ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0808

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.847/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen voor de levering van tuinhuisjes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin haar vorderingen zijn afgewezen. De zaak betreft de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [appellante] en [geïntimeerden] voor de levering van 102 tuinhuisjes over een periode van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat [X], die de overeenkomst zou hebben ondertekend, niet bevoegd was om [geïntimeerden] te vertegenwoordigen.

Tijdens het hoger beroep heeft [appellante] haar eis gewijzigd en vorderde zij onder andere betaling van € 326.626,00 voor de niet afgenomen tuinhuisjes. [geïntimeerden] heeft de vordering betwist en verzocht om bekrachtiging van het eerdere vonnis. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Haviltex-norm, die stelt dat de uitleg van een overeenkomst niet alleen op taalkundige gronden mag plaatsvinden, maar ook rekening moet houden met de omstandigheden van het geval en de verwachtingen van partijen.

Het hof concludeert dat de brief van 9 oktober 2006, waarin de voorwaarden voor de levering van de tuinhuisjes zijn vastgelegd, niet meer inhoudt dan een vrijblijvende prijsaanbieding. De verplichting tot afname van de tuinhuisjes kan niet uit de tekst van de brief worden afgeleid. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.101.847/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 110677 / HA ZA 11-166)
arrest van de eerste kamer van 5 februari 2013
in de zaak van
[appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.P.G. Bouwman, te Naaldwijk, die ook heeft gepleit
tegen
1. de vennootschap onder firma [geïntimeerden] Recreatieontwikkeling v.o.f.,
gevestigd te Eefde,
2. de besloten vennootschap mba Denvas B.V.,
gevestigd te Eefde,
3. de besloten vennootschap mba Artterre B.V.,
gevestigd te Eefde,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
samen ook te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. R.P. Sijbrandij te Utrecht, die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist als weergegeven in het vonnis uitgesproken op
31 augustus 2011 en hersteld op 23 november 2011 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 30 november 2011 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis, met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 14 februari 2012.
Bij de memorie van grieven zijn producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis d.d. 31 augustus 2011 dat de rechtbank Leeuwarden onder zaak-/rolnummer: 110677 / HA ZA 11-166 heeft gewezen, waarbij de vorderingen van [appellante] zijn afgewezen, en opnieuw rechtdoende:
geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot betaling van primair € 326.626,00 en subsidiair € 72.303,50, te vermeerderen met contractuele rente subsidiair wettelijke handelsrente over het toegewezen bedrag vanaf 9 oktober 2009 tot aan de dag van voldoening, alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten met € 9.798,78, conform de algemene voorwaarden subsidiair € 4.165,00, conform het Rapport Voorwerk II, met veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten van beide instanties, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest in deze zaak, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijk rente te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening en te vermeerderen met de nakosten ad. € 131,00 dan wel € 199,00, bij betekening van het arrest als vrijwillige voldoening uitblijft, en de kosten van betekening van het arrest;"
[geïntimeerden] heeft een memorie van antwoord genomen met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 31 augustus 2011 dat de Rechtbank Leeuwarden heeft gewezen onder zaak-/rolnummer 110677/HA ZA 11-166 te bekrachtigen en [appellante] te veroordelen in de proceskosten in beide instanties te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest en voor het overige [appellante] niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar deze te ontzeggen en alle overige vorderingen af te wijzen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in beide instanties."
Partijen hebben hun zaak vervolgens doen bepleiten door hun advocaten, onder overlegging van een pleitnota.
Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd op de ter gelegenheid van het pleidooi door [appellante] overgelegde dossier.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
De grieven
[appellante] heeft tien grieven ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep.
De beoordeling
1. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellante] aangegeven dat, anders dan door de rechtbank is overwogen, [X] wel degelijk bevoegd was [geïntimeerden] te vertegenwoordigen. Nu [geïntimeerden] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze nieuwe grief en in feite heeft onderschreven dat die bevoegdheid inderdaad heeft bestaan, zij het met een forse beperking ten aanzien van het financiële belang, heeft het hof die nieuwe grief in zijn beoordeling betrokken.
2. Als gesteld en erkend, dan wel niet voldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden, staat het volgende genoegzaam vast:
- Denvas B.V. en Amfos B.V. waren tot 22 juli 2009 de vennoten van [geïntimeerden] Recreatieontwikkeling v.o.f. Sedert 22 juli 2009 is Artterra B.V. vennoot in de plaats van Amfos B.V.
- [X] was tot 31 december 2008 enig aandeelhouder en bestuurder van Amfos B.V. Zijn broer [Y] heeft de aandelen van Amfos B.V. en deze vennootschap vanaf 22 juli 2009 voortgezet onder de naam Artterra B.V.
