ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4274

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.120.045
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub f van de Faillissementswet

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [X] op basis van artikel 350 lid 3 sub f van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank Utrecht had op 15 december 2009 de schuldsaneringsregeling voor [X] uitgesproken, maar [appellant sub 1] en de Coöperatieve Rabobank Enschede-Haaksbergen U.A. hebben in hoger beroep verzocht om beëindiging van deze regeling. Zij stelden dat er nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die bij de beoordeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reden zouden zijn geweest om dit verzoek af te wijzen.

Tijdens de zitting op 28 februari 2013 werd duidelijk dat [X] in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling aanzienlijke inkomsten had, maar onvoldoende pogingen had gedaan om haar schulden af te lossen. Het hof oordeelde dat [X] niet te goeder trouw was geweest in haar financiële verplichtingen, wat leidde tot de conclusie dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd. Het hof stelde vast dat [X] een schuld van € 27.514,48 had aan [appellant sub 1], voortvloeiend uit een lening van € 24.000,-, waarvan slechts een deel was terugbetaald.

Het hof concludeerde dat de uitgavenpatronen van [X] en haar erkenning van luxe uitgaven, terwijl zij haar schulden niet aflost, aantonen dat zij niet te goeder trouw was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de nieuwe informatie niet van zodanige aard was dat het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling zou worden afgewezen, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en beëindigde de schuldsaneringsregeling, verwijzend de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere afhandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.120.045
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 16/09/331)
arrest van de eerste civiele kamer van 14 maart 2013
inzake
[appellant sub 1], wonende te [woonplaats],
en
de Coöperatieve Rabobank Enschede-Haaksbergen U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede,
appellanten,
advocaat: mr. J.W.M. Melief te Enschede,
en
[X],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
advocaat: mr. E. Vels te Leusden.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 15 december 2009 is ten aanzien van verweerster (hierna te noemen: [X]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. A.C. van Schroten en tot bewindvoerder M.C.C. Ording.
1.2 [appellant sub 1] heeft bij brief van 19 oktober 2012 bij de (opvolgend) rechter-commissaris een verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling en bezwaar tegen het verlenen van de schone lei ingediend, omdat zij van mening is dat thans feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, die bij beoordeling van [X] verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reden zouden zijn geweest om dat verzoek af te wijzen. De Rabobank heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
1.3 Bij vonnis van 8 januari 2013 heeft de rechtbank Midden-Nederland vastgesteld dat [X] in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet is tekortgeschoten. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 15 januari 2013 ingekomen verzoekschrift zijn [appellant sub 1] en de Rabobank in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 8 januari 2013 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X] te beëindigen zonder schone lei.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brief van 11 februari 2013 met bijlagen van de bewindvoerder en van de brief van 13 februari 2013 met bijlage van mr. Melief.
2.3 De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2013. Daarbij is [appellant sub 1] verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Melief. Namens de Rabobank is slechts mr. Melief verschenen. Ook [X] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Vels. De bewindvoerder is, met bericht vooraf, niet verschenen. De behandeling is aangehouden tot 6 maart 2013 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen.
2.4 Het hof heeft kennisgenomen van de vervolgens op 1 maart 2013 en 4 maart 2013 door mr. Melief respectievelijk mr. Vels toegezonden producties.
2.5 De mondelinge behandeling is voortgezet op 6 maart 2013. Wederom zijn verschenen [appellant sub 1], mr. Melief, [X] en mr. Vels. Bij die behandeling heeft mr. Melief zich bediend van overgelegde aantekeningen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft geoordeeld dat de niet vooraf bekende informatie niet van zodanige aard is dat met zekerheid kan worden gezegd dat deze reden zou zijn geweest het verzoek overeenkomstig artikel 288 eerste en tweede lid van de Faillissementswet (Fw) af te wijzen. Dat [X] niet te goeder trouw was is ook met de nieuwe informatie niet komen vast te staan. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat [X] niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
3.2 [appellant sub 1] en de Rabobank kunnen zich met de beslissing van de rechtbank niet
verenigen. In hun beroepschrift stellen zij onder meer dat er geen afdoende verklaring is gegeven voor het feit dat [X], ondanks dat zij in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het indienen van het verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling ruime inkomsten genoot en zeer ruim leefde, volstrekt onvoldoende pogingen heeft gedaan om haar schulden af te lossen en de met [appellant sub 1] getroffen betalingsregeling van € 50,- per maand na te komen. Aldus was [X] ten aanzien van dat onbetaald laten niet te goeder trouw.
Ter zitting van het hof van 28 februari 2013 heeft mr. Melief toegelicht dat het hoger beroep enkel is gericht tegen het feit dat de rechtbank – ondanks dat thans duidelijk is geworden dat [X] in die vijfjaarsperiode niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontbetaald laten van haar schulden – niet is overgegaan tot het, op de voet van artikel 350 lid 3 sub f Fw, beëindigen van de schuldsaneringsregeling.
