit verband dat het enkele feit dat [appellant] heeft bewerkstelligd dat klanten van [geïntimeerde] naar hem zijn overgestapt niet betekent dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde]. Ook het stelselmatig benaderen van klanten van [geïntimeerde] kan op zichzelf niet de conclusie dragen dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Uitgangspunt is dat het concurrenten, zoals [appellant] en [geïntimeerde], vrijstaat om te proberen hun marktaandeel te vergroten, ook wanneer dat ten koste gaat van het marktaandeel van de ander. Bijkomende omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat het stelselmatig benaderen van klanten van een ander onrechtmatig is. Het hof zal nagaan of van die omstandigheden sprake is.
3.9 Volgens de rechtbank heeft [appellant], afgezien van het antwoord op de vraag of hij misleidende informatie heeft verstrekt, onrechtmatig gehandeld, nu hij:
a. uit hoofde van zijn eerdere functie beschikt over het bestand;
b. hij de personen in het bestand stelselmatig heeft benaderd;
c. hij die personen heeft benaderd met het oogmerk hen te bewegen de relatie met [geïntimeerde] te beëindigen en voortaan met hem zaken te doen;
d. hij in de contacten met deze personen gebruik heeft gemaakt van kennis en gegevens met betrekking tot de klanten en de verzekeringen uit zijn eerdere functie bij [assuran[assurantiekantoor]ntoor]. [appellant] heeft bewust ingespeeld op de bij de klanten bestaande onrust in verband met de recente overname;
e. de benaderde klanten duurzame relaties van [geïntimeerde] zijn;
f. [geïntimeerde], naar [appellant] bekend was, voor de overname van de portefeuille een substantieel bedrag betaald heeft en [geïntimeerde] door het overstappen van klanten schade lijdt.
3.10 Ten aanzien van deze door de rechtbank relevant geoordeelde omstandigheden overweegt het hof het volgende:
Ad a. Het staat niet ter discussie dat [appellant] uit hoofde van zijn werk bij [assuran[assurantiekantoor]ntoor] kon beschikken over het bestand. [appellant] heeft het bestand echter niet gebruikt om [assuran[assurantiekantoor]ntoor], of een rechtsopvolger of voortzetter van [assuran[assurantiekantoor]ntoor] met behulp van informatie uit het bestand concurrentie aan te doen. [geïntimeerde] heeft de portefeuille ook niet van [assuran[assurantiekantoor]ntoor] overgenomen, maar van Alcaris. Er is dan ook geen sprake van een situatie waarin een ex-werknemer zijn voormalige werkgever, of diens rechtsopvolger, concurrentie aandoet. Het hof tekent daarbij aan dat, zoals [appellant] terecht opmerkt, uit de faillissementsverslagen betreffende [assuran[assurantiekantoor]ntoor] volgt dat [assuran[assurantiekantoor]ntoor] ten tijde van het faillissement geen portefeuillerechten meer had.
Ad b en c. [appellant] heeft niet bestreden dat hij de personen die in het bestand voorkomen stelselmatig heeft benaderd met de bedoeling om hen te bewegen hun relatie met [geïntimeerde] te beëindigen en in plaats daarvan met hem zaken te doen. Deze omstandigheden staan dan ook niet ter discussie.
Ad d. Evenmin staat ter discussie dat [appellant] wist dat een deel van de polissen uit de portefeuille door [geïntimeerde] werd ondergebracht bij een andere verzekeraar, waardoor een wijziging van de verzekeraar had plaatsgevonden (van Noordhollandsche naar een zustermaatschappij van [geïntimeerde]). Deze wetenschap kon hij niet ontlenen aan zijn functie bij [assuran[assurantiekantoor]ntoor], nu het dienstverband tussen [appellant] en [assuran[assurantiekantoor]ntoor] al in oktober 2008 was beëindigd en de overdracht van de portefeuille door Alcaris aan [geïntimeerde] pas een jaar later plaatsvond. Indien [appellant] heeft ingespeeld op de bestaande onrust bij klanten van [geïntimeerde] in verband met de overgang naar een andere verzekeraar houdt de wetenschap over die onrust geen verband met zijn dienstverband bij [assuran[assurantiekantoor]ntoor].
