ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1896

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.109.072
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijfplaats en wijziging regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken; bewijsaanbod

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van de kinderen van de vader en moeder, die in een echtscheiding verwikkeld zijn. De vader is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Arnhem van 13 april 2012, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder was vastgesteld. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en om de verzoeken van de moeder in eerste aanleg af te wijzen, met als doel onbegeleid contact met zijn kinderen te herstellen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 november 2012, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de stichting en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De rechtbank had eerder de kinderen onder toezicht gesteld van de stichting en de zorgregeling tussen de ouders was onderwerp van geschil. De vader stelde dat de zorgregeling, die was vastgesteld in een ouderschapsplan, niet meer voldeed aan de behoeften van de kinderen, vooral gezien de spanningen tussen de ouders en de zorgelijke signalen bij de kinderen.

Het hof overwoog dat de moeder de zorgregeling had stopgezet op advies van de stichting, wat leidde tot gewijzigde omstandigheden. Het hof concludeerde dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder moest blijven, gezien het feit dat zij feitelijk het grootste deel van de tijd bij haar verbleven. De vader's verzoek om onbegeleid contact met de kinderen werd afgewezen, omdat het hof van oordeel was dat de vader niet voldoende kon aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof benadrukte het belang van de kinderen in zijn overwegingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.109.072
(zaaknummer rechtbank 222820 / OR RK 11-226)
beschikking van de familiekamer van 10 januari 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen “de vader”,
advocaat: mr. J.E. Kremer te Nijmegen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen “de moeder”,
advocaat: mr. drs. M. Cornelisse te Wageningen,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen “de stichting”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Arnhem van 5 december 2011 en 13 april 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 juni 2012, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 april 2012. De vader verzoekt het hof, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en de verzoeken van de moeder in eerste aanleg alsnog af te wijzen en, subsidiair, zo nodig met wijziging en/of aanvulling van de gronden, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen juist acht en waarbij in ieder geval onbegeleid contact tussen de vader en zijn kinderen per direct weer wordt toegestaan.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 31 juli 2012, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 De moeder heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.4 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 25 juli 2012 een brief van mr. Kremer van 24 juli 2012 met bijlagen;
- op 31 augustus 2012 een brief van mr. Kremer van 30 augustus 2012 met bijlagen;
- op 17 september 2012 een brief van mr. Kremer van 14 september 2012 met bijlagen;
- op 12 oktober 2012 een brief van mr. Kremer van 11 oktober 2012 met bijlagen;
- op 19 oktober 2012 een brief van mr. Kremer van diezelfde datum met bijlagen;
- op 29 oktober 2012 een brief van de stichting van 25 oktober 2012 met bijlage;
- op 1 november 2012 een brief van mr. Kremer van diezelfde datum met bijlagen;
- op 1 november 2012 een brief van de stichting van 29 oktober 2012 met bijlagen.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 8 november 2012 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de stichting zijn verschenen [...], gedragsdeskundige, en [...], gezinsvoogd. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [...] verschenen.
2.6 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem.
3. De vaststaande feiten
3.1 De vader en de moeder zijn op 29 mei 2000 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn geboren:
- [kind 1] (verder te noemen “[kind 1]”), op [geboortedatum] 2001;
- [kind 2] (verder te noemen “[kind 2]”), op [geboortedatum] 2003 en
- [kind 3] (verder te noemen “[kind 3]”), op [geboortedatum] 2005.
3.2 Bij beschikking van 8 augustus 2011 heeft de rechtbank Arnhem echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 29 augustus 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.3 Bij de echtscheidingsbeschikking is, voor zover hier van belang, als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder ook te noemen “zorgregeling”) tussen de ouders en de kinderen vastgesteld, hetgeen is overeengekomen bij het aan de beschikking gehechte ouderschapsplan van 16 mei 2011, welk plan deel uitmaakt van de beschikking.
In dit ouderschapsplan zijn de vader en de moeder onder meer het volgende overeengekomen:
“Verblijfplaats en omgang
De drie kinderen, [kind 1], [kind 2] en [kind 3], verblijven om de week van donderdagmiddag 12.00 uur tot en met dinsdagmiddag 15.00 uur bij [verzoeker] (de vader). De overige tijden verblijven ze bij de moeder. Als één van beiden verhinderd is om de kinderen op te vangen, komt de andere ouder als eerste in beeld als vervanger. Over de vakantieperiodes worden voorafgaand aan een schooljaar verdelingsafspraken gemaakt. De kinderen verblijven naar verhouding langer bij [verzoeker] (de vader) dan bij [verweerster] (de moeder) ter compensatie van de kortere reguliere verblijftijd. In de grote schoolvakantie heeft ieder de kinderen de helft van de tijd. De overige vakanties komt de zorg voor 100% op [verzoeker] (de vader) neer. In de gewone schoolweken is de zorgverhouding 60% [verweerster] (de moeder) en 40% [verzoeker] (de vader), met inbegrip van de schoolvakanties komt de verhouding op jaarbasis uit op ruim 50% voor [verzoeker] (de vader).
