GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.104.852/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 181728/HA ZA 11-171)
arrest van de tweede kamer van 12 maart 2013
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg eiser,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. S.E. Toffoletto, kantoorhoudend te Zwolle,
[geïntimeerde],
Wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.M. van Eerten, kantoorhoudend te Zwolle.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 juni 2012 hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Op eenparig verzoek van partijen heeft deze comparitie na aanbrengen geen doorgang gevonden en hebben partijen er voor gekozen om verder te procederen in hoger beroep.
1.2 Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie van grieven tevens inhoudende wijziging van eis (met producties),
- antwoordakte wijzing eis,
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens van grieven in incidenteel
hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
1.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4 [appellant] heeft in het principaal appel 5 grieven opgeworpen. Zijn vordering (in principaal appel) luidt:
"bij arrest te vernietigen het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst met dien verstande dat hij alsnog het gebrek aan de verzakte betonvloer en de schade aan de wanden, muren, plafon van de woning herstelt dan wel laat herstellen, een en ander conform het herstelplan van URETEK Nederland B.V. die als bijlage 5 bij het deskundigenrapport van Lengkeek Expertises (368923 d.d. 21 juni 2012) is gehecht, binnen één maand na betekening van het te wijzen arrest,
- een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 50.000,00;
- de aannemingsovereenkomst te ontbinden voor zover deze niet dan wel niet goed is uitgevoerd;
- [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] een schadevergoeding te betalen, zijnde de herstelkosten van € 40.570,10 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
Zowel primair als subsidiair
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de expertisekosten van het ZNEB van
€ 1.207,85 en van Lengkeek Expertises van € 2.237,09;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, conform het Rapport Voorwerk II, zijnde een bedrag van € 904,00;
- [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure alsmede in de kosten van de eerste aanleg."
1.5 In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] één grief opgeworpen en gevorderd:
"bij arrest en uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 4 januari 2012 te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - [appellant] alsnog niet ontvankelijk te verklaren in zijn jegens [geïntimeerde] gepretendeerde vordering;
subsidiair:
het aangevallen vonnis als voornoemd te bekrachtigen;
primair en subsidiair:
[appellant] te veroordelen in de proceskosten a/z van [geïntimeerde], te vermeerderen met nakosten ad € 131 (voor betekening) resp. € 199 (na betekening) en wettelijke rente over de som van voorgaande proceskosten (incl. nakosten) vanaf de 15e dag na het in deze te wijzen arrest."
1.6 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2. De verdere beoordeling
2.1 [geïntimeerde] heeft bij akte te kennen gegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de wijziging van eis door [appellant]. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Het hof zal derhalve recht doen op de gewijzigde eis.
De feiten en bespreking van grief 1 in het principaal appel
2.2 Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5) van genoemd vonnis van 4 januari 2012 is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen grief 1 is gericht, geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 1 zal worden overwogen.
2.3 Grief 1 in het principaal appel houdt in dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.3 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft overwogen dat een aantal maanden nadat [appellant] het verbouwde gedeelte in gebruik had genomen er meerdere deuren niet goed meer sloten. [appellant] stelt dat dit slechts één deur betrof, namelijk de deur van de hal naar de badkamer en dat hij zelf in de inleidende dagvaarding ten onrechte over 'deuren' heeft gesproken.
2.4 Het hof stelt vast dat [appellant] niet alleen in de inleidende dagvaarding van 2 februari 2011 en in de conclusie van repliek onder 3 heeft gesproken over meerdere klemmende deuren. Ook in zijn brief van 6 juni 2009 aan [geïntimeerde] schrijft hij: "Korte tijd na realisatie zijn bij u reeds problemen gemeld als niet meer sluitende deuren". Ook in het kader van het onderzoek van ZnEb BV Expertise en Taxatie (hierna: ZnEb), dat in opdracht van [appellant] is verricht, blijkt van problemen met meerdere deuren. Weliswaar wordt in dat rapport onder het kopje 'Problemen' eerst vermeld dat er enige maanden na de ingebruikname sprake was van het bovenmatig klemmen van één binnendeur, maar vervolgens wordt gememoreerd dat het bijwerken van enige binnendeuren vooralsnog geen verbetering opleverde. Daaruit blijkt naar 's hofs oordeel dat er wel degelijk sprake is geweest van problemen met meerdere deuren. Immers, in het geval dat zich slechts met één deur een probleem voordeed, valt niet in te zien waarom er meerdere deuren dienden te worden bijgewerkt.