[geïntimeerde] heeft tegenover de betwisting van [appellant] dat hij bij het benaderen van de klanten gebruik heeft gemaakt van kennis en gegevens over de klanten en verzekeringen niet kunnen aangeven over welke informatie [appellant] beschikte naast de op de lijst vermelde informatie. Het hof kan er dan ook niet vanuit gaan dat [appellant] over andere informatie beschikt. Het hof stelt vast dat het bestand slechts de namen en adressen van klanten bevat, maar dat gegevens over de verzekeringen van die klanten ontbreken. Het hof laat dan nog daar dat [appellant] heeft gesteld dat het bestand ook gegevens bevat die geen betrekking hebben op verzekeringen die deel uitmaken van de door [geïntimeerde] overgenomen portefeuille.
ad e. en f. Dat [geïntimeerde] schade lijdt wanneer haar klanten overstappen naar [appellant], heeft [geïntimeerde] niet gemotiveerd betwist. [appellant] heeft de omvang van de schade van [geïntimeerde] weliswaar gerelativeerd - de door [geïntimeerde] genoemde verliespercentages en het door haar genoemde schadebedrag zouden volstrekt niet aan de orde zijn -, maar dat [geïntimeerde] financieel nadeel ondervindt, heeft [appellant] niet bestreden. Dat sprake is van nadeel, heeft [geïntimeerde] ook gemotiveerd onderbouwd. Zij verliest ten aanzien van de overgestapte klanten niet alleen haar aanspraken op provisie, maar is in een aantal gevallen ook retourprovisie verschuldigd. Bovendien staat niet ter discussie dat zij een substantieel bedrag heeft betaald voor het overnemen van de portefeuille. Zij heeft ook betaald voor de tot de portefeuille behorende verzekeringen die door [appellant] zijn overgenomen. Ook indien, zoals [appellant] stelt maar [geïntimeerde] betwist, [geïntimeerde] een bedrag heeft betaald dat lager is dan gebruikelijk en daarmee een hoger dan gebruikelijk risico op uitval is “ingeprijsd”, lijdt [geïntimeerde] voor iedere verzekering ten aanzien waarvan dit risico zich verwezenlijkt.
Aan [appellant] kan worden toegegeven dat [geïntimeerde] geen langdurige relatie heeft met de verzekerden wier verzekeringen deel uitmaken van de overgedragen portefeuille. In die zin is van een “duurzame relatie’ geen sprake. Dat doet niet af aan het feit dat [geïntimeerde], zoals hiervoor is overwogen, schade lijdt door het beëindigen van iedere relatie met een verzekerde.
3.11 De slotsom is dat kan worden vastgesteld dat:
- [appellant] uit hoofde van zijn dienstverband met [assuran[assurantiekantoor]ntoor], en dus niet uit hoofde van een dienstverband met [geïntimeerde] of met een rechtsvoorgangster van [geïntimeerde], kon beschikken over het bestand;
- [appellant] de in het bestand vermelde personen stelselmatig heeft benaderd met het oogmerk hun relatie met [geïntimeerde] te beëindigen en met hem, [appellant], in zee te gaan;
- [geïntimeerde] schade lijdt (bestaande uit de verschuldigdheid van retourprovisie en/of het verliezen van aanspraak op provisie in de toekomst en daarmee met het verliezen van de mogelijkheid de door haar gedane investering terug te verdienen) wanneer klanten met verzekeringen uit de aan haar overgedragen portefeuille de relatie beëindigen.
Naar het oordeel van het hof kunnen deze omstandigheden ieder voor zich noch tezamen de conclusie dragen dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde]. Anders dan de rechtbank kan het hof dan ook niet in het midden laten of [appellant] misleidende informatie heeft verstrekt aan de door hem benaderde klanten van [geïntimeerde]. Indien dat het geval is, maakt dat het handelen van [appellant] waarschijnlijk wel onrechtmatig.
3.12 In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] een aantal e-mails overgelegd van klanten die door (medewerkers van) [appellant] zijn benaderd. Volgens [geïntimeerde] volgt uit die e-mails dat bij het benaderen van haar klanten onjuiste informatie is verstrekt. [appellant] heeft betreffende de klanten [klant 1], [klant 2], [klant 3] en [klant 4] erkend dat uit de overgelegde e-mails volgt dat zijn medewerkers zich als [geïntimeerde]-medewerker voordeden, maar dat hij zich niet kan voorstellen dat zijn medewerkers dat zouden hebben gedaan. Dat zou in strijd zijn met strikte instructies. Uit de andere e-mails volgt volgens [appellant] niet dat onjuiste informatie is verstrekt.
3.13 Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Ook uit andere e-mails volgt dat onjuiste informatie is verstrekt:
- In de e-mail van [klant 4] is aangegeven dat een medewerker van [appellant] zich voorstelde als de nieuwe verzekeringsagent van [klant 4], die [klant 4] als klant van Alcaris had overgenomen;
- [klant 5], die in een tehuis van Philadelphia is opgenomen, is benaderd door een medewerker van [appellant] die “alle polissen na wilde kijken”;
- [klant 6] is door een medewerker van [appellant] gewaarschuwd om in te gaan op telefoontjes van [geïntimeerde].