Bijzondere dagen
De verjaardagen van de kinderen worden bij beide ouders gevierd. De verjaardag van één van de ouders wordt bij deze ouder gevierd, of op de dag zelf als dat zo uitkomt met de verdeling van de verblijfstijd of op een andere dag in de buurt. Vaderdag wordt bij [verzoeker], Moederdag bij [verweerster] gevierd. Als dat niet aansluit bij de afgesproken verdeling van de reguliere verblijfstijd, wordt het weekend geruild. De verjaardagen van andere familieleden wordt per keer afgesproken.
Tijdens feestdagen blijft de basis-omgangsregeling in stand: het feest wordt gevierd bij de ouder bij wie de kinderen volgens de vastgestelde regeling verblijven.”
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 16 november 2011, heeft de moeder, voor zover hier van belang, verzocht te bepalen dat de thans geldende zorgregeling zodanig wordt gewijzigd dat de kinderen bij de moeder verblijven en dat contact tussen de vader en de kinderen in goed overleg tussen partijen en de stichting plaatsvindt.
3.5 Bij beschikking van 5 december 2011 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, als voorlopige regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld dat [kind 1] en [kind 3] bij de vader verblijven:
- iedere zaterdag van 09.30 uur tot 19.00 uur;
- eerste kerstdag 2011 van 09.30 uur tot 19.00 uur,
waarbij de moeder [kind 1] en [kind 3] brengt en de vader hen terugbrengt;
de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 8 augustus 2011 tussen de vader en [kind 2] gedurende het raadsonderzoek geschorst; de raad verzocht te rapporteren en te adviseren omtrent de vragen zoals overwogen onder 1 tot en met 5, en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6 Bij beschikking van 21 maart 2012 heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van een jaar, te weten tot 21 maart 2013.
3.7 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld bij de moeder, en de beschikking van de rechtbank Arnhem van 8 augustus 2011 en het daarvan onderdeel uitmakende ouderschapsplan van 16 mei 2011 gewijzigd in die zin dat wordt vastgesteld als minimumregeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders dat de kinderen eenmaal per veertien dagen gedurende twee uren, onder begeleiding van de gezinsvoogd en/of een andere instantie, op een door de gezinsvoogd en/of begeleidende instantie te bepalen locatie bij de vader verblijven, waarbij het aan de regie van de gezinsvoogd wordt overgelaten of deze regeling, al dan niet onder begeleiding kan worden uitgebreid, en de aard, plaats, frequentie en duur van die contacten vast te stellen.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] en de zorgregeling voor hen.
4.2 Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
4.3 De rechter beproeft, alvorens te beslissen op voormeld verzoek, een vergelijk tussen de ouders en kan, ook ambtshalve, indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812 tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd. Partijen zijn ter mondelinge behandeling niet tot een vergelijk gekomen.
4.4 De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 414).
4.5 Nu de moeder de zorgregeling tussen de vader en de kinderen op advies van de stichting heeft stopgezet, is sprake van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan het hof een nieuwe regeling zal vaststellen met betrekking tot de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
4.6 De vader stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om de door de raad benaderde informanten te horen als getuige heeft afgewezen.
De vader stelt dat door het weigeren van het horen van deze informanten als getuige inbreuk wordt gepleegd op het aan hem toekomende recht om tegenbewijs te leveren.
4.7 Het raadsrapport is een advies, gebaseerd op onderzoek door de raad, en moet derhalve eerder beschouwd worden als een deskundigenrapport dan als een proces-verbaal van het horen van getuigen. In het geval van ernstige bezwaren tegen (de inhoud van) een raadsrapport biedt de raad een klachtenregeling waarbij de mogelijkheid wordt geboden onder meer een klacht in te dienen over de wijze waarop een raadsonderzoek is uitgevoerd en de wijze waarop een rapport tot stand is gekomen. De vader heeft een klacht ingediend.
Inmiddels heeft de regiodirecteur van de raad een beslissing genomen op de klacht van de vader omtrent de door hem gestelde situatie dat de raad het rapport heeft gebaseerd op beweringen van informanten die de informatie uit tweede hand hebben verkregen. In zijn brief van 8 mei 2012 heeft de regiodirecteur van de raad geschreven dat hij met betrekking tot twee informanten concludeert dat de vergaande uitspraken door hen gedaan over de vader als persoon, terwijl zij de vader niet kennen, niet in het rapport hadden moeten worden opgenomen door de raadsonderzoeker en de klacht van de vader wat deze informatie betreft gegrond geacht. Het verzoek van de vader tot vernietiging van het raadsrapport is afgewezen omdat het niet vermelden van de betrokken passages geen essentiële invloed heeft op interpretatie en advies.
