GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.112.287/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 525147 / HA ZA 11-4336)
arrest van de eerste kamer van 12 februari 2013
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. O.C. Struif, kantoorhoudende te Drachten,
de pubiekrechtelijke rechtspersoon Staatsbosbeheer,
zetelende te Driebergen en kantoorhoudende te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna verder te noemen: Staatsbosbeheer,
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
1.1 In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 1 december 2001 en 24 mei 2012 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna verder te noemen: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 14 augustus 2012 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis d.d. 24 mei 2012 met dagvaarding van Staatsbosbeheer tegen de zitting van 4 september 2012.
2.2 Tegen Staatsbosbeheer is verstek verleend.
2.3 De conclusie van de memorie van grieven, tevens vermeerdering van eis luidt:
"het vonnis van de rechtbank te Groningen te vernietigen en opnieuw recht doende bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- Staatsbosbeheer te veroordelen om aan [appellant] een schadevergoeding te
betalen van € 7.225,-, vermeerderd met rente;
- alsmede Staatsbosbeheer te veroordelen in de proceskosten van dit geding."
2.4 Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
2.5 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3.1 Deze vermeerdering is, gelet op het verstek, niet mogelijk, tenzij deze vermeerdering wordt betekend. Gelet op hetgeen hierna volgt, zal het hof [appellant] daartoe niet in de gelegenheid stellen.
3.2 De tussen partijen vaststaande feiten, zoals de kantonrechter deze in het bestreden vonnis onder 1 (1.2 tot en met 1.11) heeft vastgesteld, zijn niet in geschil. Aldus zal het hof van deze feiten uitgaan. Het gaat daarbij om het volgende.
3.3 [appellant] exploiteert een schapenhouderij aan [adres] te [woonplaats]. De schapen van [appellant] worden onder meer geweid in een perceel grenzend aan het perceel van Staatsbosbeheer, de ‘[perceel]’. In het najaar van 2010 liep in dat perceel een aantal rammen van Staatsbosbeheer.
3.4 Op 6 of 7 december 2010 heeft [appellant] telefonisch contact opgenomen met Staatsbosbeheer omdat hij een Drentse heideram (hierna verder te noemen: de ram) van Staatsbosbeheer tussen zijn schapen vandaan heeft gehaald op het moment dat hij zijn schapen naar een andere weide bracht. Hij heeft Staatsbosbeheer aansprakelijk gehouden voor de door de ram veroorzaakte schade.
3.5 [medewerker van Staatsbosbeheer], medewerker beheer van Staatsbosbeheer, heeft de ram op 7 december 2010 bij [appellant] thuis opgehaald.
3.6 Bij schrijven van 5 januari 2011, ontvangen door Staatsbosbeheer op 14 maart 2011, heeft [appellant] Staatsbosbeheer aansprakelijk gesteld voor de schade ad € 5.000,- als gevolg van het ontsnappen van de ram, zijnde € 50,- per gedekt schaap.
3.7 Staatsbosbeheer heeft bij schrijven van 14 april 2011 geantwoord dat de schade die is veroorzaakt door de ontsnapte ram door haar zal worden vergoed. Alvorens tot vergoeding over te gaan, heeft Staatsbosbeheer om een nadere onderbouwing van de door [appellant] gestelde schade verzocht.
3.8 Bij brief van 29 juni 2011heeft Staatsbosbeheer zich op het standpunt gesteld dat zij niet zal overgaan tot het vergoeden van de schade, omdat [appellant] niet heeft aangetoond hoeveel lammeren er zijn geboren als gevolg van de ontsnapping van de ram.
3.9 [veehandelaar], veehandelaar, heeft op 13 juli 2011 schriftelijk het volgende verklaard: ‘Ik Heb bij dhr. [appellant] een koppel schapen met lammeren bekeken op het [adres]. Schapen met 406 lammeren waarvan 118 lammeren gekruist drentse heide lammeren zijn.
Deze lammeren hebben € 60 minder waarde Dan de andere lammeren die daar lopen’.
3.10 [dierenarts], dierenarts te [plaats], heeft op 20 juli 2011 schriftelijk verklaard dat ‘(…) afgaande op exterieur, 118 lammeren behorende bij de ongeveer 200 witte ooien op het [adres], aangemerkt kunnen worden als zijnde 50% Drentse heideschaap. De vader is een Drentse heideschaapram.’
3.11 [appellant] heeft bij schrijven van 29 juli 2011 Staatsbosbeheer nogmaals aansprakelijk gesteld voor de schade. Deze schade is door [appellant] vastgesteld op € 7.080,-, zijnde de minderopbrengst van € 60,- per lam. Als bijlagen heeft [appellant] de verklaringen van de dierenarts en de veehandelaar meegestuurd.
3.12 Staatsbosbeheer heeft in antwoord hierop bij brief van 4 augustus 2011 wederom de aansprakelijkheid van de hand gewezen en heeft hem te kennen gegeven niet bereid te zijn enige schade te vergoeden.
Het geschil en de beslissing van de rechtbank
4.1 [appellant] heeft van Staatsbosbeheer schadevergoeding gevorderd voor een bedrag van € 7.080,-, vermeerderd met rente en kosten, daartoe stellende dat de ram van Staatsbosbeheer ongeveer 100 schapen van het ras Boerentexelaars van [appellant] heeft gedekt. Daaruit zijn 118 lammeren geboren die niet-raszuiver zijn. In vergelijking met raszuivere lammeren brengen deze lammeren € 60,- per stuk minder op.
