Beschikking d.d. 5 februari 2013
Zaaknummer 200.113.890
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.C. Roza, kantoorhoudende te Lemmer,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.M. van Ham-Oude Elferink, kantoorhoudende te Emmeloord.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 27 juni 2012 (zaaknummer 115374 / FA RK 11-1682) heeft de rechtbank Leeuwarden - voor zover hier van belang - de vader het recht op omgang met de minderjarige [kind], geboren [in 2000] (hierna: [kind]) voor de duur van één jaar ontzegd en de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 26 september 2012, heeft de vader verzocht de beschikking van 27 juni 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat het verzoek van de moeder strekkende tot schorsing c.q. ontzegging van de omgangsregeling alsnog wordt afgewezen, althans een omgangsregeling vast te stellen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren. Ter zitting heeft mr. Roza verklaard dat het ingestelde beroep alleen ziet op [kind] en niet op de broer van [kind], [kind 2], geboren [in 2003] (hierna: [kind 2]).
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 november 2012, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht het beroep ongegrond te verklaren, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 12 oktober 2012 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) en een brief, met bijlagen, van 31 oktober 2012 van mr. Roza.
Op 17 januari 2013 is [kind] gehoord door een raadsheer-commissaris.
Ter zitting van 18 januari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is - in het kader van zijn adviserende taak - verschenen de heer H. van der Hoef.
De beoordeling
De feiten
1. Uit de - inmiddels verbroken - affectieve relatie tussen de ouders zijn [kind] en [kind 2] geboren. De vader heeft de kinderen erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. De relatie tussen de ouders is in juli 2005 beëindigd. De kinderen hebben sindsdien hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2. Er is sprake geweest van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen van één weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en elke woensdagmiddag. De omgangsregeling is tot de zomervakantie van 2010 goed verlopen. Van april 2011 tot en met september 2011 is de omgangsregeling uitgebreid in die zin dat de kinderen op schooldagen tussen de middag bij de ook bij de vader verbleven. Sinds 23 september 2011 vindt geen omgang meer plaats tussen de vader en [kind].
3. De moeder heeft bij verzoekschrift d.d. 7 oktober 2011 een verzoek bij de rechtbank ingediend tot schorsing van de omgangsregeling tussen de vader en [kind] en [kind 2] c.q. tot ontzegging van het recht op omgang van de vader.
4. Bij tussenbeschikking van 14 december 2011 heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast. De raad heeft op 22 maart 2012 een rapport uitgebracht en daarin geadviseerd om de ouders te verwijzen naar het omgangscentrum in verband met de omgang tussen de vader en [kind 2] en om de omgangsregeling tussen de vader en [kind] voor de periode van één jaar te schorsen.
5. Bij de bestreden beschikking van 27 juni 2012 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, overeenkomstig het advies van de raad, de vader het recht op omgang met [kind] voor de duur van één jaar ontzegd.
6. Het hoger beroep is gericht tegen de bovengenoemde eindbeslissing in de beschikking van 27 juni 2012.
De overwegingen
7. Bij de beoordeling van een geschil als het onderhavige dient het belang van de kinderen tot uitgangspunt te worden genomen. Alhoewel gezamenlijk gezag in beginsel meebrengt dat de met het gezag beklede ouder recht heeft op een zorgregeling met de kinderen, nu het zorgen voor de kinderen een wezenlijk onderdeel uitmaakt van het ouderlijk gezag, kan ingeval het belang van het kind zulks vereist op de voet van artikel 1:253a lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) een ouder tijdelijk worden verboden om contact met de kinderen te hebben. Tevens kan de rechter, ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in verband met artikel 1:377a lid 3 BW, een ouder het recht op omgang ontzeggen wanneer omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Een zodanige, op de zwaarwegende belangen van het kind gegronde, beslissing is een door het tweede lid van artikel 8 EVRM gewettigde inbreuk op het privéleven en het familie- en gezinsleven.
