ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2349

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.101.466/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voeging in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2013, is een verzoek tot voeging ex artikel 222 Rv afgewezen. De zaak betreft een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap werd vastgesteld. De appellant had op 2 juli 2007 een dagvaarding ingediend om de verdeling op zijn wijze vast te stellen. De rechtbank had op 20 april 2011 een vonnis gewezen, waartegen [appellant] in hoger beroep ging. Tevens was er een kort geding aanhangig onder zaaknummer 200.101.399/01, waarin [geïntimeerde] vorderingen in reconventie had ingesteld. De appellant verzocht om voeging van deze zaken, maar het hof oordeelde dat de verzoeken niet tijdig waren gedaan en dat de voeging niet in het belang van de proceseconomie was. Het hof overwoog dat de onderhavige zaak en het kort geding al in een vergevorderd stadium verkeerden, wat een onaanvaardbare vertraging zou kunnen veroorzaken. De incidentele vordering tot voeging werd afgewezen, en de kosten van het incident werden gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor voortprocederen op 12 maart 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.101.466/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 135056/HA ZA 07-996)
arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv van 26 februari 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant, eiser in het incident,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: S.H. Baas, kantoorhoudende te Baarn,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, verweerster in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: H.A. van der Kleij, kantoorhoudende te Zwolle.
De inhoud van de rolbeschikking d.d. 2 oktober 2012 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Bij voormelde rolbeschikking heeft het hof de beslissingen genomen op de rolzitting van
11 september 2012 gehandhaafd en verstaan dat mr. te Biesebeek zich op 25 september 2012 heeft onttrokken als advocaat aan de zijde van [appellant]. De zaak is verwezen voor het stellen van een nieuwe advocaat aan de zijde van [appellant] en het wijzen van arrest in het voegingsincident.
Op 9 oktober 2012 heeft mr. Baas zich als advocaat aan de zijde van [appellant] gesteld.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest in het voegingsincident.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De verdere beoordeling
De grieven
[appellant] heeft niet van grieven gediend.
In het incident
1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen.
2. Bij dagvaarding van 2 juli 2007 heeft [appellant] - samengevat weergegeven - gevorderd dat de rechtbank de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap op de door hem voorgestane wijze zal vaststellen.
3. Bij vonnis van 20 april 2011 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad de wijze van verdelen van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. Het onderhavige appel richt zich tegen dat vonnis.
4. Vervolgens is [appellant] een kort geding onder zaaknummer 192623 / KZ ZA 11-1044 tegen [geïntimeerde] gestart met betrekking tot de executie van het bestreden vonnis van 20 april 2011. [geïntimeerde] heeft vorderingen in reconventie ingesteld. Bij vonnis in kort geding van 29 december 2011 (zaaknummer 192623 / KZ ZA 11-1044) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad hierop beslist. [geïntimeerde] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Die procedure is bij dit hof aanhangig onder zaaknummer 200.101.399/01.
5. De beide genoemde bij dit hof aanhangige zaken zijn administratief gevoegd.
6. [appellant] heeft voeging ex artikel 222 Rv verzocht van de onderhavige zaak en het kort geding met zaaknummer 200.101.399/01.
7. De incidentele vordering van [appellant] tot voeging ex artikel 222 Rv is gezien het bepaalde in artikel 222 lid 2 Rv in samenhang met artikel 220 lid 2 Rv tijdig gedaan.
8. Op grond van artikel 222 Rv kan voeging worden gevorderd van (onder meer) verknochte zaken die tegelijk voor dezelfde rechter aanhangig zijn. In dit incident dient te worden beoordeeld of de onderhavige zaak kan worden gevoegd met het tevens tussen partijen bij het hof aanhangige kort geding, alle belangen over en weer, waaronder die van de proceseconomie, in aanmerking nemend.
9. Het hof overweegt dat hoewel [appellant] de onderhavige zaak reeds op 7 februari 2012 heeft aangebracht, hij pas op 11 september 2012 voeging met het kort geding heeft gevorderd.
10. Het kort geding met zaaknummer 200.101.399/01 verkeert inmiddels in een vergevorderd stadium. In die procedure heeft een volledige memoriewisseling plaatsgevonden en mogen geen schriftelijke stukken meer worden genomen. Dit terwijl [geïntimeerde] in de onderhavige (bodem)zaak nog de mogelijkheid heeft om in incidenteel appel te gaan.
11. Daarmee bestaat de reële mogelijkheid dat het kort geding met zaaknummer 200.101.399/01 door voeging met de onderhavige zaak een onaanvaardbare vertraging zal oplopen. Reeds daarom acht het hof die voeging niet aangewezen.
12. Daaraan voegt het hof nog toe dat de omstandigheid dat de onderhavige zaak en het kort geding met zaaknummer 200.101.399/01 op de rol zijn gevoegd reeds ertoe leidt dat het procesverloop in beide zaken zo veel mogelijk op elkaar wordt afgestemd. In zoverre wordt reeds aan het door [appellant] gestelde belang bij de voeging ex artikel 222 Rv tegemoet gekomen.
13. De incidentele vordering zal worden afgewezen.
14. De beslissing omtrent de kosten van dit incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak.
In de hoofdzaak
15. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor voortprocederen (partijberaad).
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident tot voeging:
wijst de incidentele vordering tot voeging af;
bepaalt dat omtrent de kosten van dit incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van dinsdag 12 maart 2013 voor voortprocederen (partijberaad).
Aldus gewezen door mrs. M.M.A. Wind, voorzitter, I. Tubben en R.A. van der Pol en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
26 februari 2013 in bijzijn van de griffier.