4.2 Bij conclusie van antwoord heeft Staatsbosbeheer bevestigd dat een Drents heideram uit het perceel van Staatsbosbeheer is ontsnapt en dat Staatsbosbeheer in beginsel op basis van artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor de aangerichte schade. Volgens Staatsbosbeheer is echter niet vast komen te staan dat de ram de door [appellant] gestelde schade heeft veroorzaakt. Mocht dit al komen vast te staan, dan staat daarmee volgens Staatsbosbeheer niet vast dat deze ram de schapen van [appellant] heeft gedekt en hoeveel schapen dit betrof. Volgens Staatsbosbeheer is ook onduidelijk wanneer de ram is ontsnapt. Het betreft een onoverzichtelijk terrein met bos, heide en vennen. Bovendien zijn er veel hoogteverschillen. Hoewel er regelmatig toezicht is op het vee, is het door de aard van het terrein niet altijd mogelijk alle dieren elke keer waar te nemen. Achteraf redenerend is de ram, gerekend vanaf de dag dat Staatsbosbeheer de ram voor het laatst heeft waargenomen, maximaal elf dagen weggeweest. Verder bevreemdt het Staatsbosbeheer dat de ram, zoals [appellant] heeft gesteld, voor een periode van maar liefst drie weken bij zijn schapen heeft kunnen lopen. [appellant] had zijn schade moeten beperken door de ram eerder uit zijn perceel te verwijderen. Ook betwist Staatsbosbeheer de hoogte van de gestelde schade.
4.3 De kantonrechter heeft de vordering afgewezen op de grond dat [appellant] de beweerdelijke schade onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd.
De motivering van de beslissing
5.1 Grief 1 is gericht tegen rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis, waarin het verweer van Staatsbosbeheer is weergegeven. Grief 2 is gekeerd tegen rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis, inhoudend - kort samengevat - dat [appellant] de gestelde schade onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Met grief 3 wordt opgekomen tegen rechtsoverweging 4.4, waarin wordt overwogen dat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, terwijl grief 4 is gericht tegen de veroordeling van
[appellant] in de proceskosten.
5.2 De strekking van de eerste grief is dat de kantonrechter in rechtsoverweging 4.2 slechts het verweer van Staatsbosbeheer heeft weergegeven, terwijl [appellant] dit verweer niet deelt, en dat de kantonrechter daarover ten onrechte geen oordeel heeft gegeven. Dat [appellant] het verweer van Staatsbosbeheer niet deelt, is duidelijk en behoeft niet afzonderlijk te worden overwogen. Daarmee faalt deze grief.
5.3 Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter op juiste gronden in rechtsoverweging 4.3 geoordeeld dat en waarom [appellant] voor zijn beweerdelijke schade onvoldoende heeft gesteld. Bij memorie van grieven heeft [appellant] ter nadere onderbouwing van zijn beweerdelijke schade een tweetal afrekeningen van veehandelaar [veehandelaar] overgelegd. Hieruit volgt dat [veehandelaar] van [appellant] op 11 november 2011 "56 halve drentse rammen" voor € 80,- per stuk, 91 Texelaar rammen voor € 142,- per stuk en 5 Texelaar ooien voor € 120,- per stuk heeft gekocht en op 23 december 2011 "60 halve drentse ooien” voor € 60,- per stuk, 79 Texelaar ooien voor € 122,50 per stuk en 5 Texelaar schapen voor € 110,- per stuk.Volgens [appellant] blijkt hieruit dat het prijsverschil tussen raszuivere Texelaarse rammen en half-Drentse rammen € 62,- is, terwijl het prijsverschil tussen raszuivere ooien en niet-raszuivere ooien € 62,50 is.
5.4 Voor zover hieruit al deze lagere prijzen voor niet-raszuivere schapen kan worden afgeleid, volgt uit deze afrekeningen nog niet dat het om niet-raszuivere schapen gaat die allen zijn geboren als gevolg van dekking van de ooien van [appellant] door de ram van Staatsbosbeheer. Bij conclusie van antwoord heeft Staatsbosbeheer immers ook naar voren gebracht dat en waarom niet is vast komen te staan dat de ram de door [appellant] gestelde schade heeft veroorzaakt. Zij heeft in dat verband onder meer aangevoerd dat onduidelijk is of de schapen al drachtig waren dan wel later zijn gedekt door een andere ram en dat niet duidelijk is dat de door de dierenarts beoordeelde lammeren wel afkomstig zijn van de schapen die destijds naast het [perceel] liepen. Aldus heeft Staatsbosbeheer de herkomst van de (door [appellant] gestelde) niet-raszuivere schapen gemotiveerd betwist. De bewijslast van de stelling dat de ram van Staatsbosbeheer ongeveer 100 ooien van het ras Boerentexelaars van [appellant] heeft gedekt en dat daaruit 116 lammeren zijn geboren die niet-raszuiver zijn, rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op
[appellant]. [appellant] heeft evenwel in hoger beroep geen bewijs aangeboden, terwijl het hof ambtshalve daartoe onvoldoende reden ziet. Dit betekent dat het hof aan voormelde stelling voorbijgaat, zodat de grieven 2 en 3 ongegrond zijn. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, deelt ook grief 4 dit lot. Dit betekent dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen van 24 mei 2012;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van Staatsbosbeheer begroot op nihil.
Aldus gewezen door mrs K.E. Mollema, voorzitter, H. de Hek en L. Groefsema en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
12 februari 2013 in bijzijn van de griffier.