ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0812

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.106.349/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele boete bij niet-nakoming koopovereenkomst woonboot

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2013, gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De appellanten, die een motorschip van de geïntimeerde hadden gekocht, kwamen de koopovereenkomst niet na. De geïntimeerde vorderde een contractuele boete van € 12.600,--, die door de kantonrechter was toegewezen. De appellanten stelden dat de boete gematigd moest worden, maar het hof oordeelde dat er geen reden was voor matiging. Het hof benadrukte dat matiging van een boete alleen aan de orde is als de toepassing ervan tot een onaanvaardbaar resultaat leidt. In dit geval was de boete een gebruikelijk beding in koopovereenkomsten en was deze helder geformuleerd. Het hof bevestigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij het matigen van contractuele boetes en de noodzaak om de omstandigheden van de overeenkomst in overweging te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.106.349/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 521682 CV EXPL 11-13092)
arrest van de eerste kamer van 5 februari 2013
in de zaak van
1. [appellant],
wonende te [woonplaats],
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. R.M. Berendsen, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.D. Meerburg, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 8 februari 2012 (en naderhand hersteld) door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 april 2012 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 8 mei 2012.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het vonnis waarvan appel te vernietigen en
primair: appellanten te veroordelen tot betaling aan geïntimeerde van de contractuele boete zoals die in goede justitie door het hof wordt gematigd en geïntimeerde te verwijzen in de proceskosten in beide instanties.
subsidiair: geïntimeerde te verwijzen in de proceskosten in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"de vordering(en) van appellanten niet ontvankelijk te verklaren, hetzij hen deze vorderingen te ontzeggen, en het vonnis van de kantonrechter te Groningen tussen partijen gewezen te bevestigen, zonodig onder verbetering van gronden, en hen te veroordelen in de kosten van dit geding."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
De grieven
[appellanten] hebben drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1.1 van het vonnis waarvan beroep is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan. Samen met hetgeen het hof in hoger beroep (als gesteld en erkend, dan wel niet voldoende betwist) als vaststaand aanneemt, komt het op het volgende neer:
- [appellanten] hebben van [geïntimeerde] het motorschip [het schip] gekocht voor een koopprijs van € 126.000,--. Deze prijs werd volgens de koopovereenkomst, welke op 28 mei 2011 door [appellanten] en op 7 juni 2011 door [geïntimeerde] is getekend, vermeerderd met een aantal andere kosten tot een “totale koopprijs” van € 134.847,--. De levering van het schip zou plaatsvinden op 30 juni 2011.
- [bemiddelaar] is als bemiddelaar voor [appellanten] opgetreden. Makelaardij [makelaar] trad op als bemiddelaar voor [geïntimeerde].
- [appellanten] zijn de koopovereenkomst niet nagekomen. [geïntimeerde] heeft op 4 augustus 2011 de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen. [appellanten] hebben daartegen geen protest aangetekend.
- Artikel 13 tweede lid van de tussen partijen gesloten overeenkomst luidt als volgt: “Wanneer het verzuim betrekking heeft op het meewerken aan de feitelijke en/of
juridische levering dan wel op de voldoening van de koopprijs, zal de nalatige partij daarnaast ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren. De hoogte van de boete is gelijk aan tien procent van de totale verkoopprijs. Voor zover de wederpartij meer schade lijdt heeft hij naast de boete recht op aanvullende schadevergoeding.”
- [appellanten] hebben in het kader van de koopovereenkomst een bedrag groot € 27.000,-- gestort op de derdenrekening van [de stichting]. [geïntimeerde] heeft conservatoir beslag doen leggen op genoemd bedrag onder bedoelde stichting.
2. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg primair aanspraak gemaakt op vergoeding van de beweerdelijk werkelijk door haar geleden schade, door haar beperkt tot een bedrag groot € 25.000,-- en subsidiair op de contractuele boete, door haar begroot op € 13.484,-- alsmede schadevergoeding op te maken bij staat, en meer subsidiair tot veroordeling van [appellanten] tot betaling van zodanige bedragen als de rechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
Daarnaast vordert [geïntimeerde] veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure, inclusief de beslagkosten.
3. De kantonrechter heeft de subsidiaire vordering van [geïntimeerde] toegewezen, met dien verstande dat hij de contractuele boete heeft begroot op € 12.600,-- en [appellanten] veroordeeld in de kosten van de procedure, waaronder (na verbetering) een bedrag groot € 347,68 aan beslagkosten. Het meer of anders gevorderde is door de kantonrechter afgewezen.
De grieven
4. [appellanten] hebben drie grieven tegen het vonnis ontwikkeld. [geïntimeerde] heeft niet incidenteel gegriefd, zodat haar vordering, voor zover die door de kantonrechter is afgewezen, verder niet ter discussie staat.
Met betrekking tot grief I:
5. [appellanten] hebben de kantonrechter verzocht het aanvankelijk door hem gewezen vonnis te verbeteren, nu daarin kennelijke rekenfouten, schrijffouten of andere kennelijke fouten zouden voorkomen. De kantonrechter heeft vervolgens zijn vonnis verbeterd. Naast een aanpassing van de kostenveroordeling in neerwaartse zin heeft de kantonrechter ook overweging 3.6 enigszins aangepast.
De grief richt zich tegen die laatste aanpassing, nu de kantonrechter daarmee de grenzen die artikel 31 Rechtsvordering stelt, zou hebben overschreden.
