GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.106.797
(zaaknummer rechtbank 307035)
beschikking van de familiekamer van 17 januari 2013
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
[verweerster],
wonende te [Woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. L.R. Hostmann te Capelle aan den IJssel.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 15 februari 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 mei 2012, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn verzoek alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 5 juli 2012, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Daarbij heeft de vrouw tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek althans dit verzoek af te wijzen en in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep de man te veroordelen tot betaling van de helft van de overwaarde van de echtelijke woning in Suriname aan de vrouw, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht.
2.3 Daarop heeft de man in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 12 september 2012, waarin hij het hof verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4 Ter griffie van het hof is op 13 november 2012 een brief van mr. Jap-A-Joe van dezelfde datum met een bijlage binnengekomen.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.6 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem.
3.1 Partijen zijn op 14 juli 2005 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 7 oktober 2009 heeft de rechtbank Amsterdam echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 11 november 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Bij echtscheidingsconvenant, door partijen ondertekend op 3 september 2009 te Amsterdam, zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
“Partneralimentatie
Artikel 2 Algemeen
2.1 De man zal gedurende 4 jaar en het aantal maanden tot en met februari 2014, de maand voor zijn 65-ste levensjaar, met ingang van 1 oktober 2009 maandelijks bij vooruitbetaling voor de 1e van de maand aan de vrouw voldoen een bedrag van € 800,- netto, als bijdrage in haar levensonderhoud.
2.2 Partijen hebben hun alimentatieafspraken in onderling overleg met elkaar gemaakt. Zij hebben bewust afgeweken van de mogelijkheid om in verband daarmee (een) behoefte- en draagkrachtberekening(en) te doen opstellen en realiseren zich dat zij voor wat betreft de hoogte van de alimentatie mogelijkerwijs afwijken van de wettelijke maatstaven. Zij realiseren zich voorts dat zij in ieder geval voor wat betreft de duur van de alimentatieverplichting en met het bepaalde in art. 2.1 afwijken van de Nederlandse wettelijke maatstaven.
2.3 Deze alimentatie is te beginnen m.i.v. 1 januari 2010 onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in art. 1:402a BW.
Artikel 3 Inkomsten vrouw
3.1 Indien de vrouw inkomsten uit arbeid en/of vermogen geniet, geldt het navolgende:
- Eigen inkomsten tot een bedrag van € 1.000 bruto per maand (exclusief evt. vakantiegeld) vormen geen grond voor vermindering van de alimentatie;
- Eigen inkomsten, voor zover deze € 1.000 bruto per maand (exclusief evt. vakantiegeld) te boven gaan, komen voor 50% in mindering op de alimentatie. (…)
Artikel 11 Ontbinding
Partijen doen afstand van hun recht om ingevolge het bepaalde in art. 6:265 BW ontbinding van deze overeenkomst te vorderen.”
3.3 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen bij echtscheidingsconvenant, als in de echtscheidingsbeschikking herhaald en ingelast wordt beschouwd en deel uitmaakt van die beschikking. De rechtbank heeft voorts de inhoud van het echtscheidingsconvenant voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4 Bij verzoekschrift, gedateerd 11 mei 2011, heeft de man de rechtbank Utrecht verzocht de hoogte van de partneralimentatie in die zin te wijzigen dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 mei 2011, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, wordt gesteld op € 19,- per maand, althans op een bijdrage als de rechtbank juist acht.
3.5 Bij verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, gedateerd 19 juli 2011, heeft de vrouw de rechtbank verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie althans dit verzoek af te wijzen en bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht dat de man de helft van de overwaarde van de echtelijke woning in Suriname aan haar zal betalen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
3.6 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, het (tegen)verzoek van de vrouw afgewezen en bepaald dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
4. De motivering van de beslissing
4.1 In de eerste plaats is aan de orde de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, waardoor de tussen partijen bij echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken dienen te worden gewijzigd omdat zij niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoen in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW.
4.2 Bij uitspraak van 27 maart 1998 (NJ 1998, 551, LJN: ZC2618) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen, maar dat die bepaling de rechter in beginsel vrij laat te beoordelen aan welke omstandigheden hij bij zijn beslissing omtrent het verzoek tot wijziging betekenis wil toekennen, en zo ja, welke betekenis.
4.3 Het hof overweegt dat door zijn terugkeer naar Nederland de inkomsten en lasten van de man zijn gewijzigd, zodat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Het hof ziet zich aldus voor de vraag gesteld of deze wijziging van omstandigheden een relevante wijziging is die een hernieuwde beoordeling van behoefte en draagkracht rechtvaardigt.
4.4 Vast staat dat de man het door partijen op 3 september 2009 ondertekende echtscheidingsconvenant heeft opgesteld. Partijen hebben in dat convenant afspraken gemaakt ten voordele en ten nadele van ieder der partijen en zij zijn daarbij bewust afgeweken van de Nederlandse wettelijke maatstaven. Zo heeft de vrouw in dit kader afgezien van het eigendomsrecht van de voormalige echtelijke woning in Suriname en heeft geen pensioenverevening plaatsgevonden in ruil voor de overeengekomen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
Het hof stelt vast dat de man vrijwillig naar Nederland is teruggekeerd. Niet, althans onvoldoende, is gebleken dat de man zich door de onveilige situatie in Suriname na de sluiting van het convenant zo angstig voelde dat hij naar Nederland moest verhuizen. De terugkeer van de man naar Nederland dient naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van de man te blijven en kan geen reden zijn, mede gelet op het geheel van de in het convenant opgenomen – onderling samenhangende – afspraken, uitsluitend een enkel onderdeel van het convenant te wijzigen. Het hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die meebrengt dat de in het echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoen. Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan de stelling van de man dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is hem aan het convenant te houden.
4.5 Nu de rechtbank de man niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek in eerste aanleg, in plaats van dit verzoek af te wijzen, dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de man alsnog af te wijzen. Het hof komt niet toe aan beoordeling van het door de vrouw ingestelde incidentele hoger beroep, omdat dit - volgens de verklaring van mr. Hostmann ter mondelinge behandeling in hoger beroep - is ingesteld onder de voorwaarde dat het hof in het principaal hoger beroep besluit tot verlaging van de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie, welke voorwaarde blijkens het hiervoor overwogene niet is vervuld.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als volgt.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit hun huwelijk voortvloeiende onderhoudsbijdrage betreft.
Het hof, beschikkende in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 15 februari 2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de man alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
verstaat dat niet is voldaan aan de door de vrouw ter mondelinge behandeling in hoger beroep gestelde voorwaarde voor het instellen van het incidenteel hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, A. Smeeïng-van Hees en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 17 januari 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.