- [Y] is bestuurder van Denvas B.V. en Artterra B.V. is alleen en zelfstandig bevoegd die vennootschappen te vertegenwoordigen.
- [geïntimeerde] is onder nummer [nummer] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Daarbij is bepaald dat de vennoten afzonderlijk bevoegd zijn tot een bedrag van € 10.000,--.
- Bij brief van 9 oktober 2006 heeft [appellante] – namens [appellante] – aan Veste het Goudmeer (de handelsnaam van [geïntimeerden]) t.a.v. de heer [X] – voorzover hier van belang – het volgende laten weten:
“Hartelijk dank voor uw telefonische opdracht d.d. 2 oktober 2006 voor de levering en montage van tuinhuisjes bij de te plaatsen Chalets op uw Veste Het Goudmeer.
De opdracht omvat de levering en montage van tuinhuisjes, aantallen conform schema in onderstaande uitvoering:
Prijsoverzicht:
Uitgangspunt van de opdracht zijn de door u aangegeven 102 stuks tuinhuisjes over een periode van 3 jaar.
Bij van 102 stuks tuinhuisjes in 3 jaar, bij levering van 4-6 stuks per levering*, waarbij reguliere prijsstijgingen worden doorberekend is de prijsstelling op peildatum 01-10-2006:
Condities:
Gebaseerd op afname van bovengenoemde aantallen, inclusief transport.
Alle genoemde prijzen zijn geheel vrijblijvend, prijswijzigingen worden doorberekend. Eventuele prijsverhogingen worden door ons aan u doorgegeven.
Levertijden en leverschema’s geheel in overleg, graag ontvangen wij van u een situatietekening en typenoverzicht. Wellicht kunt u bijgaande tabel voor ons invullen.
Graag ontvangen wij deze opdrachtbevestiging getekend van u retour.
…”
- De brief is voor akkoord getekend. De desbetreffende handtekening lijkt op die van
[X].
- In de periode 2007 tot en met 2009 hebben [geïntimeerden] in totaal 20 tuinhuisjes afgenomen. De door [appellante] ter zake de levering en montage van deze tuinhuisjes verzonden facturen zijn door [geïntimeerden] betaald.
- Bij brief van 15 juli 2010 heeft [appellante] [geïntimeerden] onder meer het volgende geschreven: “Op 13 oktober 2006 bent u met [appellante] overeengekomen dat 102 tuinhuisjes zouden worden geleverd voor de chalets op uw park Veste het Goudmeer. De tuinhuisjes zouden over een periode van drie jaar worden afgenomen, telkens per 4-6 stuks. In drie jaar heeft u slechts 20 tuinhuisjes afgenomen.
Namens cliënt verzoek ik u allereerst om de overeenkomst van 13 oktober per direct deugdelijk na te komen (…)”
- De verkoop van chalets op Veste het Goudmeer is na 2009 nagenoeg tot stilstand gekomen.
- Op 7 maart 2011 heeft [geïntimeerden] [appellante] gevraagd een prijs door te geven van een schuur van 3 x 3 meter en van een schuur van 2.5 x 3 meter. [appellante] heeft aan dat verzoek niet willen voldoen, ook niet nadat het op 8 maart 2011 was herhaald.
3. [appellante] stelt zich op het standpunt dat tussen partijen op 13 oktober 2006 een overeenkomst tot stand is gekomen voor de afname van 102 schuurtjes in een periode van drie jaren. Wegens niet nakoming van die overeenkomst vorderde [appellante] in eerste aanleg betaling van € 326.626,-- zijnde de koopsom voor de niet afgenomen 82 schuurtjes. Daarnaast maakt [appellante] aanspraak op incassokosten, beslagkosten en rente.
In hoger beroep heeft Wellis zijn primaire vordering gehandhaafd en subsidiair aanspraak gemaakt op een bedrag in hoofdsom van € 72.303,50 inzake beweerdelijk in opdracht van [geïntimeerden] op voorhand ingekochte onderdelen van de bergingen, te weten de ramen, deuren, kozijnen, beplating en boeidelen.
4. De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure. Dragende overweging daarvoor is hetgeen is neergelegd onder 4.3.3 van het beroepen vonnis, te weten dat [X] niet gevolmachtigd was [geïntimeerden] te vertegenwoordigen en dat [appellante] evenmin goede gronden had om aan te nemen dat
[X] toereikende volmacht was verleend om [geïntimeerden] te vertegenwoordigen.
5. [appellante] heeft ter gelegenheid van het pleidooi haar eis gewijzigd/vermeerderd. Zij vordert thans subsidiair vergoeding van kosten en schade op grond van artikel 6:74 lid 1 BW en nog meer subsidiair op gegrond van artikel 7:764 BW (te weten: de betaling van de prijs/aanneemsom, verminderd met de besparingen van [appellante], wegens opzegging door [geïntimeerden].
