ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4795
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een vordering tot betaling op basis van een overeenkomst van geldlening
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot betaling van een geldlening. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.P. Schrale-Oranje, had in eerste aanleg bij de rechtbank Groningen een bedrag van € 18.226,54 gevorderd van de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Janssen. De rechtbank had de vordering afgewezen, omdat de appellant niet voldoende had aangetoond dat er een geldlening was verstrekt aan de huwelijksgemeenschap van de geïntimeerde en zijn zoon, [junior].
De appellant stelde dat hij sinds 1994 geldbedragen had geleend aan [junior] en later ook aan de geïntimeerde. Hij voerde aan dat er een overeenkomst van geldlening was en dat hij betalingen aan derden had verricht voor de geïntimeerde en [junior], met de afspraak dat deze bedragen zouden worden terugbetaald. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat er een geldlening tot stand was gekomen. De overgelegde bankafschriften en het handgeschreven overzicht vertoonden inconsistenties en er ontbrak schriftelijk bewijs voor de betalingen.
Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat de aan hem verstrekte lening op enig moment was afgelost, waardoor het niet mogelijk was om vast te stellen of er een vordering op de geïntimeerde en [junior] was ontstaan. De grief van de appellant werd verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van de procedure in hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde werden begroot op € 894,00 voor salaris advocaat en € 291,00 voor verschotten.