2.5 Grief 1 in het principaal appel faalt.
2.6 De feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden als volgt.
2.7 [geïntimeerde] heeft eind 2004/begin 2005 in opdracht van [appellant] werkzaamheden verricht aan de woonboerderij van [appellant]. De werkzaamheden, die omschreven staan in een op
5 februari 2004 door [geïntimeerde] aan [appellant] uitgebrachte offerte, bestonden uit het bouwen van een slaapkamer met inbouwkast en een badkamer met hal in het nog aanwezige bedrijfsgedeelte (deel) van de woonboerderij. Het totaalbedrag van de offerte bedroeg
€ 37.069,69.
Het grondwerk was van de opdracht uitgezonderd; dat heeft [appellant] zelf uitgevoerd althans doen uitvoeren door zijn zoon. Ook de realisatie van rioleringswerken, water- en elektraleidingen, mechanische ventilatie en verwarming alsmede levering van wand- en vloertegels en levering en montage van sanitair en schilder- en behangwerk vielen buiten de opdracht.
2.8. Het werk is ultimo februari 2005 feitelijk opgeleverd middels ingebruikneming van het werk door [appellant].
2.9. Een aantal maanden nadat [appellant] het verbouwde gedeelte in gebruik had genomen constateerde hij een aantal problemen: de deuren sluiten niet goed meer en er ontstaat op een aantal plaatsen scheurvorming in de muren. [appellant] heeft die problemen bij [geïntimeerde] gemeld. [geïntimeerde] heeft de binnendeuren op verzoek van [appellant] bijgewerkt, desondanks bleven (en blijven) de klachten zich voordoen.
2.10 Bij brief van 6 juni 2009 schrijft [appellant] aan [geïntimeerde]:
"Op 17 oktober 2008 heb ik bij u kenbaar gemaakt dat er sprake is van een mogelijke verzakking van een deel van de verbouw, betreffende de inpandige bouw in het schuurgedeelte. Korte tijd na realisatie zijn bij u reeds problemen gemeld als niet meer sluitende deuren. Bij het verder toenemen van problemen hebt u samen met mij in de periode na de verbouwing e.e.a. herhaaldelijk geïnspecteerd. Uiteindelijk hebben we geconstateerd dat er sprake is van een verzakking.
Aangezien u de bouw in 2005 heeft opgeleverd past dit beeld uiteraard niet bij een nieuw verbouwde en gebouwde situatie. Ik stel u hierbij aansprakelijk voor deze situatie en de daaruit voorkomende schade. Ik verwacht dat u zo spoedig mogelijk alle schade naar tevredenheid zal herstellen naar de situatie van nieuwstaat, zoals het uitgangspunt was bij aanvang van bouw.
In afwachting van uw antwoord,"
2.11 [geïntimeerde] heeft de aansprakelijkstelling doorgeleid aan zijn AVB/CAR-verzekeraar, Meeùs Assurantiën. Bij brief van 13 augustus 2009 bericht [naam] Zekerheid Makelaars in Asssurantien B.V. [geïntimeerde] namens Meeùs Assurantien onder mee het volgende:
"Met betrekking tot bovengenoemde schadeclaim delen wij u mede dat wij het volgende bericht van Meeùs Assurantiën mochten ontvangen:
"De schade welke ontstaan zou zijn betreft schade aan het eigen werk van verzekerde. Schade welke ontstaan is aan het eigen werk van verzekerde is uitgesloten op de AVB-polis.
Aangezien de woning in 2004 is opgeleverd en de schade is ontstaan in 2008, is ook voor de CAR-polis geen belang meer in deze."