6. [geïntimeerden] heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging, naar het hof begrijpt, voor zover daarbij sprake is van een vermeerdering van eis.
7. De in art. 347 lid 1 Rv. besloten twee-conclusie-regel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in het geval van een incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. Deze twee-conclusie-regel beperkt de - ingevolge art. 130 lid 1 in verbinding met art. 353 lid 1 Rv. - aan de oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van zijn eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als deze eisverandering of -vermeerdering niet als een grief moet worden aangemerkt.
8. Het hof zal derhalve recht doen op de eis zoals deze bij memorie van grieven is geformuleerd.
9. Als één van de grieven doel zou treffen, brengt de devolutieve werking van het hoger beroep mede dat alle overige verweren die [geïntimeerden] tegen de vordering heeft ontwikkeld en die door de rechtbank zijn verworpen of onbehandeld zijn gelaten, alsnog aan de orde moeten komen.
10. Anders dan de rechtbank stelt het hof dan ook de vraag voorop of, indien [X] bevoegd zou zijn geweest [geïntimeerden] te rechtsgeldig te vertegenwoordigen, tussen partijen een overeenkomst is tot stand gekomen als door [appellante] is gesteld en aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. Daarbij staat voorop dat de betreffende stelling van [appellante] impliceert dat de brief van 9 oktober 2006 een aanbod inhoudt hetwelk op 13 oktober 2006 door [X] is aanvaard, zodat tussen partijen – kort gezegd - een overeenkomst is tot stand gekomen, inhoudend de levering en montage van 102 tuinhuisjes op chaletpark Veste Het Goudsmeer binnen een periode van drie jaren.
11. Het hof is van oordeel dat de (hiervoor onder de feiten weergegeven) tekst van brief van
9 oktober 2006 niet meer inhoudt dan een vrijblijvende prijsaanbieding per tuinhuisje, geldend bij afname van 102 tuinhuisjes in 3 jaren, bij een mix als in de brief aangegeven. Dat [geïntimeerden] zich door ondertekening van de brief verplicht tot afname van 102 tuinhuisjes binnen een termijn van drie jaren in de voorgestelde mix, kan uit de tekst van de brief allerminst worden opgemaakt, nog daargelaten dat de termijn van drie jaren niet is gemarkeerd (is dat de datum van het aanbod, van de ondertekening of een andere datum?). Een dergelijke overeenkomst ligt overigens ook weinig voor de hand nu [geïntimeerden] voor de afname van de tuinhuisjes afhankelijk was van de verkoop van de chalets en van de keuze van de kopers voor de aanschaf van een tuinhuisje van [appellante] en dan ook nog van welk type.
12. Op grond van vaste jurisprudentie moet de vraag hoe in een schriftelijk contract als het onderhavige de verhouding tussen partijen is geregeld, niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenaamde Haviltexnorm). Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval. Hoewel uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld, is in praktisch opzicht de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift wel vaak van groot belang." (onder andere Hoge Raad 20-02-2004, NJ 2005/493).
13. Nu echter in het onderhavige geval van de zijde van [appellante] niet is gesteld dat tussen partijen, in weerwil van de bewoordingen van de offerte van 9 oktober 2006, is overeengekomen hetgeen [appellante] aan haar vordering ten grondslag legt, ligt de hiervoor bedoelde vraag niet voor.
14. Voor zover echter uit de stellingen van [appellante] zou moeten worden begrepen dat er wel sprake is van een uitlegkwestie, als hiervoor bedoeld, heeft het volgende te gelden. Nu [appellante] haar vordering baseert op de offerte van 9 oktober 2006, welke door [geïntimeerden] zou zijn aanvaard, en [geïntimeerden] betwist op basis van een en ander gehouden te zijn tot afname van de 102 tuinhuisjes in drie jaren, rust op [appellante] de bewijslast van de door haar voorgestane uitleg van de beweerdelijk tussen partijen gesloten overeenkomst. Het bewijsaanbod van [appellante] in hoger beroep houdt op dit punt echter slechts in dat [appellante] met [geïntimeerden] is overeengekomen hetgeen in de offerte van 9 oktober 2006 is neergelegd en niet dat het de bedoeling van partijen was, iets anders overeen te komen dan in die offerte is weergegeven. Het bewijsaanbod is derhalve niet ter zake doende, zodat aan bewijslevering niet kan worden toegekomen.
15. Hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, brengt mede dat de vordering van [appellante] niet voor toewijzing in aanmerking kan komen, zodat de grieven geen verdere behandeling behoeven.
Slotsom
16. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 3 punten tarief VI).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 31 augustus 2011, hersteld op 23 november 2011, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 4.836,-- aan verschotten en € 9.789,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en D.J. Buijs en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
5 februari 2013 in bijzijn van de griffier.