3.3 [X] betwist dat zij in die periode meer kon aflossen dan zij heeft gedaan.
3.4 Het hof oordeelt als volgt.
Vaststaat dat [X] ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling een schuld van € 27.514,48 had aan [appellant sub 1]. Die schuld vloeit voort uit een lening van € 24.000,- die [appellant sub 1] in 2002 heeft verstrekt aan [X] (en haar ex-man). Op die lening is in totaal
€ 5.000,- terugbetaald. In de jaren 2002 en 2003 zijn betalingen verricht van in totaal
€ 3.500,-. Vervolgens hebben [X] en [appellant sub 1] omstreeks 2005 een afbetalingsregeling getroffen van € 50,- per maand. In 2007 heeft [X] zes keer een bedrag van € 50,- aan [appellant sub 1] overgemaakt, in 2008 nog twee keer. Nadien zijn geen betalingen meer gedaan. In haar brief van 19 oktober 2012, gericht aan de rechter-commissaris, heeft [appellant sub 1], aan de hand van de bij die brief gevoegde bankafschriften van [X], een opstelling gemaakt van de inkomsten en uitgaven van [X] in de periode van januari 2007 tot en met mei 2008. Daaruit blijkt volgens [appellant sub 1] van hoge inkomsten en aanzienlijke luxe-bestedingen van [X]. [X] is in die periode op vakantie geweest naar Tunesië en Moskou, spendeerde maandelijks een groot bedrag aan boodschappen en luxe artikelen (bij bijvoorbeeld Gall&Gall en Douglas) en nam maandelijks deel aan een loterij, aldus [appellant sub 1]. [X] heeft slechts in algemene bewoordingen betwist dat zij geld uitgaf aan luxe zaken en heeft aangevoerd dat de vakanties werden betaald door haar nieuwe partner en dat zij overigens financieel werd bijgestaan door haar vader. Ter zitting zijn haar een aantal uitgaven voorgehouden, zoals een pinopname van € 179,40 in Tunesië in juli 2007 en verschillende luxe-aankopen in die maand (naar uit de bankafschriften blijkt: aankopen bij Gall&Gall, Douglas, Last Lingerie, ICI Paris van in totaal ruim € 115,-) en de opnames in augustus 2007 in Tunesië (van in totaal € 230,19) en luxe-aankopen in die maand (uit de bankafschriften blijkt onder meer van uitgaven bij Douglas, Gall&Gall en Zizzors Hairstyling voor meer dan € 300,-). [X] erkent die uitgaven. Zij heeft niet kunnen verklaren hoe het kan dat zij dit soort bestedingen kon verrichten terwijl zij naar eigen zeggen haar uiterste best deed om haar schulden af te betalen. Ook de keuze om (kennelijk jaarlijks) € 60,- aan de Stichting Viervoeters over te maken, terwijl zij in ieder geval haar schuldeiseres [appellant sub 1] grotendeels onbetaald liet heeft zij niet kunnen uitleggen. Uit de bankafschriften blijkt dat [X] ook in de overige maanden aanzienlijke bedragen bij Gall&Gall, Douglas en Zizzors Hairstyling heeft besteed. Naar het oordeel van het hof zou dit bestedingspatroon, ware het bekend geweest ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling, in de weg hebben gestaan aan toelating, omdat hieruit valt te concluderen dat [X] niet te goeder trouw is geweest bij het onbetaald laten van de schulden die zij destijds had (waaronder de schuld aan [appellant sub 1]).
Daarbij komt dat [X] ter zitting in hoger beroep heeft erkend dat zij de rechten van het label “[label]” heeft verkocht aan Scala (in haar brief van 28 januari 2010 aan de bewindvoerder had zij reeds geschreven over de overname van die rechten door Scala), dat zij niet heeft betwist de stelling van [appellant sub 1] dat zij [appellant sub 1] voorafgaand aan die overdracht had verteld dat zij daarvoor € 25.000,- zou ontvangen en dat zij geen verklaring kan geven voor haar latere stelling dat zij er toch geen geld voor heeft ontvangen. Daarnaar gevraagd ter zitting in hoger beroep, heeft zij eerst verklaard dat zij ‘niet direct’ geld heeft ontvangen voor de verkoop van haar label, daarop doorgevraagd heeft zij verklaard dat uit haar bankafschriften niet blijkt van de ontvangst van enig bedrag en dat zij dus ‘eigenlijk niets’ ontvangen heeft, en heeft zij uiteindelijk verklaard dat zij niet meer weet hoe het is gegaan. Bij deze onduidelijke verklaring van de zijde van [X] gaat het hof ervan uit dat zij (eind 2003/begin 2004) een bedrag van € 25.000,- heeft ontvangen van Scala. Nu zij geen inzicht heeft gegeven in de besteding van dat bedrag en zij dus ook niet heeft aangetoond wanneer en waaraan het geld is besteed, heeft zij ook op dit punt niet aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van het onbetaald laten (in ieder geval in 2004) van haar schuldeisers te goeder trouw is geweest. Ook dit zou, zeker bezien in samenhang met het hiervoor overwogene, reden zijn geweest [X] niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
3.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, nu feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomst artikel 288 lid 1 Fw, de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de voet van artikel 350 lid 3 sub f Fw (tussentijds) dient te worden beëindigd.
Er kan dan ook geen sprake zijn van het verlenen van een schone lei.
3.6 Nu uit het verslag van de bewindvoerder van 17 augustus 2012 blijkt dat er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, zal [X] van rechtswege in staat van faillissement verkeren, zodra dit arrest in kracht van gewijsde is gegaan.
3.7 Het hof zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland voor het vaststellen van het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten alsmede voor de benoeming van een rechter-commissaris en een curator in het faillissement van [X].
3.8 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2013 en, opnieuw recht doende:
beëindigt de op [X] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling;
verwijst de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland voor het vaststellen van het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten alsmede voor de benoeming van een rechter-commissaris en een curator in het faillissement van [X].
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, L.M. Croes en F.J.P. Lock en is op 14 maart 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.