2.12 Op 4 juni 2010 heeft ZnEb BV Expertise en Taxatie (de heer [expert]), verder ZnEb, het werk opgenomen en in opdracht van [appellant] een expertiserapport gemaakt gedateerd 1 juli 2010. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
"Enige maanden na de ingebruikname van het ingebouwde woningdeel was sprake van het bovenmatig klemmen van één binnendeur. Na melding hiervan bij partij II (hof: lees: [geïntimeerde]) en na diens onderzoek werd overeengekomen dat partij I (hof: lees: [appellant]) gedurende langere tijd dit zettingsproces zou monitoren. Het bijwerken van enige binnendeuren bracht vooralsnog geen verbetering. (…) In aanwezigheid van comparanten stelden wij vast dat sprake was van zakking van een deel van het uitgevoerde werk, aangebracht op een vrijdragende betonvloer. Doordat fundering, vloerbalken en vloerdelen zakken, zullen eveneens de wanden worden meegetrokken. Vastgesteld werd door ons dat de betonpalen onvoldoende draagkracht leveren. In eerste aanleg zal deze draagkracht in de fundering dienen te worden teruggebracht waarna de diverse gevolgschaden (...) kunnen worden hersteld. (...)."
2.13 Op 31 augustus 2010 heeft [geïntimeerde] aan de toenmalige raadsvrouwe van [appellant] in reactie op het rapport van ZnEb onder meer geschreven:
"In het door u mee gezonden rapport wordt kort gezegd uitgegaan van een zakkende c.q. niet draagkrachtige fundatie en vrijdragende vloeren. Echter (…) zijn wij tot een geheel ander inzicht gekomen in verband met de door fam. [appellant]/opdrachtgever zelf uitgevoerde werkzaamheden.(…) Ons inzien is door opdrachtgever niet de juiste drukvastheid gehaald tijdens de verdichting van het grondwerk en is er geen juiste isolatie toegepast met voldoende drukvastheid (ondanks ons advies). Gevolg is waarschijnlijk dat de verdichting en de isolatie niet de druk aankunnen van de belasting op de vloer."
2.14 Op 20 maart 2012 heeft ing. [specialist] van Lengkeek Expertises in opdracht van
(de raadsvrouw van) [appellant] het werk opgenomen en op 21 juni 2012 rapport uitgebracht van zijn bevindingen. In dit rapport wordt onder meer het volgende vermeld:
"Tijdens onze inspectie hebben wij de door uw cliënt geclaimde tekortkomingen aan de binnenzijde van de woning, voor zover mogelijk, beoordeeld. Nadrukkelijk merken wij hierbij op dat het (vooralsnog) enkel een visuele inspectie betreft, waarbij er geen onderdelen zijn weggebroken. (…)
Tijdens onze inspectie hebben wij geconstateerd dat de afgewerkte kalkzandsteen wanden die op de betonvloer zijn gezet op meerdere plekken zijn gescheurd. Wij hebben geconstateerd dat de vloer doorbuigt. Met behulp van een waterpas van 60 centimeter hebben wij geconstateerd dat de vloer circa 7 millimeter afloopt. Dit hebben wij tevens geconstateerd ter plaatse van enkele binnenkozijnen. (…) Opvallend is de mate van zetting, deze wijst in de richting van een ontoereikend draagkrachtige vloerconstructie (…) Ons inziens is het probleem gelegen in het feit dat bovenop een betonvloer van 10 centimeter (constructieve) kalkzandsteenwanden zijn gerealiseerd. Daarnaast bevindt zich in de badkamer een bad 9was bij de prijsvorming reeds bekend bij wederpartij). Door het eigen gewicht van de wanden alsmede een met water gevuld bad is de vloer gaan doorbuigen. De gewapende betonvloer is in combinatie met de overspanning niet draagkrachtig genoeg.(…)
Door uw cliënt is een advies alsmede herstelplan met offerte opgevraagd bij Uretek. In totaal begroot Uretek het liften van de vloer en het aanbrengen van in de grondgevormde palen op een totaal bedrag van € 33.070,10 inclusief BTW. (…) Wel dient te worden opgemerkt dat het aanbrengen van palen een verbetering is ten opzichte van de uitgevoerde verbouwing. (…) Uitgaande van het herstel van de gevolgschade (scheuren, kitwerk, tegelwerk, bijwerken deuren en kozijnen) ramen wij dit op dit moment op een bedrag van
€ 7.500,00 inclusief BTW.(…)"
Bespreking van de overige grieven in principaal appel
2.15 De overige grieven in het principaal appel, die zich alle richten tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering van [appellant] is verjaard, lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.16 [geïntimeerde] - die heeft betwist aansprakelijk te zijn voor de gevolgen van de verzakking van de vloer in het pand van [appellant] - heeft primair een beroep op verjaring gedaan. [appellant] heeft betwist dat de vordering is verjaard.