6. Het hof is van oordeel dat [appellanten] geen belang hebben bij de grief. De zaak ligt immers (binnen de door de grieven getrokken grenzen) ter beoordeling aan het hof voor en
[appellanten] hadden de inhoud van de betreffende aanpassing door middel van een daartegen gerichte grief ter beoordeling aan het hof kunnen voorleggen. Dat laatste is echter niet geschied.
Met betrekking tot grief II:
7. De grief richt zich tegen de kostenveroordeling in eerste aanleg. [appellanten] zijn van mening dat [geïntimeerde] in de kosten had moeten worden veroordeeld omdat haar vordering voor een belangrijk deel is afgewezen. In ieder geval menen zij dat de kosten hadden moeten worden gecompenseerd.
In de toelichting op de grief geven [appellanten] aan dat zij zich steeds op het standpunt hebben gesteld dat zij in beginsel de contractuele boete (door hen begroot op € 12.600,--) verschuldigd waren en enkel bij [geïntimeerde] hebben aangedrongen op matiging van dit bedrag. Bovendien zou in het e-mailbericht van 19 september 2011, van de dochter van [geïntimeerde] aan de bemiddelaar [bemiddelaar] (productie 2 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg), besloten liggen dat [geïntimeerde] slechts aanspraak maakte op de werkelijk door haar geleden schade, over de hoogte waarvan tussen partijen discussie is ontstaan.
8. Voor een veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten zou slecht aanleiding zijn geweest als
[geïntimeerde] de procedure nodeloos zou zijn gestart c.q. als haar vordering grotendeels zou zijn afgewezen.
Van het nodeloos starten van de procedure is geen sprake, nu van een daadwerkelijke bereidheid van [appellanten] tot betaling van tenminste de contractuele boete, zoals die door de kantonrechter is vastgesteld, niet is gebleken.
Van een grotendeels afwijzen van het gevorderde is evenmin sprake. Wanneer een vordering, zoals in de onderhavige zaak, een primaire, een subsidiaire en een meer subsidiaire eis bevat en één van die eisen wordt toegewezen, dient in de regel de eisende partij als de in het gelijk gestelde partij te worden aangemerkt. Feiten en/of omstandigheden die in dit geval een uitzondering op die regel zouden rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken. Nu de kantonrechter de subsidiaire vordering van [geïntimeerde] grotendeels heeft toegewezen (€ 12.600,-- in plaats van € 13.484,--) zijn [appellanten] in zoverre op goede gronden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
9. De grief faalt.
Met betrekking tot grief III:
10. De grief richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter niet tot matiging van de boete over te gaan. In dat verband wijzen [appellanten] er op dat ze aan de inhoud van de hiervoor genoemde e-mail van 19 september 2011 het gerechtvaardigd vertrouwen mochten ontlenen dat [geïntimeerde] niet langer wilde vasthouden aan de contractueel bedongen boete.
11. Met betrekking tot dat laatste merkt het hof op dat uit de door de dochter van [geïntimeerde] verzonden e-mail slechts kan worden opgemaakt dat [geïntimeerde] kennelijk, in het kader van een minnelijke regeling, bereid is geweest om genoegen te nemen met vergoeding van de werkelijk door haar geleden schade. Nu een minnelijke regeling tussen partijen niet tot stand is gekomen, kunnen [appellanten] aan dat mailbericht geen rechten ontlenen, nog daargelaten of de dochter bevoegd was namens [geïntimeerde] te spreken.
12. Het hof stelt voorop dat de rechter de bevoegdheid tot matiging terughoudend dient te hanteren. Matiging is pas aan de orde als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daartoe is onvoldoende dat de boete en de schade uiteenlopen. Er zal ook gelet moeten worden op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het boetebeding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (vgl. HR 27 april 2007, NJ 2007, 262).
13. Het boetebeding waar het hier over gaat is een gebruikelijk beding in koopovereenkomsten tussen particulieren, betreffende onroerende zaken en registergoederen die gebruikt worden als woonruimte en geldt mede als prikkel tot nakoming. Het is opgenomen in veel gebruikte standaardovereenkomsten. Het beding is bovendien helder geformuleerd.
14. Gelet op alle omstandigheden van het geval leidt het onverkort toepassen van het boetebeding naar het oordeel van het hof niet tot een onaanvaardbaar resultaat. Van belang is in dat verband allereerst dat beide partijen tijdens de onderhandelingen en het sluiten van de overeenkomst werden bijgestaan door een bemiddelaar. Dat [appellanten] geen financieringsvoorbehoud hebben gemaakt komt geheel voor hun rekening en risico.
De materiële schade en de hoogte van de boete lopen weliswaar mogelijk uiteen (duidelijkheid op dat punt is niet verkregen), maar daar staat tegenover dat [geïntimeerde] door de toerekenbare tekortkoming van [appellanten] met aanzienlijke ongemakken en onzekerheden is geconfronteerd. Zo was zij er na lang zoeken in geslaagd passende vervangende woonruimte te huren, welke huurovereenkomst zij niet gestand heeft kunnen doen. Of het haar alsnog lukt het schip op korte termijn te verkopen en of het haar dan lukt passende vervangende woonruimte te vinden is onzeker. Het is aannemelijk dat een en ander voor
[geïntimeerde], die inmiddels ruim 73 jaar en sedert enige jaren weduwe is, ingrijpend is.
15. De grief treft derhalve evenmin doel.
Slotsom
16. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep, waarbij het hof geen aanleiding ziet een ander dan gebruikelijk tarief toe te passen (salaris advocaat: 1 punt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep d.d. 8 februari 2012, zoals dat na verbetering luidt;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 666,-- aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.M. Rowel- van der Linde en
J.H. Kuiper en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 5 februari 2013 in bijzijn van de griffier.