De vader heeft zijn klacht vervolgens voorgelegd aan de externe klachtencommissie van de raad. Blijkens de beslissing van 21 augustus 2012 acht de klachtencommissie de klacht op de onderdelen 6 en 7 niet-ontvankelijk en op de overige onderdelen ongegrond.
4.8 Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding om geen acht te slaan op de passages in het raadsrapport waarvan de regiodirecteur van de raad in zijn brief van 8 mei 2012 heeft geoordeeld dat deze niet in het rapport hadden moeten worden opgenomen.
4.9 Het hof is van oordeel dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, mede gelet op de inhoud van de oordelen van de regiodirecteur van de raad en van de externe klachtencommissie, er geen onduidelijkheid bestaat over wat de informanten van de raad hebben verklaard en op welke wijze zij aan hun informatie zijn gekomen, nu de raad dit telkens heeft vermeld in zijn rapportage. Het aanbod van de vader van bewijs door getuigen is derhalve – mede ook gelet op de voormelde aard van het raadsrapport - niet terzake dienend. Daarbij kan nog opgemerkt worden dat de vader in het kader van tegenbewijs desgewenst een rapport had kunnen overleggen van een contra-expertise op zijn initiatief. Dat heeft hij echter niet gedaan, en ook heeft hij niet om nadere deskundigenrapportage verzocht. De eerste grief van de vader faalt.
4.10 Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. Het hof acht thans geen aanleiding aanwezig om nadere (deskundigen)rapportage te entameren. Zoals hiervoor overwogen, laat het hof de genoemde passages uit het raadsrapport buiten beschouwing. Dat laat echter onverlet dat de overige inhoud van het raadsrapport de conclusies van dat rapport kan dragen. Zelfs als het hof de conclusies van het raadsrapport buiten beschouwing zou laten, heeft in elk geval het navolgende te gelden, waarbij het hof tevens in aanmerking neemt dat de strafzaak tegen de vader geseponeerd is, en dat aldus strafbaar handelen door de vader niet is komen vast te staan.
4.11 Uit het raadsonderzoek, de overige stukken en de toelichting van de ouders, de stichting en de raad ter mondelinge behandeling is in elk geval duidelijk geworden dat sprake is van gewijzigde omstandigheden – kort gezegd: zorgelijke signalen en gedrag bij de kinderen, met name bij [kind 2], alsmede spanningen en verstoorde communicatie tussen de ouders - die hebben gemaakt dat de zorgregeling zoals de ouders die aanvankelijk hadden getroffen dient te worden gewijzigd.
4.12 Nu de kinderen feitelijk het grootste deel van de tijd bij de moeder verblijven acht het hof het in hun belang hun hoofdverblijfplaats bij haar vast te stellen.
4.13 Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de gezinsvoogd bezig is uitbreiding van de omgang van de vader met [kind 1] en [kind 3] in gang te zetten, welke omgang onbegeleid zal plaatsvinden. De gezinsvoogd heeft daarover gesprekken gevoerd met de ouders en zal daarover ook met [kind 1] en [kind 3] zelf spreken. De vader heeft verklaard dat hij daar blij mee is, maar dat hij nog wel moet afwachten hoe de omgang met [kind 1] en [kind 3] gestalte zal krijgen.
Met betrekking tot [kind 2] is zowel de moeder als de gezinsvoogd van mening dat het nog te vroeg is om de omgang tussen haar en de vader eveneens onbegeleid te laten plaatsvinden.
Ook het hof is dit oordeel toegedaan. Gebleken is dat [kind 2] te vrij is in contact met mannen. Er is fysiek te veel contact. [kind 2] heeft moeite afstand en nabijheid te hanteren. Daarom wordt zij aangemeld bij ProPersona zodat zij daar behandeling zal krijgen gericht op het omgaan met en het leren van aangeven van grenzen op het gebied van seksualiteit.
Nu uit het raadsrapport blijkt dat de vader niet in staat is voldoende aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoefte van de kinderen en om te gaan met specifieke opvoedingsvragen van de kinderen, acht het hof het in het belang van [kind 2] dat de omgang voorlopig nog begeleid zal plaatsvinden. Indien de therapie bij ProPersona haar vruchten afwerpt, kan de gezinsvoogd in samenspraak met de ouders bekijken of de omgang tussen de vader en [kind 2] op termijn onbegeleid kan plaatsvinden.
Gezien het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 13 april 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, H.L. van der Beek en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. C. Nijhuis als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is op 10 januari 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.