2.17 Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Involge artikel 7:761 lid 1 BW verjaart elke rechtsvordering wegens een gebrek aan het opgeleverde werk door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd.
Vast staat dat [appellant] in 2005, enkele maanden nadat hij de woning in gebruik genomen had, een aantal problemen constateerde: deuren die niet meer goed sloten en scheurvorming in de muren. Hij heeft die problemen bij [geïntimeerde] gemeld. Naar aanleiding van de melding van [appellant] heeft [geïntimeerde] een aantal binnendeuren bijgewerkt, maar desondanks bleven de klachten zich voordoen.
Vast staat voorts dat [appellant] [geïntimeerde] bij brief van 6 juni 2009 aansprakelijk heeft gesteld voor schade als gevolg van verzakking.
De verjaringstermijn van twee jaren begint ingevolge artikel 7:761 lid 1 BW te lopen na de ontvangst door de aannemer van het protest van de opdrachtgever ter zake van het gebrek in het opgeleverde werk.
Tussen het moment waarop [appellant] voor het eerst bij [geïntimeerde] melding maakte van scheurvorming in de muren en de niet goed sluitende deuren en het moment waarop hij [geïntimeerde] aansprakelijk heeft gesteld voor de schade als gevolg van verzakking is een periode van circa vier jaar verstreken.
2.18 [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de verjaringstermijn in 2005 is gaan lopen toen hij de problemen voor het eerst bij [geïntimeerde] meldde. [appellant] voert aan dat hij niet deskundig is op het gebied van bouwzaken en dat hij zich aanvankelijk niet realiseerde dat de problemen die zich kort na de oplevering in 2005 openbaarden verband hielden met een verzakking van de vloer. Op dat moment was er slechts een deur die klemde en waren er haarscheurtjes zichtbaar in het pleisterwerk. Deze klachten duiden niet per definitie op een verzakking van de constructie, maar op de gebruikelijk krimpscheuren. Het vermoeden van een verzakking is pas jaren later ontstaan zodat [appellant] [geïntimeerde] daarvoor pas op 6 juni 2009 aansprakelijk heeft gesteld. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de verjaringstermijn van artikel 7:761 lid 1 BW pas toen een aanvang heeft genomen. De rechtbank heeft ook geen rekening gehouden met het feit dat [geïntimeerde] de klachten die kort na oplevering zijn ontstaan - de klemmende deur - heeft hersteld, zo betoogt [appellant].
2.19 Het hof stelt vast dat in de onderhavige zaak voor de beantwoording van de vraag of de vordering is verjaard beslissend is of de melding van de geconstateerde problemen door [appellant] in 2005 aangemerkt kan worden als een protesteren in de zin van artikel 7:761 lid 1 BW, zoals [geïntimeerde] stelt. Het hiervoor weergegeven betoog van [appellant] strekt tot een ontkennende beantwoording van die vraag.
2.20 Het hof overweegt naar aanleiding van bedoeld betoog dat [appellant] pas nadat het beroep op verjaring is gedaan de scheuren is gaan kwalificeren als krimpscheuren (conclusie van repliek sub 3). Daarvoor (in de inleidende dagvaarding) sprak hij nog over scheurvorming in de muren en niet goed sluitende deuren. [geïntimeerde] heeft in reactie op het gestelde in de conclusie van repliek (conclusie van dupliek onder 2) aangevoerd dat tussen partijen nooit over krimpscheuren is gesproken. Hij heeft erop gewezen dat krimpscheuren met name ontstaan op de hechtingsnaad tussen wanden en plafonds of tussen twee wanden. In het onderhavige geval ging het volgens hem echter om verticale scheuren aan de onderzijde van de niet dragende binnenmuren. In samenhang met de klemmende deuren was van aanvang af duidelijk dat sprake was van enige verzakking/deformatie, aldus [geïntimeerde]. [appellant] is in hoger beroep niet nader ingegaan op dit betoog van [geïntimeerde].
