ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.101.399/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voeging in kort geding met betrekking tot ontbonden huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2013, is een verzoek tot voeging in kort geding afgewezen. De zaak betreft een geschil tussen twee partijen die in algehele gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder op 20 april 2011 een vonnis gewezen waarin de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap werd vastgesteld. De geïntimeerde heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, dat bij het hof aanhangig is onder zaaknummer 200.101.466/01. De geïntimeerde verzocht om voeging van deze zaak met het onderhavige kort geding, dat betrekking heeft op de executie van het eerdere vonnis.

Het hof overweegt dat de incidentele vordering tot voeging tijdig is gedaan, maar dat de voeging niet aangewezen is. Het hof wijst erop dat het kort geding zich in een vergevorderd stadium bevindt, en dat een voeging met de bodemzaak zou leiden tot onaanvaardbare vertraging. Het hof benadrukt dat de procesvoering in beide zaken al op elkaar is afgestemd, wat tegemoetkomt aan de belangen van de partijen. De beslissing over de proceskosten van het incident wordt gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak.

De uitspraak van het hof is van belang voor de procesvoering in kort geding en de toepassing van artikel 222 Rv, dat de mogelijkheid biedt om verknochte zaken te voegen. De afwijzing van de voeging benadrukt de noodzaak om de voortgang van de procedure te waarborgen, vooral in situaties waarin de betrokken zaken al administratief zijn gevoegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.101.399/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 192623/KZ ZA 11-1044)
arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv van 26 februari 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante, verweerster in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. H.A. van der Kleij, kantoorhoudende te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, eiser in het incident,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. G.D. te Biesebeek, kantoorhoudende te Zwolle.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 29 december 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank
Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 januari 2012 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 7 februari 2012.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"I.
het tussen partijen op 29 december 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle onder zaaknummer 192623 / KZ ZA 11-1044 gewezen vonnis, waarvan appel, te vernietigen;
en opnieuw recht doende:
in conventie:
II.
[geïntimeerde] in de vorderingen die hij in eerste aanleg instelde niet-ontvankelijk te verklaren dan wel hem deze vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties;
in reconventie:
III.
de eis die [appellante] in eerste aanleg in reconventie instelde geheel dan wel gedeeltelijk toe te wijzen;
IV.
[geïntimeerde] te veroordelen om binnen twee weken na het betekenen van het te wijzen arrest zijn verplichting tot het ongedaan maken van de door hem ten onrechte ontvangen prestaties, die [appellante] ingevolge het vonnis in eerste aanleg geleverd heeft, na te komen, waaronder in elk geval de verplichting om het bedrag van € 34.196,25 (althans het bedrag dat [geïntimeerde] teveel heeft ontvangen), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 10 januari 2012 aan [appellante] terug te betalen;
V.
[geïntimeerde] te veroordelen om binnen twee weken na het betekenen van het te wijzen arrest de kosten van de tenuitvoerlegging conform onderdeel 13 van deze dagvaarding aan [appellante] te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van heden;
VI.
[geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties."
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"[appellante] concludeert op basis van die grieven en producties van eis overeenkomstig de inhoud van de appeldagvaarding, met dien verstande dat het bedrag dat in de onderdelen IV en V van het petitum is gevorderd blijkens productie 23 per 1 februari 2012 € 24.725,87 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 24.666,56 met ingang van 1 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, het door de Voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 december 2011 onder zaaknummer 192623/KZ ZA 11-1044 tussen partijen gewezen vonnis, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden, te bekrachtigen, behoudens ten aanzien van de beslissing omtrent de proceskosten, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten, zowel van de procedure in eerste aanleg als van de procedure in hoger beroep."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De grieven
[appellante] heeft elf grieven opgeworpen.
De beoordeling
In het incident
1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen.
2. Bij vonnis van 20 april 2011 met zaaknummer 135056/ HA ZA 07-996 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad de wijze van verdelen van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. [geïntimeerde] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Die zaak is bij dit hof aanhangig onder zaaknummer 200.101.466/01.
3. [geïntimeerde] is daarop bij dagvaarding van 13 december 2011 het onderhavige kort geding tegen [appellante] gestart met betrekking tot de executie van genoemd vonnis van
20 april 2012. [appellante] heeft vorderingen in reconventie ingesteld. Bij vonnis in kort geding van 29 december 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank
Zwolle-Lelystad op de vorderingen van partijen beslist, tegen welk vonnis het onderhavige appel zich richt.
4. De beide genoemde bij dit hof aanhangige zaken zijn administratief gevoegd.
5. [geïntimeerde] heeft voeging ex artikel 222 Rv verzocht van de zaak met zaaknummer 200.101.466/01 en het onderhavige kort geding.
6. De incidentele vordering van [geïntimeerde] tot voeging ex artikel 222 Rv is gezien het bepaalde in artikel 222 lid 2 Rv in samenhang met artikel 220 lid 2 Rv tijdig gedaan.
7. Op grond van artikel 222 Rv kan voeging worden gevorderd van (onder meer) verknochte zaken die tegelijk voor dezelfde rechter aanhangig zijn. In dit incident dient te worden beoordeeld of de eveneens bij het hof aanhangige zaak met nummer 200.101.466/01 kan worden gevoegd met dit kort geding, alle belangen over en weer, waaronder die van de proceseconomie, in aanmerking nemend.
8. In de (bodem)zaak met nummer 200.101.466/01 is aan [appellante] akte van niet dienen verleend ter zake de door [geïntimeerde] te nemen memorie van grieven, welke beslissing het hof bij rolbeschikking van 2 oktober 2012 heeft gehandhaafd. [appellante] heeft daarbij nog de mogelijkheid om incidenteel beroep aan te tekenen.
9. Het onderhavige kort geding verkeert daarentegen in een vergevorderd stadium. Daarmee bestaat de reële mogelijkheid dat dit kort geding door voeging met de (bodem)zaak met zaaknummer 200.101.466/01 een onaanvaardbare vertraging zal oplopen. Reeds daarom acht het hof die voeging niet aangewezen.
10. Daaraan voegt het hof nog toe dat de omstandigheid dat het onderhavige kort geding en de zaak met zaaknummer 200.101.466/01 op de rol zijn gevoegd reeds tot gevolg heeft dat het procesverloop in beide zaken zo veel mogelijk op elkaar wordt afgestemd. In zoverre wordt reeds aan het door [geïntimeerde] gestelde belang bij de voeging ex artikel 222 Rv tegemoet gekomen.
11. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
12. De beslissing omtrent de kosten van dit incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak.
In de hoofdzaak
13. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor voortprocederen (partijberaad).
De beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep in kort geding:
in het incident tot voeging:
wijst de incidentele vordering tot voeging af;
bepaalt dat omtrent de kosten van dit incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van dinsdag 12 maart 2013 voor voortprocederen (partijberaad).
Aldus gewezen door mrs. M.M.A. Wind, voorzitter, I. Tubben en R.A. van der Pol en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
26 februari 2013 in bijzijn van de griffier.