[appellant] heeft de inhoud van deze e-mails niet gemotiveerd weersproken. Evenmin heeft hij gemotiveerd weersproken dat zijn medewerkers zich jegens [klant 1], [klant 2], [klant 3] en [klant 4] hebben uitgelaten als door laatstgenoemden in hun e-mails is uiteengezet. De enkele stelling dat [appellant] zich niet kan voorstellen dat zijn medewerkers zo hebben gehandeld, is daartoe onvoldoende. Ook heeft [appellant] onvermeld gelaten welke “strikte instructies” hij aan zijn medewerkers heeft gegeven en wat de reden was voor dergelijke instructies. Het hof gaat er dan ook vanuit dat medewerkers van [appellant] bij het benaderen van klanten van [geïntimeerde] (in elk geval) een aantal malen onjuiste informatie hebben verstrekt, doordat zij zich hebben voorgedaan als medewerker van [geïntimeerde], of als verantwoordelijke voor de verzekeringen van de desbetreffende klant of doordat is gesuggereerd dat [geïntimeerde] zou zijn gefailleerd. Nu deze onjuiste informatieverstrekking zich niet heeft beperkt tot enkele gevallen, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een incident. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de desbetreffende klanten de voorvallen zelf bij [geïntimeerde] hebben gemeld. Het is allerminst uitgesloten dat andere klanten op een vergelijkbare wijze zijn benaderd, maar daarin geen aanleiding hebben gezien om contact op te nemen bij [geïntimeerde].
3.14 De omstandigheid dat bij het stelselmatig benaderen van de klanten van [geïntimeerde] meerdere malen ook onjuiste informatie is verstrekt in de hiervoor vermelde zin, maakt de handelwijze van [appellant], in combinatie met de hiervoor vastgestelde en besproken omstandigheden, wel onrechtmatig. Dat betekent dat de door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en handelt jegens [geïntimeerde] door het benaderen van klanten die behoren tot de overgenomen verzekeringsportefeuille, toewijsbaar is. De grieven I tot en met IV falen om die reden.
3.15 Met grief V komt [appellant] op tegen de duur van het door de rechtbank opgelegde verbod. De rechtbank heeft [appellant] verboden tot 1 september 2014 een van de in het bestand vermelde relaties te benaderen en te bewegen de verhouding met [geïntimeerde] te beëindigen. Volgens [appellant] zou een verbod beperkt moeten blijven tot de duur van één jaar. Hij verwijst daartoe naar de rechtspraak over werknemersconcurrentie. De grief faalt. Niet alleen is hier geen sprake van schending van een non-concurrentiebeding, zodat de rechtspraak waar [appellant] op doelt niet van toepassing is, [appellant] gaat er ook aan voorbij dat [geïntimeerde] jaarlijkse (provisie)inkomsten ontvangt uit de verzekeringsovereenkomsten met de in het bestand vermalde personen. Zij heeft er dan ook belang bij gevrijwaard te blijven van oneerlijke concurrentie door [appellant]. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [appellant] zich in de toekomst wel zal onthouden van oneerlijke concurrentie. Het hof laat dan nog daar dat [appellant] zelf heeft aangegeven dat hij het bestand al geruime tijd niet meer gebruikt, omdat hij er ook zonder het gebruik van het bestand steeds meer klanten bij krijgt, zodat onduidelijk is welk belang hij heeft bij het einde van het verbod. Het verbod belemmert hem kennelijk niet in zijn bedrijfsvoering. De grief faalt.
3.16 Het hof stelt overigens vast dat [appellant] weliswaar heeft aangegeven dat het bestand ook gegevens bevat betreffende verzekeringen die geen deel uitmaken van de overgenomen portefeuille, maar dat hij daaraan geen consequentie heeft verbonden, zodat de vraag of het bestand ook gegevens bevat van niet tot de portefeuille behorende verzekeringen buiten beschouwing kan blijven.
3.17 Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de mogelijkheid van schade bij [geïntimeerde] door het handelen van [appellant] aannemelijk is. Dat betekent dat de vordering tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat toewijsbaar is. Het hof tekent daarbij aan dat het in de schadestaatprocedure alleen gaat om de schade die in causaal verband staat tot het onrechtmatige handelen als hiervoor omschreven en niet om schade die slechts het gevolg is van het feit dat een verzekerde heeft opgezegd en is overgestapt naar [appellant]. Grief VI faalt.
3.18 De grieven VII en VIII hebben geen zelfstandige betekenis en falen met de overige grieven.
De slotsom is dat het hof het vonnis van de rechtbank van 28 maart 2012 zal bekrachtigen onder aanvulling van gronden. Bekrachtiging van het aanvullend vonnis is niet nodig, nu tegen dit vonnis geen grieven zijn gericht. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 3 punten, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt onder aanvulling van gronden het vonnis van de rechtbank waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 666,-- aan verschotten en op € 2.682,-- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H. de Hek en R.E. Weening, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 19 maart 2013 in bijzijn van de griffier.
3.19 Oneerlijke concurrentie. Overnemen van klanten van tussenpersoon is niet als een inbreuk op het portefeuillerecht onrechtmatig. In dit geval wel onrechtmatigheid omdat onjuiste mededelingen zijn gedaan.