2.21 Het hof overweegt dat op [geïntimeerde] de stelplicht en bij betwisting de bewijslast rusten van de feiten waarop hij zijn bevrijdende beroep op verjaring baseert. Naar het oordeel van het hof bewijst de inhoud van het rapport van ZnEb in samenhang met de hierboven geschetste processuele gang van zaken voorshands voldoende dat reeds in 2005 sprake was van scheurvorming die het bestek van krimpscheurtjes te buiten ging. In het rapport van ZnEb wordt immers door de expert uit de mond van [appellant] opgetekend dat na de melding door [appellant] aan [geïntimeerde] van de problemen werd afgesproken dat [appellant] het zettingsproces zou monitoren. Hieruit volgt dat het voor [appellant] – ook indien hij als bouwkundige leek valt te beschouwen, wat [geïntimeerde] betwist - duidelijk moet zijn geweest dat het opgeleverde werk een serieus gebrek bevatte en dat mogelijk sprake was van een tekortkoming door [geïntimeerde]. De melding van deze gebreken moet daarom voorshands als een protest in de zin van artikel 7:761 BW worden aangemerkt. Daaraan doet niet af dat [appellant] op dat moment mogelijk niet wist dat de oorzaak was van de verzakking.
2.22 Van een mogelijk herstel door [geïntimeerde] in die zin dat de problemen na de bedoelde melding in 2005 waren opgelost en [appellant] weer opnieuw zou moeten protesteren na terugkeer van die problemen (vergelijk HR 29 juni 2007, LJN AZ4850 waar het een beroep op artikel 7:23 BW betrof) is het hof niet gebleken. Vast staat immers dat de scheuren na de melding in 2005 onverminderd aanwezig zijn gebleven en dat partijen afspraken dat [appellant] de verdere ontwikkeling hiervan zou “monitoren”, terwijl voorts vaststaat dat weliswaar enkele deuren zijn bijgewerkt doch de klachten zich desondanks bleven voortdoen (inleidende dagvaarding onder 4, memorie van grieven onder 7).
2.23 [appellant] zal evenwel in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren. Hij mag in dat kader aannemelijk maken dat, zoals hij stelt, in 2005 slechts sprake was van enkele haarscheurtjes in het pleisterwerk (krimpscheuren) die in combinatie met de klemmende deuren geen reden gaven of behoorden te geven tot ongerustheid. Indien hij daarin slaagt en [geïntimeerde] geen aanvullend bewijs levert van het door hem gestelde, dan moet aangenomen worden dat [appellant] in 2005 niet kon weten dat sprake was van een mogelijke tekortkoming en kan diens melding van de geconstateerde problemen in die periode worden beschouwd als een verzoek aan [geïntimeerde] om hiernaar te komen kijken en niet als het protesteren ter zake van een gebrek in de zin van artikel 7:761 BW.
2.24 [appellant] heeft voorts betoogd dat de verjaringstermijn ingevolge artikel 7:761 lid 3 BW is verlengd doordat [geïntimeerde] in de jaren na de oplevering contact is blijven onderhouden met [appellant] om te onderzoeken wat de oorzaak van de scheurvorming is (monitoren van de scheurvorming) en dat [geïntimeerde] vervolgens, zowel eind 2008 als in 2010 ter gelegenheid van het onderzoek door ZnEb heeft toegezegd voor herstel van de verzakking te zullen zorg dragen. [geïntimeerde] heeft evenwel nadrukkelijk weersproken dat hij een dergelijke toezegging heeft gedaan. Hij heeft de binnendeuren bijgeschaafd, maar heeft zich naar zijn zeggen niet tot constructief herstel verplicht.
2.25 Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt niet dat [geïntimeerde] in 2005 heeft toegezegd nader onderzoek te verrichten. Integendeel.
In het rapport van ZnEb, waaruit in rechtsoverweging 2.12 hiervoor is geciteerd, wordt over de gang van zaken in 2005 uit de mond van [appellant] opgetekend dat na de melding aan [geïntimeerde] van het klemmen van een binnendeur en na diens onderzoek werd afgesproken dat [appellant] zelf het zettingsproces gedurende langere tijd zou monitoren. Ook wordt vermeld dat het bijschaven van de binnendeuren niet tot verbetering heeft geleid. [appellant] heeft benadrukt dat de deformatie sindsdien steeds verder is verergerd.
2.26 In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
laat [appellant] toe tot het bijbrengen van het hiervoor in rechtsoverweging 2.23 bedoelde tegenbewijs;
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.M.A. Wind die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum van dinsdag 26 maart 2013, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
verstaat dat de advocaat van [appellant] uiterlijk twee weken voor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerde] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.M.A. Wind en B.J.H. Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
12 maart 2013 in bijzijn van de griffier.