8. Tijdens het raadsonderzoek is naar voren gekomen dat bij [kind] de diagnose van PDD-NOS is gesteld. Hij laat sinds een paar jaar steeds grotere problemen zien in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en in zijn gedrag. Daarnaast heeft hij last van dwanghandelingen, boosheid, geen nee kunnen zeggen en angsten. Tijdens het raadsonderzoek is [kind] overgekomen als een beheerste, angstige, nerveuze, zeer kwetsbare en rigide jongen. Met hem was geen opening te vinden om omgang met de vader te bespreken; hij toonde alleen maar afweer en werd steeds standvastiger ten aanzien van de omgang met zijn vader. Tijdens zijn verhoor in hoger beroep heeft [kind] aangegeven dat hij op dit moment geen omgang wenst met zijn vader, maar dat hij op termijn, als hij er aan toe is, naar zijn vader wil, als hij zelf mag bepalen wanneer en hoe lang hij gaat (bijvoorbeeld ongeveer één uur) en wanneer hij weer weggaat. Op dit moment voelt hij zich onvoldoende serieus genomen door zijn vader en voelt hij bij zijn vader niet de ruimte om zichzelf te mogen zijn.
9. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder na de procedure in eerste aanleg verschillende maatregelen heeft genomen ten behoeve van de ontwikkeling van [kind]. Zo gaat [kind] thans tweemaal per week naar een zorgtherapeutisch centrum en wordt hij begeleid door een psycholoog. De moeder heeft ook op eigen initiatief hulp voor haarzelf gezocht, onder meer voor de vraag hoe zij dient om te gaan met [kind] met het oog op de bij hem gestelde diagnose PDD-NOS. Daarnaast zal de moeder in de toekomst begeleiding krijgen in haar thuissituatie. Verder hebben de ouders eenmaal in de twee weken een oudergesprek bij het Omgangshuis.
10. Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de vader tot aan de mondelinge behandeling in hoger beroep geen aantoonbare maatregelen heeft genomen om meer inzicht te krijgen in de belevingswereld van [kind]. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn houding ten opzichte van (de problematiek van) [kind] heeft gewijzigd. Anders dan de vader, is het hof, in navolging van het standpunt van de raad ter zitting, van oordeel dat de mogelijkheden van omgang tussen de vader en [kind] eerst kunnen worden onderzocht, nadat de vader meer inzicht heeft gekregen in de zeer ernstige problematiek van [kind] en hij in staat is [kind] te benaderen op een wijze die in diens belang is. De vader zal hiertoe zelf contact dienen op te nemen met de instantie waar [kind] onder behandeling is. Wanneer de vader zich enige tijd heeft laten begeleiden en meer inzicht heeft gekregen in de belevingswereld van [kind], kan worden onderzocht of en op welke wijze omgang tussen de vader en [kind] mogelijk is.
11. Op grond van het vorenstaande acht het hof een zorgregeling tussen de vader en [kind] onder de huidige omstandigheden in strijd met de zwaarwegende belangen van [kind].
12. Voor zover de vader subsidiair heeft verzocht de ingangsdatum van de ontzegging van de omgang met terugwerkende kracht vast te stellen op een eerdere datum dan 27 juni 2012, wijst het hof dit verzoek af. De aard van de maatregel tot ontzegging van de omgang verzet zich tegen een dergelijk verzoek, nu een ontzegging niet met terugwerkende kracht kan worden geëffectueerd. Voor zover de vader heeft verzocht de ontzegging voor een kortere duur dan een jaar op te leggen, volgt het hof de vader daarin evenmin. Gebleken is dat de houding van de vader ten aanzien van de problematiek van [kind] de afgelopen periode niet veranderd is en dat deze houding een negatieve uitwerking op [kind] heeft. Het is dan ook in het belang van [kind] noodzakelijk dat de door de rechtbank uitgesproken ontzegging wordt gehandhaafd en dat de vader de periode van de ontzegging benut om meer inzicht te krijgen in de problematiek en belevingswereld van [kind].
Slotsom
13. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de vader het recht op omgang met [kind] voor de duur van één jaar is ontzegd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, R. Feunekes en B.J. Voerman, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 5 februari 2013 in bijzijn van de griffier.